ECLI:NL:GHSHE:2014:749

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.114.161_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oneigenlijke vermenging van rolcontainers in civiel recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Gebr. [Gebroeders] BV tegen Florlogistica BV. De zaak betreft de oneigenlijke vermenging van rolcontainers, ook wel 'Denen' genoemd, die door Florlogistica werden gebruikt voor het vervoer van bloemen en planten. Het hof oordeelde dat Florlogistica niet aan haar verplichtingen als vervoerder had voldaan, aangezien zij niet kon aantonen dat de vervoerde zaken bij de geadresseerden waren afgeleverd. Hierdoor was Florlogistica aansprakelijk voor de schade die Gebr. [Gebroeders] BV had geleden, welke schade door de appellante was berekend op € 396.302,98. Het hof oordeelde dat de vordering van Gebr. [Gebroeders] BV tot betaling van de factuurwaarde van de niet afgeleverde zaken toewijsbaar was, omdat deze lager was dan het maximumbedrag volgens de CMR.

Daarnaast werd er in de zaak gediscussieerd over de huur en vervangingswaarde van de Denen. Gebr. [Gebroeders] BV had gevorderd dat Florlogistica de vervangingswaarde van de niet geretourneerde Denen zou vergoeden, alsook huurpenningen voor de Denen tot en met april 2009. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat er een afspraak bestond over het retourneren van een gelijke hoeveelheid Denen. Het hof verwees de zaak naar de rol voor akte van Gebr. [Gebroeders] BV om te verduidelijken welk deel van de vordering betrekking had op de vervangingswaarde en welk deel op de huur.

De uitspraak van het hof werd gedaan op 18 maart 2014, na een procedure die begon met een tussenarrest op 17 september 2013. Florlogistica was in hoger beroep niet verschenen, wat het hof de mogelijkheid gaf om recht te doen op basis van de gewijzigde eis van Gebr. [Gebroeders] BV.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.114.161/01
arrest van 18 maart 2014
in de zaak van
Gebr. [Gebroeders] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.O. de Wilde te 's-Hertogenbosch,
tegen
Florlogistica BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 september 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder zaaknummers 209531/ HA ZA 09-1797 en 212019/HA ZA 09-2144 gewezen vonnissen van 20 april 2011 en 28 maart 2012.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 17 september 2013;
- de akte van [appellante] van 29 oktober 2013;

7.De verdere beoordeling

7.1.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellante] in staat gesteld het exploot in het geding te brengen waarbij zij de wijzigingen van de grondslagen van haar eis in hoger beroep aan Florlogistica kenbaar heeft gemaakt en iedere verdere beslissing aangehouden.
7.1.2.
[appellante] heeft vervolgens bij akte in het geding gebracht een betekeningsexploot van 23 september 2013, waarbij de deurwaarder aan het adres van Florlogistica het exploot van dagvaarding van 13 juni 2012, de memorie van grieven van [appellante] van 2 oktober 2012 en het arrest van dit hof van 17 september 2013 heeft betekend, teneinde op basis van die stukken en met inachtneming van het arrest van dit hof van 17 september 2013 verder te procederen.
7.1.3.
Florlogistica is ook naar aanleiding van deze betekening niet verschenen.
7.1.4.
Het hof zal hierna recht doen op de gewijzigde eis.
7.2.
Voor de goede orde herhaalt het hof wat hij reeds in r.o. 4.1.1. van het tussenarrest opmerkte, namelijk dat alhoewel er door de rechtbank één eindvonnis (en één tussenvonnis) is gewezen en [appellante] met één appeldagvaarding een rechtsmiddel heeft ingesteld, het hier om twee verschillende zaken gaat, namelijk die welke bij de rechtbank waren genummerd 07-1797 (oorspronkelijk eiseres Florlogistica) en 07-2144 (oorspronkelijk eiseres [appellante]). Tegenstrijdige standpunten in beide zaken hadden niet aan partijen kunnen worden tegengeworpen, zoals de rechtbank heeft gedaan, omdat beide zaken hun zelfstandigheid zijn blijven behouden.
