ECLI:NL:GHSHE:2014:747

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.112.128_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van omstandigheden en verrekening in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een civiele procedure waarin de appellant, een schildersbedrijf, in geschil is met de geïntimeerde, een glas- en schilderwerken bedrijf. De appellant had in eerste aanleg een vonnis van de kantonrechter gekregen, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 11.053,55, rente en incassokosten. De appellant heeft in hoger beroep grieven ingediend, waaronder een beroep op misbruik van omstandigheden bij de ondertekening van een schuldbekentenis en de stelling dat hij nog werkzaamheden had verricht die in mindering moesten worden gebracht op de winstdeling.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep voortgezet op basis van de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven. De appellant stelde dat hij onder druk had getekend en dat de bedragen die hij erkende te moeten betalen niet correct waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd en dat het enkele dreigen met een faillissementsverzoek niet als onrechtmatig kon worden gekwalificeerd. De appellant had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claims over de werkzaamheden die hij na de ondertekening van de schuldbekentenis had verricht.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de grieven van de appellant falen en dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 18 maart 2014 en bevestigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarbij de appellant als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.112.128/01
arrest van 18 maart 2014
in de zaak van
[de man],tevens h.o.d.n.
Schildersbedrijf [Schildersbedrijf],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B.J.F. Hofmans te Gennep,
tegen
[de man],h.o.d.n.
[glas- en schilderwerken] glas- en schilderwerken,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.G.M. van den Heuvel te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 oktober 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo tussen appellant -[appellant]- als gedaagde en geïntimeerde -[geïntimeerde]- als eiser gewezen vonnis van 23 mei 2012. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 oktober 2012, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2012;
  • een memorie van grieven waarbij zeven grieven zijn voorgedragen;
  • een memorie van antwoord.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 321823\CV EXPL 11-3931)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 23 mei 2012.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

8.De beoordeling

8.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis een (1) feit vastgesteld zonder dit met zoveel woorden te vermelden. Dat feit is niet bestreden, zodat het hof daarvan uitgaat. Verder staan nog enkele feiten vast als gesteld en erkend of niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal hierna een overzicht geven van alle vaststaande feiten.
a. [geïntimeerde] heeft met factuurdatum 1 september 2009 [appellant] een factuur genummerd [factuurnummer ] gestuurd waarbij € 9.046,88 in rekening is gebracht (overgelegd bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 1).
b. [appellant] erkent dat hij nog € 2.551,94 van factuurnr. [factuurnummer ] moet betalen (nr. 8 van zijn conclusie van antwoord).
c. Op 18 november 2009 heeft [appellant] de volgende verklaring (hierna genoemd “de schuldbekentenis”) ondertekend (vastgesteld door de kantonrechter in r.o. 2.3):
“(…)
Betreft(zoals het hof “betfert” leest)
: Betaling factuur [factuurnummer ] en betaling winstdeling werk zuiderapotheek [vestigingsnaam].
Geachte heer [geïntimeerde],
Bij deze verklaar ik [appellant] (…) dat ik het resterende bedrag van factuur nummer [factuurnummer ] (…) voor 31 December 2009 zal storten (…).
Bij deze verklaar ik dat de winstdeling (Totaal: € 14003,22 gedeeld: € 7001,61) zo spoedig mogelijk doch voor 27 februari 2010 overmaak (…).
Tevens verklaar ik nog een bedrag van € 1500,00 over te maken op het rekeningnummer van [geïntimeerde] (…) omdat dit mondeling was afgesproken, Dit bedrag word door mij overgemaakt uiterlijk voor 30 April 2010 (…)”.
d. In 2010 en 2011 zijn door of namens [geïntimeerde] verschillende pogingen ondernomen om, kort gezegd, [appellant] onder meer de bedragen in de onder c genoemde verklaring (in totaal € 11.053,55) te laten betalen (zie de bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 3 overgelegde brieven en de bij die dagvaarding overgelegde producties 5, 8 en 9).
e. Bij brief van 4 oktober 2010 (overgelegd als productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft [appellant]:
“(…)
De heer [geïntimeerde] zegt dat hij van mij nog 11053,55 € moet ontvangen daar de heer [geïntimeerde] en door hem opgestelde brief heeft met mijn handtekening erop op mijn brief papier, de heer [geïntimeerde] wist op dat moment hoe het met mij financieel ging en heeft met dreiging tot faillissement mij die brief gemaild en laten afdrukken en ondertekenen of hij zou me meteen failliet laten verklaren en op dat moment had hij meerdere schuld eiser aan zijn zij (…).
