8.1De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis een (1) feit vastgesteld zonder dit met zoveel woorden te vermelden. Dat feit is niet bestreden, zodat het hof daarvan uitgaat. Verder staan nog enkele feiten vast als gesteld en erkend of niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal hierna een overzicht geven van alle vaststaande feiten.
a. [geïntimeerde] heeft met factuurdatum 1 september 2009 [appellant] een factuur genummerd [factuurnummer ] gestuurd waarbij € 9.046,88 in rekening is gebracht (overgelegd bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 1).
b. [appellant] erkent dat hij nog € 2.551,94 van factuurnr. [factuurnummer ] moet betalen (nr. 8 van zijn conclusie van antwoord).
c. Op 18 november 2009 heeft [appellant] de volgende verklaring (hierna genoemd “de schuldbekentenis”) ondertekend (vastgesteld door de kantonrechter in r.o. 2.3):
“(…)
Betreft(zoals het hof “betfert” leest)
: Betaling factuur [factuurnummer ] en betaling winstdeling werk zuiderapotheek [vestigingsnaam].
Geachte heer [geïntimeerde],
Bij deze verklaar ik [appellant] (…) dat ik het resterende bedrag van factuur nummer [factuurnummer ] (…) voor 31 December 2009 zal storten (…).
Bij deze verklaar ik dat de winstdeling (Totaal: € 14003,22 gedeeld: € 7001,61) zo spoedig mogelijk doch voor 27 februari 2010 overmaak (…).
Tevens verklaar ik nog een bedrag van € 1500,00 over te maken op het rekeningnummer van [geïntimeerde] (…) omdat dit mondeling was afgesproken, Dit bedrag word door mij overgemaakt uiterlijk voor 30 April 2010 (…)”.
d. In 2010 en 2011 zijn door of namens [geïntimeerde] verschillende pogingen ondernomen om, kort gezegd, [appellant] onder meer de bedragen in de onder c genoemde verklaring (in totaal € 11.053,55) te laten betalen (zie de bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 3 overgelegde brieven en de bij die dagvaarding overgelegde producties 5, 8 en 9).
e. Bij brief van 4 oktober 2010 (overgelegd als productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft [appellant]:
“(…)
De heer [geïntimeerde] zegt dat hij van mij nog 11053,55 € moet ontvangen daar de heer [geïntimeerde] en door hem opgestelde brief heeft met mijn handtekening erop op mijn brief papier, de heer [geïntimeerde] wist op dat moment hoe het met mij financieel ging en heeft met dreiging tot faillissement mij die brief gemaild en laten afdrukken en ondertekenen of hij zou me meteen failliet laten verklaren en op dat moment had hij meerdere schuld eiser aan zijn zij (…).
De heer [geïntimeerde] heeft recht op 2551,94 € daar heeft hij voor gewerkt de andere bedragen zijn nergens op gebaseerd (…)”.
f. [appellant] heeft geen enkel van de onder c. genoemde bedragen betaald.