Omdat [appellante] in dit appel beide zaken steeds gezamenlijk bespreekt, zal het hof ervan uitgaan dat alles wat door haar in de ene zaak wordt gesteld, ook als in de andere zaak gesteld heeft te gelden en vice versa. Het hof zal daarom hierna geen onderscheid meer maken tussen beide zaken, voor zover het de stellingen van [appellante] betreft.
De transporten
7.3.1.
Het hof zal de grieven 1 tot en met 8 gezamenlijk behandelen (opgemerkt wordt dat grief 5 slechts een voorwaardelijke grief is).
7.3.2.
Het hof heeft bij tussenarrest (r.o. 4.2.) het volgende vastgesteld. [appellante] heeft voor de tussen 28 januari en 11 februari 2009 door Florlogistica uitgevoerde transporten vrachtbrieven opgemaakt, waarop Florlogistica haar stempel en/of handtekening als vervoerder heeft vermeld. Florlogistica heeft niet betwist dat zij de door [appellante] aan Italiaanse afnemers verkochte bloemen en planten ten vervoer in ontvangst heeft genomen. Florlogistica heeft voor (de meeste van) de uitgevoerde transporten facturen aan [appellante] gezonden. [appellante] heeft van 13 transporten geen en van 3 transporten onvolledige vrachtbrieven retour ontvangen.
7.3.3.
[appellante] betwist - in eerste aanleg voor het eerst bij conclusie na enquête in zaak 07-1797 en in het hoger beroep - bij gebrek aan wetenschap dat alle door Florlogistica vervoerde zaken bij de geadresseerden zijn afgeleverd. Zij grondt deze betwisting mede op het niet c.q. niet volledig retour ontvangen hebben van de betreffende vrachtbrieven. Nu Florlogistica in dit hoger beroep niet is verschenen en voormelde stelling van [appellante] niet heeft betwist, gaat het hof uit van een als vaststaand aan te nemen niet afgeleverd zijn van de vervoerde zaken op de overeengekomen afleveradressen. Een vervoerovereenkomst onder de CMR houdt voor de vervoerder de resultaatsverplichting in om de vervoerde zaken af te leveren. Nu gesteld noch gebleken is dat het niet afleveren door Florlogistica in casu is veroorzaakt door overmacht, is Florlogistica op grond van het bepaalde in art. 17 lid 1 CMR jegens [appellante] aansprakelijk voor de schade die [appellante] daardoor heeft geleden. De schade van [appellante] is door haar berekend op € 396.302,98 (€ 334.038,84 + € 62.264,14). Deze door [appellante] gevorderde factuurwaarde van de niet afgeleverde zaken is lager dan het maximumbedrag van art. 23 lid 3 CMR, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
7.3.4.
Voorts heeft te gelden dat, nu wordt aangenomen dat Florlogistica niet aan haar verplichtingen als vervoerder heeft voldaan, [appellante] voor de desbetreffende transporten geen vrachtprijs verschuldigd is. [appellante] zal derhalve, conform haar vordering zoals het hof die heeft begrepen, worden ontheven van de veroordeling tot betaling van de transportkosten tot een bedrag van € 25.382,70 incl btw. De grieven slagen derhalve. De voorwaarde van grief 5 is niet vervuld zodat deze geen verdere behandeling behoeft.
De Denen
7.4.1.
De zendingen werden vervoerd op “Denen”, een bepaald soort smalle rolcontainers. [appellante] heeft in eerste aanleg op dit punt gevorderd veroordeling van Florlogistica tot betaling van € 87.206,36, bestaande uit de vervangingswaarde van de niet geretourneerde Denen en huurpenningen voor Denen tot en met april 2009, te vermeerderen met nog te vervallen huurpenningen tot op het moment van vervanging van de niet geretourneerde Denen (zaak 09-2144). Florlogistica heeft in eerste aanleg gevorderd betaling van € 25.723,75 ter zake nog door [appellante] aan Florlogistica te retourneren Denen (zaak 09-1797).