De heer [geïntimeerde] heeft recht op 2551,94 € daar heeft hij voor gewerkt de andere bedragen zijn nergens op gebaseerd (…)”.
f. [appellant] heeft geen enkel van de onder c. genoemde bedragen betaald.
8.2
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de kantonrechter [appellant] zal veroordelen om aan hem te betalen aan hoofdsom € 11.053,55 (een optelsom van € 1.500,-, € 7.001,61 en € 2.551,94), aan rente € 574,83 en € 1.658,03 aan incassokosten, te vermeerderen met rente en proceskosten.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen genoemde hoofdsom en rente, en € 800,- voor vergoeding van buitengerechtelijke werkzaamheden, te vermeerderen met de rente over de hoofdsom vanaf 4 oktober 2011 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
8.3.1
In de eerste grief stelt [appellant] dat zijn beroep op bedreiging en/of misbruik van omstandigheden bij de ondertekening van de schuldbekentenis ten onrechte is afgewezen. In zijn tweede grief stelt hij dat de kantonrechter zich niet heeft uitgelaten over de stelling van [appellant] dat hij na de ondertekening van de schuldbekentenis nog werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van het project Zuiderpoort die in mindering moeten worden gebracht op de winstdeling en in de vierde grief stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] niet meer kan terugkomen op de erkenning dat hij de drie bedragen die de hoofdsom vormen moet betalen. Deze drie grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
8.3.2
Het hof constateert dat [appellant] -terecht- niet bestrijdt het oordeel dat het enkele dreigen c.q. aankondigen dat een faillissementsverzoek zal worden ingediend in dit geschil niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. [appellant] heeft zijn beroep op bedreiging niet, in elk geval niet voldoende onderbouwd, zodat het hof, mede gelet op de ontkenning van [geïntimeerde] dat hij [appellant] heeft bedreigd, dat beroep passeert.
[appellant] voert aan dat het misbruik van omstandigheden meer zit in het feit dat [geïntimeerde] hem de schuldbekentenis heeft laten ondertekenen voor een hoger bedrag dan [appellant] daadwerkelijk verschuldigd was. Wat dat betreft heeft [appellant] in eerste aanleg aangevoerd dat hij de in de schuldbekentenis genoemde bedragen van € 7.001,61 en € 1.500,- niet was verschuldigd. In hoger beroep betwist hij nog slechts het bedrag van € 7.001,61 verschuldigd te zijn. [appellant] voert aan dat hij na oplevering nog garantiewerkzaamheden heeft moeten verrichten aan het project Zuiderpoort, die op de winstdeling in mindering moeten worden gebracht. Het hof oordeelt als volgt.
8.3.3
Het bedrag van € 7001,61 heeft betrekking op een tussen partijen afgesproken gelijke winstdeling van het project Zuiderpoort (zie onder meer de nrs. 9-13 van de conclusie van antwoord, nr. 5 van de conclusie van dupliek en de tweede grief). [appellant] heeft, bezien in het licht van het kennelijk tot op de cent berekende bedrag van € 7001,61 niet gesteld, in elk geval niet voldoende duidelijk, dat ten tijde van de ondertekening van de schuldbekentenis de totale winst die partijen zouden delen een ander bedrag dan € 14.003,22 zou zijn. Het hof houdt het er dan ook voor dat op het moment dat [appellant] de schuldbekentenis tekende, partijen ervan uitgingen dat de winst op dit project € 14.003,22 was. Wat dat betreft was [appellant] op het moment dat hij de schuldbekentenis ondertekende dus dit bedrag van € 7001,61 aan [geïntimeerde] verschuldigd en heeft [appellant] toen niet voor meer getekend dan waarop Thijsen op dat moment recht had. De stelling dat [appellant] heeft getekend voor een hoger bedrag, volgt het hof dan ook niet, laat staan dat daarin misbruik van omstandigheden is gelegen.
