ECLI:NL:GHSHE:2014:766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.135.408_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in erfopvolging en legitieme portie met verzoek om afgifte bescheiden

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 maart 2014, betreft het een incidentele vordering van de appellanten, die kinderen zijn van de overleden vader en moeder, tot afgifte van bescheiden op grond van artikel 4:78 BW, artikel 22 Rv en artikel 843a Rv. De appellanten vorderen inzage in documenten die relevant zijn voor de berekening van hun legitieme portie in de nalatenschap van hun moeder, die op 31 mei 2006 is overleden. De vader overleed eerder op 6 april 1994 en had bij uiterste wilsbeschikking de legitieme portie van de kinderen beperkt.

De rechtbank had eerder in de hoofdzaak vonnissen gewezen, waarin de legitieme portie van de appellanten was vastgesteld. In het incident vorderden de appellanten afschriften van correspondentie met AHOLD Vastgoed BV en andere relevante documenten. Het hof overweegt dat de appellanten geen rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bescheiden A) en B), omdat de koop met AHOLD niet is doorgegaan en zij al beschikken over relevante informatie. De vorderingen tot afgifte van deze bescheiden worden dan ook afgewezen.

De vorderingen tot afgifte van bankafschriften en jaarverslagen worden aangehouden en zullen gelijktijdig met de hoofdzaak worden beoordeeld. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor memorie van antwoord in de hoofdzaak en houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.135.408/01
arrest van 18 maart 2014
gewezen in het incident in de zaak van

1.[appellant 1.],wonende te [woonplaats],

2.
[appellant 2.],
wonende te [woonplaats],
3.
[appellant 3.],
wonende te [woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen

1.[geintimeerde 1.],wonende te [woonplaats],

2.
[geintimeerde 2.],wonende te [woonplaats],
3.
[geintimeerde 3.],wonende te [woonplaats],
4.
[geintimeerde 4.],
wonende te [woonplaats],
5.
[geintimeerde 5.],
wonende te [woonplaats],
6.
[geintimeerde 6.],
wonende te [woonplaats],
7.
[geintimeerde 7.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat voor geïntimeerden sub 1 t/m 4: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks te Nijmegen,
advocaat voor geïntimeerde sub 6: mr. H.M.PA. Wolters te Venlo,
geïntimeerden sub 5 en 7 zijn niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 september 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Roermond gewezen vonnissen van 10 februari 2010, 15 september 2010 en 30 mei 2012 en het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen eindvonnis van 3 juli 2013 tussen appellanten – [appellanten] c.s. – als eisers in conventie en verweerders in reconventie, geïntimeerden sub 1 t/m 4 en 6 als gedaagden in conventie en eisers in reconventie en geïntimeerden sub 5 en 7 als gedaagden in conventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/88305/HA ZA 08-563)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen geïntimeerde sub 5 en 7 verleende verstek;
- de memorie van grieven tevens memorie van eis in het incident met producties;
- de antwoordmemorie in het incident van geïntimeerden sub 1,2 en 4, hierna genoemd: [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s.;
- de antwoordmemorie in het incident van geïntimeerde sub 6, hierna genoemd: [geintimeerde 6.].
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Voordat het hof overgaat tot beoordeling van de incidentele vorderingen merkt het hof op dat mr. Schellens-Stoks, die zich op de rol van 15 oktober 2013 gesteld heeft namens geïntimeerden sub 1 tot en met 4, in de memorie van antwoord in het incident heeft aangegeven dat geïntimeerde sub 3 zich in het appel heeft teruggetrokken. Het hof begrijpt echter niet wat mr. Schellens-Stok met deze opmerking bedoelt nu geïntimeerde sub 3 door [appellanten] c.s. gedagvaard is en zich niet in het appel kan terugtrekken. Het hof zal mr. Schellens-Stok in de gelegenheid stellen om zich hierover uit te laten.
3.2.1.
Voor de beoordeling van het incident gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.2.2.
Appellanten en geïntimeerden zijn, met uitzondering van geïntimeerde sub 2, kinderen geboren uit het huwelijk tussen [vader] (hierna: vader) en [moeder] (hierna: moeder).
3.2.3.
Vader is overleden op 6 april 1994. Bij uiterste wilsbeschikking van 12 september 1990 had hij een ouderlijke boedelverdeling ex artikel 4:1167 BW gemaakt. Hierbij heeft hij tevens het erfdeel van [appellanten] c.s. beperkt tot hun legitieme portie.
3.2.4.
Moeder heeft [geintimeerden 1, 2. en 4.] en [geintimeerde 4.] bij notariële akte van 19 juli 1994 gemachtigd om haar in alle opzichten te vertegenwoordigen. Bij aanvullende uiterste wilsbeschikking van 6 februari 1998 is geïntimeerde sub 2 ([geintimeerde 2.]), echtgenoot van [geintimeerden 1, 2. en 4.], door moeder benoemd tot executeur-testamentair.
3.2.5.
Moeder is overleden op 31 mei 2006. Ook zij had bij uiterste wilsbeschikking van 12 september 1990 het erfdeel van [appellanten] c.s. beperkt tot hun legitieme portie.
3.3.
De door [appellanten] c.s. in conventie geformuleerde negen vorderingen hebben in meer of mindere mate betrekking op de vaststelling van de hoogte van de legitieme portie van [appellanten] c.s. in de nalatenschap van moeder.
In reconventie hebben [geintimeerden 1, 2. en 4.], [geintimeerde 3.], [geintimeerde 4.], [geintimeerde 6.] en [geintimeerde 2.] onder meer een vordering ingesteld ter zake:
de vaststelling van de legitieme portie van [appellanten] c.s.;
vergoeding van de door hen geleden schade;
het vaststellen van de verdeling van de tussen [geintimeerden 1, 2. en 4.], [geintimeerde 7.], [geintimeerde 5.], [geintimeerde 3.], [geintimeerde 4.] en [geintimeerde 6.] bestaande onverdeeldheid.
3.4.
De rechtbank heeft in het eindvonnis in conventie voor recht verklaard dat ten behoeve van de waardering van de 183 certificaten van aandelen in Beleggingsmaatschappij [vestigingsnaam] B.V. (hierna: BMV) voor het [terrein]-terrein een waarde van € 800.000,-, voor de [A.-weg] een waarde van € 285.000,- en voor de [B-straat/C.-singel] een waarde van € 1.100.000,- wordt aangehouden. De waarde van de 183 certificaten van aandelen in BMV is door de rechtbank bepaald op € 1.567.556,-. De rechtbank heeft vervolgens voor recht verklaard dat [appellanten] c.s. zijn geschonden in hun legitieme door de verkoop van de ouderlijke woning tot een bedrag van € 43.253,- en voor de (overige) schenkingen tot een bedrag van € 607.698,- en heeft bepaald dat deze bedragen bij de vaststelling van de legitimaire massa dienen te worden meegenomen. De legitieme portie van [appellanten], [appellant 2.] en [appellant 3.] zijn elk op een bedrag van € 104.444,- bepaald. Tot slot zijn geïntimeerden veroordeeld tot betaling aan [appellanten] c.s. van een bedrag van € 145.874,25, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering in reconventie is afgewezen.
3.5.
In het onderhavige incident vorderen [appellanten] c.s. op grond van artikel 4:78 BW jo artikel 22 Rv jo artikel 843a Rv van geïntimeerden, althans van [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s., afgifte van de navolgende bescheiden:
A) afschriften van alle correspondentie van en met AHOLD Vastgoed BV (hierna: AHOLD) in 2005/2006 over de aankoop van het [terrein]-terrein en een afschrift van het verzoekschrift (inclusief alle bijbehorende producties) d.d. 19 oktober 2006 strekkende tot conservatoir beslag tot levering van het [terrein]-terrein van AHOLD tegen de overeengekomen prijs;
B) afschriften van alle correspondentie van en met [Planontwikkeling] Planontwikkeling B.V. (hierna: [Planontwikkeling]) over de aankoop van het [terrein]-terrein voorafgaande aan en leidende tot de overeenstemming d.d. 26 september 2006;