7.4.2.
De rechtbank heeft de vordering van Florlogistica ter zake, wegens onvoldoende onderbouwing, afgewezen.
De rechtbank heeft aan [appellante] te bewijzen opgedragen dat zij met Florlogistica was overeengekomen dat Florlogistica een gelijk aantal van [appellante] gebruikte Denen, die Florlogistica bij de transporten heeft gebruikt, aan [appellante] zou retourneren en dat [appellante] nog tegoed heeft van Florlogistica 768 cc, 2541 platen, 1624 opzetstukken kort en 213 opzetstukken lang.
Na bewijslevering door [appellante] heeft de rechtbank geoordeeld dat het verlangde bewijs niet was bijgebracht en heeft zij de vorderingen [appellante] afgewezen.
7.5.1.
In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering ter zake gefixeerd op € 88.757,59, bestaande uit de totaal door haar uitgegeven huurpenningen voor vervangende Denen en de vervangingswaarde van de niet geretourneerde Denen. Het hof zal de grieven 9 tot en met 15, die het oordeel van de rechtbank op dit punt aanvechten, gezamenlijk bespreken.
7.5.2.
[appellante] heeft gesteld dat een transporteur van de afzender een bepaalde hoeveelheid Denen - tussen partijen in hun correspondentie ook wel aangeduid als trolleys, shelves of karren - meekrijgt. De transporteur dient een zelfde hoeveelheid - maar niet noodzakelijkerwijs dezelfde - Denen weer mee terug te nemen. Er is sprake van een gestandaardiseerd internationaal pool-systeem, waarbij lege Denen worden omgewisseld voor volle, aldus [appellante]. De transporteurs hebben meestal (onderling en/of bij Flora Holland) een soort “Denen- rekening courant”, vaak bijgehouden door Flora Holland, (zo begrijpt het hof de stellingen van [appellante]), waarop de uitgeleverde hoeveelheid wordt afgeschreven en de ingeleverde hoeveelheid door Flora Holland wordt bijgeschreven. Indien een transporteur voor een bepaalde zending Denen tekort komt, moet hij ze huren.
7.5.3.
Ter adstructie van haar stellingen heeft [appellante] overgelegd productie 5 bij inleidende dagvaarding, dat een “overboekingsformulier” laat zien van een andere klant van [appellante], [Transportbedrijf 1.] Transport B.V. Deze geeft per fax opdracht aan Flora Holland:

Hierbij geef ik u opdracht de volgende overboeking te maken van Deense Containers en/of Platen:
Uitgifte van (..) [Transportbedrijf 1.] Transport B.V. (..)
Aantal Deense onderstel (CC+) 18
Aantal Deense bladen (PLT) 101
Afgifte naar (..) [appellante] (..)
Datum (..)
Daarachter zitten gevoegd twee saldo overzichten van de relatie [Transportbedrijf 1.]/[appellante] met alle mutaties in de betreffende periode en een eindsaldo van die periode met tegoeden
(“
- negatief: “Heeft u tegoed” + positief “Hebben wij tegoed”) , waarvoor partijen moeten tekenen.
7.5.4.
Het hof begrijpt dat tussen [appellante] en Florlogistica niet een dergelijk rekening-courant-systeem, waarvoor beide partijen voor akkoord tekenden, bestond. Iedere partij hield haar eigen administratie op dit punt bij.
7.5.5.
