ECLI:NL:GHSHE:2014:745

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.107.768_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Chr. M. Aarts
  • C.E.L.M. Smeenk- van der Weijden
  • M. van Ham
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenindexering en vaststellingsovereenkomst in arbeidsrelatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen De Coöperatie Boerenbond Helden en Omstreken U.A. over de indexering van pensioenaanspraken na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [appellant] was in dienst bij Boerenbond van 1962 tot 2004 en had een pensioentoezegging op basis van een eindloonregeling. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst in 2004 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken over de pensioenpremie en -opbouw werden gemaakt. [appellant] vorderde in eerste aanleg dat Boerenbond verplicht was zijn pensioenaanspraken te indexeren, maar de kantonrechter wees deze vordering af. In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de vaststellingsovereenkomst niet correct was uitgevoerd en dat hij recht had op indexering van zijn pensioen. Het hof oordeelde dat uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst niet bleek dat indexering was afgesproken. De afspraken over de pensioenpremie waren gebaseerd op een fictief loonbedrag zonder indexering. Het hof concludeerde dat [appellant] niet kon verwachten dat zijn pensioenopbouw geïndexeerd zou worden, en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.107.768/01
arrest van 18 maart 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
tegen
De Coöperatie Boerenbond Helden en Omstreken U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 mei 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, gewezen vonnis van 29 februari 2012 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - Boerenbond - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 315668 CV EXPL 11-2882)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 7 september 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met tien producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1946, is bij Boerenbond in dienst geweest van 1 september 1962 tot 1 november 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in verschillende functies. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Graanbe- en verwerkende bedrijven van toepassing geweest.
4.1.2.
Bij indiensttreding heeft Boerenbond een pensioentoezegging aan [appellant] gedaan. De pensioenregeling is ondergebracht bij Interpolis N.V. en betreft een eindloonregeling.
4.1.3.
In het pensioenreglement is onder meer het volgende bepaald:
“3.1b Wat is het pensioengevend salaris?
Het pensioengevend salaris bedraagt 12 maal het maandsalaris inclusief 8% vakantietoeslag en 3% eindejaarsuitkering.
Stijgingen in het pensioengevend salaris binnen vijf jaar voorafgaande aan de pensioendatum worden in aanmerking genomen tot ten hoogste 2 percent boven de gemiddelde loonindex voor de CAO-lonen per maand, inclusief bijzondere beloningen, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Stijgingen in het pensioengevend salaris als gevolg van gangbare functiewijzigingen of gangbare leeftijdsperiodieken worden steeds in aanmerking genomen.
11.1
Wat gebeurt er bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst?
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór de pensioendatum eindigt de deelname aan deze pensioenregeling. De deelnemer behoudt echter aanspraken op ouderdoms-, nabestaanden-, nabestaandenoverbruggings- en wezenpensioen. Voor het ouderdoms-, nabestaanden-, nabestaandenoverbruggings- en wezenpensioen wordt daarbij uitgegaan van de laatstvastgestelde pensioengrondslag (zie artikel 3 lid 2). Deze aanspraken worden geïndexeerd zoals is aangegeven in artikel 21 lid 3b van dit reglement. (…)
21.3a In hoeverre blijven ingegane pensioenen waardevast?
Interpolis streeft ernaar om de ingegane pensioenen en de aanspraken van arbeidsongeschikte deelnemers en gewezen deelnemers jaarlijks per 1 juli te indexeren ter voorkoming van verlies aan koopkracht. Interpolis voert de indexatie uitsluitend door indien en voor zover de beschikbare middelen binnen de pensioenverzekering dit toelaten.”
4.1.4.
Op 1 augustus 2004 hebben [appellant] en Boerenbond een vaststellingsovereenkomst gesloten strekkende tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2005. In de vaststellingsovereenkomst is met betrekking tot pensioen het volgende opgenomen:
“4. De pensioenpremie tijdens de periode van werkloosheid zal ten laste komen van de werkgever. De pensioenpremie wordt berekend alsof werknemer vanaf datum ontslag tot zijn 65e jaar een salaris van € 4.449,- ontvangt vermeerderd met 8% vakantietoeslag en 3% resultaatuitkering. Werknemer zal een afstandverklaring ten gunste van werkgever ondertekenen voor de uitkering van het FVP.
5. Door de werknemer in het kader van de VUT/FUR-regeling en prépensioenregeling gespaarde gelden, zowel werkgevers- als werknemersdeel, komen bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe aan de werkgever. Voorzover nodig verplicht de werknemer zich aan overdracht van deze VUT/FUR-gelden en prépensioengelden, aan de werkgever volledige medewerking te verlenen.”