C) afschriften van alle bankafschriften van de bankrekeningen van moeder over de jaren 1994 tot en met 1999, in het bijzonder in elk geval de bankrekeningen bij de bankinstellingen met de nummers [bankrekeningnummer 1.], [bankrekeningnummer 2.], [bankrekeningnummer 3.], [bankrekeningnummer 4.], [bankrekeningnummer 5.] en [bankrekeningnummer 6.], alsmede daarnaast de afschriften van de kas- en bankboeken over de jaren 1994 tot en met 1999;
D) afschriften van de volledige jaarverslagen (met inbegrip van de volledige jaarrekeningen) van BMV over de jaren 1994 tot en met 2005;
althans de hiervoor genoemde bescheiden A tot en met D aan [appellanten] c.s. binnen 21 dagen na het ten deze te wijzen arrest volledig ter inzage te verschaffen, zulks onder verbeurte van een dwangsom.
3.6.1.
[appellanten] c.s. hebben de incidentele vordering allereerst gestoeld op artikel 4:78 BW. Op grond van dit artikel kan een legitimaris tegenover de erfgenamen en de met het beheer der nalatenschap belaste executeur aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. De erfgenamen en de met het beheer belaste executeur dienen de legitimaris desgevraagd alle daartoe strekkende inlichtingen te verschaffen. Het hof overweegt dat uit de bewoordingen ‘alle daartoe strekkende inlichtingen’ in artikel 4:78 BW afgeleid moet worden dat dit begrip weliswaar zo ruim als mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie.
3.6.2.
Daarnaast doen [appellanten] c.s. tevens een beroep op artikel 843a Rv. Het hof stelt bij de beoordeling op grond van dit artikel voorop dat artikel 843a Rv niet ziet op een algemeen recht op inzage, afschrift of uittreksel. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan slechts worden toegewezen indien voldaan is aan de in het eerste lid van dat artikel genoemde cumulatieve voorwaarden, te weten:
de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
de vordering dient betrekking te hebben op bepaalde bescheiden;
de bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
3.7.
[appellanten] c.s. stellen belang te hebben bij de sub A) en B) genoemde bescheiden, nu voor de berekening van de legitieme portie evenzeer van belang is dat zowel AHOLD als [Planontwikkeling] een aanzienlijk bedrag voor het [terrein]-terrein hebben geboden.
3.8.
[geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s. en [geintimeerde 6.] betwisten dat zij informatie hebben achtergehouden. Zij stellen ten aanzien van de in de memorie van eis in het incident sub A) genoemde afschriften dat de verkoop met AHOLD niet is doorgegaan en dat er nimmer een koopovereenkomst tussen BMV en AHOLD tot stand is gekomen. [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s. stellen dat niet zij, maar BMV, partij is geweest bij transactie en dat derhalve niet voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een rechtsbetrekking waarin [appellanten] c.s. partij zijn. [geintimeerde 6.] voegt hieraan toe dat hij de bescheiden ook niet tot zijn beschikking heeft.
Ten aanzien van de in de memorie van eis in het incident sub B) genoemde afschriften stellen [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s. onder meer dat zij, noch [appellanten] c.s. partij zijn bij de rechtsbetrekking waar de gevorderde informatie op ziet. [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s. en [geintimeerde 6.] zien ook niet in wat het belang van [appellanten] c.s. is bij het over leggen van de correspondentie nu zij al wel beschikken over afschriften van de tussen BMV en [Planontwikkeling] gesloten contracten. Tot slot stellen [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s. en [geintimeerde 6.] dat zij niet in staat zijn om de verzochte stukken over te leggen omdat zij geen zeggenschap hebben in BMV en niet beschikken over de gevraagde correspondentie.
3.9.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] c.s. op grond van 4:78 BW geen rechtmatig belang heeft bij de sub A) genoemde bescheiden, nu niet is weersproken dat de koop met AHOLD niet is doorgegaan. Deze bescheiden zijn dan ook niet van belang voor de berekening van de legitieme portie.
Dit geldt tevens voor de sub B) genoemde afschriften. [appellanten] c.s. hebben immers wel de beschikking over de afschriften van de tussen BMV en [Planontwikkeling] gesloten overeenkomsten. In hetgeen [appellanten] c.s. hebben aangevoerd ziet het hof niet in wat op dit moment de meerwaarde van de correspondentie voor de berekening van de legitieme portie van [appellanten] c.s. zou kunnen zijn.
Dit heeft tot gevolg dat beide vorderingen ook niet op grond van 843a Rv kunnen worden toegewezen, nu aan het sub 1 genoemde cumulatieve vereiste (het hebben van een rechtmatig belang) niet is voldaan.
3.10.
Vervolgens stellen [appellanten] c.s. dat zij belang hebben bij afschriften van bankrekeningen van moeder over de jaren 1994 tot en met 1999, de afschriften van de kas- en bankboeken over die jaren alsmede afschriften van de volledige jaarverslagen (met inbegrip van de volledige jaarrekeningen) van BMV over de jaren 1994 tot en met 2005 (in de memorie van eis in het incident sub C) en D)).
3.11.
Het hof acht, gelet op de inhoud van de memorie van grieven, redenen van proceseconomie aanwezig om in het onderhavige geval niet eerst en vooraf te beslissen op de onder sub C) en D) genoemde incidentele vorderingen, maar om deze tegelijkertijd te beoordelen met de vorderingen in de hoofdzaak.
Iedere beslissing op de incidentele vorderingen wordt aangehouden.
3.12.
De in artikel 22 Rv neergelegde bevoegdheid van de rechter brengt het hof niet tot een ander oordeel.
In de hoofdzaak
3.13.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s. en [geintimeerde 6.]. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vorderingen ten aanzien van de bescheiden onder A) en B) af;
in het incident en de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 6 mei 2014 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van [geintimeerden 1, 2. en 4.] c.s. en [geintimeerde 6.]; mr. Schellens-Stok dient zich hierbij tevens uit te laten over het bepaalde in r.o. 3.1;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.