[appellant] stelt verder dat hij na de ondertekening van de schuldbekentenis op 18 november 2009 nog afrondende werkzaamheden heeft moeten verrichten en garantiewerkzaamheden (zie onder meer nr. 11 van zijn conclusie van antwoord en nr. 6 van zijn memorie van grieven). De kosten daarvoor moeten, aldus [appellant] in nr. 13 van zijn conclusie van antwoord, worden verrekenend met het bedrag van € 14.003,22. Voordat echter tot die verrekening kan worden overgegaan, dient [appellant] die kosten te benoemen, te specificeren en te begroten. [geïntimeerde] heeft immers ontkend dat dergelijke werkzaamheden met enig omvang nog moesten worden verricht en zijn verricht. [appellant] heeft echter niet meer gesteld dan dat hij en één van zijn werknemers, waarvan hij zelfs geen naam heeft genoemd, nog 67.75 uur (nr. 12 conclusie van antwoord) hebben gewerkt aan het project Zuiderpoort. Enige specificatie van die werkzaamheden, wie daartoe opdracht heeft gegeven of enig bedrag dat die werkzaamheden hebben gekost of wanneer die werkzaamheden zijn verricht heeft [appellant] niet gegeven. [appellant] heeft daarmee zijn stelling dat er nog kosten te verrekenen zijn onvoldoende (concreet) onderbouwd.
Aan een bewijsopdracht komt het hof dan niet toe. Een en ander betekent dat de grieven 1, 2 en 4 falen.
8.4
In de derde grief stelt [appellant] dat hij een vordering op [geïntimeerde] heeft van € 2.975,- die moet worden verrekend met de vordering van [geïntimeerde]. De factuur ter zake die werkzaamheden van 28 oktober 2010 heeft [appellant] bij conclusie van antwoord overgelegd als productie 2. De werkzaamheden zijn in die factuur omschreven als:
“glas plaatsen op diverse projecten ([plaats], [plaats], [plaats])
steigers opbouwen op diverse projecten
glas in werkplaats verzetten
steiger ophalen in [plaats]
Materiaal Hout en TL bakken”
Anders dan [appellant] stelt, bevat de als productie 9 bij dagvaarding overgelegde en namens [geïntimeerde] geschreven brief van 1 juli 2011 geen erkenning. In die brief is [appellant] immers gevraagd de in die factuur vermelde werkzaamheden nader te onderbouwen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] aan dat verzoek heeft voldaan. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. Gelet op die betwisting en het gebrek aan nadere onderbouwing kan de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld en zou bewijslevering nodig zijn. Het hof passeert het beroep op verrekening om die reden (art. 6:136 BW). Daarnaast passeert het hof het bewijsaanbod van [appellant] omdat het, in het licht van het gevoerde verweer, op zijn weg had gelegen om zijn stellingen op dit punt nader concreet te onderbouwen. Nu hij dat heeft nagelaten komt het hof ook om die reden aan een opdracht tot bewijslevering niet toe.
Dit betekent dat de derde grief faalt.
8.5
In de vijfde grief stelt [appellant] dat hij geen incassokosten is verschuldigd, primair omdat de hoofdvordering moet worden afgewezen en subsidiair omdat de werkzaamheden aan de zijde van [geïntimeerde] niet meer omvattend zijn geweest dan enkel ter introductie van de onderhavige procedure.
Omdat uit het voorgaande blijkt dat de hoofdvordering zal worden toegewezen, faalt de primaire stelling van de vijfde grief.
Uit de hiervoor in 4.1 sub d genoemde producties blijkt dat [geïntimeerde] voordat hij tot dagvaarding is overgegaan, meer en uitgebreidere incassowerkzaamheden heeft laten verrichten dan enkel een brief om de gestelde vordering te innen, terwijl onder meer de als productie 8 overgelegde brief van 8 oktober 2010 meer omvattend is dan enkel een introductie van de onderhavige procedure. Aldus is [appellant] incassokosten verschuldigd en faalt de vijfde grief.
8.6
Gelet op al het vorenstaande is de vordering terecht toegewezen en is [appellant] in eerste aanleg als de in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld, zodat ook de laatste twee grieven falen.
8.7
Een en ander betekent dat alle grieven falen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. [appellant] heeft ook in dit hoger beroep te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de kosten van dit beroep.

9.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de aan de zijde van [geïntimeerde] gerezen proceskosten van het hoger beroep, tot op heden begroot op € 666,- aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, L.S. Frakes en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.