Op 28 september 2004 zijn partijen een eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst overeengekomen en een aanvulling op de vaststellingsovereenkomst. In deze aanvulling op de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“5. De pensioenopbouw wordt na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst volledig door werkgever voortgezet, zoals overeengekomen, zonder dat hierop een werknemersbijdrage van toepassing zal zijn. Werkgever zal dit onmiddellijk na de ontslagdatum door middel van een eenmalige storting bij Interpolis BTL afrekenen. Indien eenmalige storting niet mogelijk is zal werkgever het voorgaande betalen door middel van jaarlijkse premiebetalingen.”
4.1.5.
De arbeidsovereenkomst is conform het verzoek per 1 november 2004 ontbonden bij beschikking van de kantonrechter van 22 oktober 2004. Op 13 december 2004 heeft [appellant] de afstandsverklaring ondertekend. Op 24 juni 2005 heeft Interpolis BTL een verzekeringsbewijs aan [appellant] verstrekt waarop als reden staat vermeld: beëindiging dienstverband.
Op dit verzekeringsbewijs (productie 4 bij inleidende dagvaarding) staat het volgende vermeld:
“Ouderdomspensioen EUR 25.246,61
(…)
De verzekerde pensioenen zijn bruto jaarbedragen.
Met ingang van 31 oktober 2004 is de verzekering premievrij gemaakt volgens het pensioenreglement/de pensioentoezegging. In verband hiermee zijn de verzekerde bedragen verminderd tot de hierboven vermelde bedragen.
(…).
4.1.6.
Boerenbond heeft in 2010 een storting gedaan in de pensioenregeling. Er is pas zo laat gestort omdat Interpolis BTL heeft geadviseerd om pas dan af te storten als de FVP-bijdrage bekend zou zijn. Op 28 juli 2010 heeft Interpolis BTL een nieuw verzekeringsbewijs aan [appellant] verstrekt waarop als reden staat vermeld: correctie pensioenaanspraken. Daarop staan de bedragen vermeld. Bij het kopje ouderdomspensioen is een bedrag opgenomen van € 30.428,78 (productie 5 bij inleidende dagvaarding).
(…)”
4.1.7.
[appellant] heeft tijdens een gesprek in augustus 2010 aan Boerenbond laten weten dat zijn pensioenaanspraken volgens hem ten onrechte niet zijn geïndexeerd. Boerenbond heeft zich op het standpunt gesteld dat dit inderdaad niet is gebeurd omdat partijen dat niet zijn overeengekomen.
4.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg samengevat gevorderd voor recht te verklaren dat Boerenbond jegens hem verplicht is de pensioenaanspraken te indexeren en Boerenbond te veroordelen tot indexering met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2004 op straffe van verbeurte van een dwangsom, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Boerenbond heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. [appellant] is tijdig van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft twee grieven tegen dat vonnis aangevoerd en geconcludeerd overeenkomstig het petitum van de inleidende dagvaarding.
4.3.
De grieven van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke bespreking en betreffen naar de kern genomen de vraag of op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan de vaststellingsovereenkomst in die zin of daaruit volgt dat Boerenbond verplicht is de pensioenaanspraken van [appellant] te indexeren.
4.4.
Het hof is van oordeel dat uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst niet blijkt dat is bedoeld de opbouw van pensioenaanspraken te indexeren. In de vaststellingsovereenkomst wordt immers duidelijk vermeld over welk fictief loonbedrag de pensioenpremie wordt berekend. Daarin is niet opgenomen dat dit bedrag zal worden verhoogd met een prijsindexcijfer of dat op een of andere wijze een inflatiecorrectie zal worden uitgevoerd. Hetgeen in de aanvulling op de vaststellingsovereenkomst is opgenomen vormt nog minder aanleiding om uit te gaan van de juistheid van het standpunt van [appellant]. Immers, in die aanvulling is bepaald dat Boerenbond onmiddellijk na ontslag het pensioen zal afrekenen met Interpolis BTL door middel van een eenmalige storting, tenzij een eenmalige storting niet mogelijk is. Wanneer het de bedoeling was dat Boerenbond de pensioenaanspraken jaarlijks zou aanpassen aan de prijsinflatie, valt niet in te zien dat zij direct kan afrekenen voor de toekomst, tenzij zou blijken van een daartoe in de overeenkomst opgenomen forfaitair bedrag. Daarover is niets gesteld noch gebleken.
4.5.