[appellante] stelt zich primair op het standpunt dat tussen haar en Florlogistica de afspraak bestond dat voor bij het vervoer gebruikte Denen een zelfde hoeveelheid Denen moest worden geretourneerd. Subsidiair stelt [appellante] dat deze handelwijze in de branche gebruikelijk is en dat dit daarom ook tussen haar en Florlogistica heeft te gelden. Florlogistica heeft in eerste aanleg betwist dat partijen zouden zijn overeengekomen dat een zelfde hoeveelheid Denen zou worden retour genomen. Zij stelde dat dezelfde Denen moesten worden geretourneerd als die, welke mee heen waren genomen en de door de geadresseerde nog meegegeven Denen. Voorts stelde zij dat zij aan die verplichting heeft voldaan. Door [appellante] is de zienswijze van Florlogistica betwist.
7.6.1.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [appellante] gewezen op het volgende.
( a) Als producties 4 en 6 bij inleidende dagvaarding in zaak 07-2144 heeft [appellante] een zeer groot aantal facturen en bijbehorende vrachtbrieven overgelegd, waarin melding wordt gemaakt van genoemde Denen. [appellante] wijst erop dat onder meer is vermeld in bepaalde vrachtbrieven: “
Please return empty trolleys and shelves straight away” (inl. dagv. nr 9) en dat in weer andere vrachtbrieven en facturen andere vermeldingen met betrekking tot de Denen staan opgenomen. Op vrachtbrief nr [vrachtbriefnummer 1.] staat deze instructie ook bijgeschreven bij de omschrijving van het aantal ontvangen Denen (prod. 6 inl. dagv.) Op sommige overgelegde vrachtbrieven staan aantallen uitgaande en inkomende Denen vermeld, op andere niet (of onvolledig).
( b) Op de vrachtbrieven met de nummers [vrachtbriefnummer 1.], [vrachtbriefnummer 2.] en [vrachtbriefnummer 3.] (alle van 28 januari 2009) is in vakje 19 (speciale overeenkomsten) bijgeschreven: “
Non scambiato ordine di [roepnaam]” resp. “
Non scambio ordine di [opdrachtgever]” (Vrij vertaald: niet omruilen, opdracht van [roepnaam]). Niet betwist is dat hiermee [medewerker van Florlogistica] van Florlogistica is bedoeld.
( c) Op 27 februari 2009 heeft [appellante] aan “[roepnaam]” ([medewerker van Florlogistica], hof) geschreven:

Wij hebben U op donderdag 12 februari 2009 een bezoek gebracht in [plaats 1.].
Wij hebben daar gesproken over de lege deense containers die wij nog van U te goed hebben. Die zouden volgens afspraak op zeer korte termijn terug komen. Nu zijn we 2 weken verder en er staan er nog steeds heel veel.
657 cc en 2188 platen en 1500 opzetstukken kort en 85 opzet stukken lang
Wij moeten deze op zeer korte termijn terug hebben, omdat wij momenteel karren moeten huren (..) anders zijn wij genoodzaakt om U huur te gaan berekenen (..)” (prod. 7 inl. dagv.).
( d) Florlogistica ([medewerker van Florlogistica]) antwoordde op 2 maart 2009 onder meer:

Inderdaad hebben wij donderdag 12 februari gesproken met betrekking tot het denensaldo en zoals u ziet in bijgesloten file zijn alle denen welke tot op dit momentgewisseld en vermeldtzijn op het CMR teruggebracht (..) Uit het overzicht blijkt dan ook dat wij (..) eentegoedhebben van 38 fp3, 290 platen en 144 opzetstukken. Voor de duidelijkheid, dit gaat om de denen welke wij in opdracht van de firma Gebr. [appellante] verreden hebben. Het ontbrekende aantal karren is wanneer u de lijst nagaat ontstaan omdat jullie klanten (in casu, [klant 1.] en [klant 2.]) niet altijd of volledig gewisseld hebben. (..) De suggestie dat Florlogistica nog een openstaand saldo heeft met Gebr. [appellante] (..) is dan ook erg kort door de bocht. (..)
Het saldo welke verreden is voor de klant [klant 3.] (..) geeft inderdaad aan dat wij nog enkele denen en platen van Gebr. [appellante] dienen te retourneren (..)” (prod. 8 inl. dagv.)
( e) [appellante] heeft overgelegd een print van de internetsite van Florlogistica van 31 augustus 2012 (prod 21 mvg). Daarop staat onder meer vermeld: “
Naast het transport, wat de kerntaak is, kunnen wij u helpen met het maken van (douane) documenten, het bijhouden van uw deense karren en alle andere handelingen welke verband houden met de logistiek (..)”.
( f) In eerste aanleg gehoord heeft getuige [statutair directeur van appellante] verklaard:
“(..) in het telefoongesprek (..) met de heer Hesselman[kwamen]
wij overeen dat de transporteur elke deen die wij ter beschikking stellen voor het transport weer terug moet worden geleverd op het bedrijf. Dit is een vaste regel in ons bedrijf, waar wij niet van afwijken. De denen worden opgehaald in [plaats 2.] bij de veiling en steeds moest daar een gelijk aantal weer geretourneerd worden. (..) Meneer Hesselman ging hiermee akkoord. (..)
Deze afspraak over de denen is voor ons van groot belang. Niettemin hebben wij deze afspraak niet schriftelijk vastgelegd omdat dat in onze branche niet nodig is (..). Soortgelijke afspraken hebben wij gemaakt met vervoerders als [Transportbedrijf 1.], Trans [Trans] en [Transportbedrijf 2.]. (..)”.
( g) In eerste aanleg zijn in enquête nog de volgende getuigen gehoord, die over dit bewijsonderwerp kort gezegd het navolgende verklaarden.
Getuige [getuige 2.] van transportbedrijf Trans [Trans] verklaarde dat zijn bedrijf soortgelijke afspraken, als waarover [appellante] verklaarde, heeft gemaakt met [appellante].
Getuige [getuige 3.], destijds werkzaam bij [appellante] verklaarde dat het gebruik is bij transporteurs dat eenzelfde aantal denen wordt terugbezorgd als opgehaald. “
Bij tal van transporteurs wordt dit gebruik toegepast”. Voorts kon de getuige zich nog het gesprek herinneren bij Florlogistica over het retourneren van denen. “
Er is toen toegezegd door de heer Hesselman dat er een vrachtauto met denen en platen naar [appellante] toe zou gaan.” De aantallen daarvan wist hij niet meer.
Getuige [getuige 4.], in dienst bij [appellante], verklaarde dat ingeleverde Denen soms “
naar het denendepot werden gebracht, te weten in die gevallen waarin onze rekening-courant verhouding wij een tekort aan denen hadden.”
Getuige [getuige 5.], destijds in dienst bij [appellante], verklaarde over het Denen-overzicht dat zij bijhield dat zag op de relatie met Florlogistica en zij verklaarde dat zij voor andere transporteurs soortgelijke administraties bijhield.
Getuige [getuige 6.], destijds in dienst bij [appellante], verklaarde dat zij uit de praktijk wist dat het gebruik is dat tegenover het aantal afgegeven Denen een even groot aantal ingeleverde Denen moet staan.
Getuige [getuige 7.], directeur van een bedrijf dat zich onder meer toelegt op het verhuren en beheren van Deense containers, verklaarde dat het een vast gebruik is binnen de branche dat de transporteur de meegenomen Denen met toebehoren in even grote getallen weer terugbezorgt “
Bij mijn weten houden de ervaren transporteurs zich aan dit gebruik.”
Getuige [getuige 8.] verklaarde dat er een gewoonte bestaat “
dat er als het even kan de Denen weer terug worden genomen”. Hij herinnerde zich dat hij bij Florlogistica was geweest om te praten over niet geretourneerde Denen. Van Hesselman kregen zij toen de toezegging dat een vrachtwagen vol met Denen (200 à 300 Denen, zo begreep de getuige) onderweg was naar [appellante]. “
Die vrachtauto’s zijn echter niet aangekomen. Vervolgens hebben wij na het gesprek ook geen Denen meer gekregen.”
Geen van deze getuigen kon uit eigen wetenschap verklaren over de gestelde afspraak met Florlogistica. Er heeft geen contra-enquête plaatsgevonden.
7.6.2.
De overgelegde vrachtbrieven zijn alle getekend door Florlogistica. Daarmee heeft [appellante] derhalve - behoudens tegenbewijs dat in hoger beroep niet is aangeboden - het bewijs geleverd van het aantal door Florlogistica meegenomen Denen (vgl. art. 9 CMR). [appellante] heeft een overzicht overgelegd, uitgesplitst per vrachtbrief, van alle door haar aan Florlogistica meegegeven Denen (1e blz. van prod. 6 inl. dagv.).
7.6.3.
Het aantal retour ontvangen Denen zou blijken uit de eigen administratie van [appellante]. In eerste aanleg hebben de getuigen [getuige 5.], [getuige 6.] en [getuige 4.] over de wijze van administreren verklaard (evenwel niet eenduidig over de wijze waarop geadministreerd werd, maar wel dát er geadministreerd werd voor Florlogistica).
Uit genoemd overzicht van [appellante] van alle bijgevoegde vrachtbrieven blijkt dat [appellante] volgens haar stellingen in totaal 768 karonderstellen, 2541 platen, 1624 opzetstukken kort en 213 opzetstukken lang van Florlogistica terug moest ontvangen.
7.6.4.
Florlogistica heeft in eerste aanleg op haar beurt ook door haar bijgehouden Denen-overzichten overgelegd (prod. 10, 17 en 13 bij inl dagv. in de zaak nr. 07-1797). De inhoud van deze overzichten is gemotiveerd betwist door [appellante] (die onder meer op allerlei inconsistenties wees). De rechtbank heeft de op deze overzichten gebaseerde vordering van Florlogistica afgewezen omdat zij van oordeel was dat Florlogistica daarmee haar vordering onvoldoende had onderbouwd. Voor zover Florlogistica deze overzichten in eerste aanleg ook heeft ingebracht ter weerlegging van de vordering van [appellante], passeert het hof ze wegens de daartegen gerezen en in hoger beroep niet weerlegde twijfels.
7.7.1.
[appellante] stelt dat de voor de transporten van Florlogistica gebruikte Denen aan haar in eigendom toebehoorden. Deze stelling is naar het oordeel van het hof niet geheel verenigbaar met het standpunt van [appellante] dat zij en haar collega-transporteurs met de Denen slechts per hoeveelheid in het maatschappelijk verkeer deelnamen (als hierboven in r.o. 7.5.2. weergegeven) en niet individueel. Immers, bezit en eigendom per individuele zaak van zaken die slechts naar soort of hoeveelheid bepaald zijn, zaken die als het ware hun individualiteit hebben verloren, is niet mogelijk. Hier heeft te gelden dat degene die een hoeveelheid van dit type zaken onder zich houdt, via de gestapelde vermoedens van de artikelen 3:109 en 3:119 lid 1 BW vermoed wordt daarvan de eigenaar te zijn. Deze zgn. “oneigenlijke vermenging” maakt dat in een systeem als door [appellante] beschreven, degene die op een bepaalde moment een bepaalde hoeveelheid, onderling uitwisselbare, Denen onder zich houdt, vermoed wordt daarvan de eigenaar te zijn. Dit vermoeden van eigendom is slechts een bewijskwestie en geeft geen zakelijk recht tot opeising van inmiddels uit het houderschap verdwenen zaken (tenzij een bepaalde “Deen” als zodanig wordt geïndividualiseerd, hetgeen gesteld noch gebleken is).
7.7.2.
Onderling hebben de partijen bij een dergelijk systeem, als door [appellante] besproken, dus slechts contractuele vorderingen op elkaar, gebaseerd op hun onderlinge administraties en hun afspraken daarover.
[appellante] heeft gesteld dat zij ook met Florlogistica in dit kader afspraken heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van wat [appellante] in hoger beroep heeft gesteld het volgende kan worden geoordeeld nu Florlogistica in dit hoger beroep niet is verschenen en ter zake geen bewijsaanbod heeft gedaan.
Het hof acht het aannemelijk dat tussen [appellante] en Florlogistica de afspraak is gemaakt dat een gelijke hoeveelheid Denen moest worden teruggegeven, als er ten vervoer was meegenomen en niet dat, zoals Florlogistica in eerste aanleg stelde, dezelfde Denen weer retour moesten komen.
Het hof komt tot dit oordeel op grond van de verklaring van [statutair directeur van appellante], statutair directeur van [appellante], de partij die belast is met het leveren van bewijs en derhalve partijgetuige. De door [statutair directeur van appellante] als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in het voordeel van [appellante] opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Dit aanvullend bewijs is naar het oordeel van het hof voorhanden. Het hof heeft daarbij het oog op (i) het feit dat beide partijen een administratie met vermelding van in- en uitgaande Denen bijhielden, (ii) de vermelding op (een deel van) de vrachtbrieven dat lege Denen moesten worden teruggebracht (iii) en/of de vermelding op (een deel van) de vrachtbrieven van aantallen in-en uitgaande Denen, (iv) de onverklaarde mededeling op sommige vrachtbrieven dat “Frenk” niet wilde dat Denen werden omgeruild, (v) de verklaringen van [getuige 3.] en [getuige 8.] dat Florlogistica na de klachten daarover van [appellante] een vrachtwagen vol Denen naar [appellante] zou sturen, (vi) de eigen mededeling op de site van Florlogistica dat zij Denen voor klanten bijhield en (vii) de verklaringen van de in r.o. 7.6.1. onder g vermelde getuigen, waaruit valt af te leiden dat het onderling uitwisselbaar zijn van Denen en het uitruilen van Denen gebruikelijk is in de branche.
7.7.3.
Dit betekent dat wanneer onvoldoende Denen zijn geretourneerd in verhouding tot wat is meegenomen, dat tekort moet worden aangezuiverd. [appellante] heeft, in hoger beroep onbetwist, gesteld dat zij 768 containers, 2541 platen, 1624 opzetstukken kort en 213 opzetstukken lang tekort kwam. Deze aantallen zijn ook in eerste aanleg door Florlogistica onvoldoende gemotiveerd betwist (temeer nu het hof de eigen administratie van Florlogistica ter zijde laat). Florlogistica zal derhalve de vervangingswaarde van de ontbrekende Denen moeten vergoeden. Uit al datgene wat aan bewijs door [appellante] is bijgebracht blijkt echter niet dat met Florlogistica ook zou zijn afgesproken dat [appellante] het recht had om tijdelijk het manco aan te vullen met op kosten van Florlogistica te huren Denen, laat staan dat [appellante] daarbij eenzijdig de huurprijzen zou mogen bepalen, zoals zij kennelijk in haar brief van 27 februari 2009 heeft gedaan.
7.7.4.
[appellante] heeft in hoger beroep een niet nader gespecificeerd bedrag van € 88.757,59 gevorderd ter zake vervangingswaarde en huur van de Denen. Zij heeft daarbij een groot aantal facturen gevoegd, zonder verdere aanduiding welke factuur waarop ziet. Het hof zal [appellante] alsnog in de gelegenheid stellen om aan te geven welk deel van haar vordering ziet op het toe te wijzen onderdeel ter zake vervangingswaarde, en welk deel op het niet toe te wijzen onderdeel ter zake huur. De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte van [appellante]. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 1 april 2014 voor akte aan de zijde van [appellante], teneinde het hof te informeren als in r.o. 7.7.4. vermeld;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.