In zijn toelichting op de grieven wijst [appellant] er terecht op, dat het bij de vraag wat partijen met de vaststellingsovereenkomst en de daarop gemaakte aanvulling zijn overeengekomen, niet enkel gaat om de taalkundige bewoordingen van de tekst van de overeenkomst. Volgens vaste rechtspraak komt het tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 Haviltex).
4.6.
[appellant] heeft echter geen enkel inzicht gegeven in de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, bijvoorbeeld door te stellen of hij zelf daarover gesprekken heeft gevoerd met Boerenbond of dat hij dit aan zijn gemachtigde heeft overgelaten, of er is onderhandeld over de tekst van de vaststellingsovereenkomst, en of er meerdere concepten zijn geweest van de vaststellingsovereenkomst. Evenmin heeft hij een toelichting gegeven op de reden van de aanvulling op de vaststellingsovereenkomst. De enkele stelling dat Boerenbond onvoldoende heeft geverifieerd of [appellant] werkelijk begreep wat de gevolgen waren van de vaststellingsovereenkomst is in dit verband onvoldoende. [appellant] werd bijgestaan door een advocaat, zodat Boerenbond erop mocht vertrouwen dat deze de implicaties van de tekst van de vaststellingsovereenkomst heeft begrepen en [appellant] daarop heeft gewezen.
4.7.
[appellant] heeft, in het kader van de hiervoor onder 4.5 weergegeven Haviltexformule, slechts gesteld, dat het initiatief tot beëindiging van zijn dienstverband van Boerenbond kwam. Blijkbaar bedoelt [appellant] te stellen dat, wanneer het aan hem was overgelaten, hij zijn dienstverband had voortgezet tot de pensioengerechtigde leeftijd. In dat geval zou hij een volledig en geïndexeerd pensioen hebben opgebouwd (of zelfs een hoger pensioen als gevolg van cao-loonsverhogingen). Volgens [appellant] is het volstrekt logisch dat hij slechts wilde meewerken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, wanneer zijn ouderdomspensioen (fictief) gelijk en waardevast zou blijven. Boerenbond heeft betwist dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst te beëindigen enkel en alleen van haar uitging. Het hof is van oordeel dat niet onderzocht hoeft te worden op wiens initiatief de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen, omdat dit van onvoldoende gewicht is om daaruit te concluderen dat [appellant] erop kon en mocht vertrouwen dat zijn pensioenopbouw inclusief indexering zou worden voortgezet. Immers, partijen zijn nu eenmaal overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst vanwege het ontbreken van een passende functie na reorganisatie zou worden beëindigd en uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat Boerenbond de nadelige financiële gevolgen daarvan voor [appellant] heeft willen verzachten, maar niet dat zij die volledig ongedaan heeft willen maken. Zo zijn partijen een suppletieregeling overeengekomen op de uitkering. Die regeling strekt echter niet zo ver dat [appellant] volledig is gecompenseerd in zijn inkomensverlies (suppletie tot 75% op uitkeringen uit hoofde van de sociale verzekeringen). Voorts valt op dat, in tegenstelling tot hetgeen is bepaald over het pensioen, bij de suppletieregeling rekening is gehouden met de aangekondigde cao verhoging van 1,25% per 1 februari 2005. Om die reden kan [appellant] evenmin worden gevolgd in zijn stelling dat uit niets is gebleken dat zijn pensioen in de fictieve situatie niet geïndexeerd zou worden alsof hij nog daadwerkelijk in dienst was. Juist het uitdrukkelijk noemen van het salaris zonder dat daarbij wordt gerefereerd aan een loonsverhoging zoals wel is gebeurd bij de suppletieregeling, leidt ertoe dat [appellant] niet van indexering uit kon gaan.
4.8.
Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat hij uit de bewoordingen en uit de strekking van het pensioenreglement heeft afgeleid dat zijn (verdere) pensioenopbouw waardevast en welvaartsvast zou geschieden. Daargelaten dat [appellant] niet heeft gesteld dat hij reeds bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst is uitgegaan van hetgeen in het pensioenreglement daartoe is bepaald kan [appellant] niet worden gevolgd in deze stelling. Immers, [appellant] heeft zelf uitdrukkelijk gesteld dat beide partijen zijn uitgegaan van de fictie dat hij tot zijn 65ste zou doorwerken. Uit de tekst van het pensioenreglement blijkt dat indexering slechts aan de orde is bij een aanspraak van een
gewezendeelnemer, terwijl partijen stellen dat zij de fictie van een
actievedeelnemer zijn overeengekomen. Wanneer sprake is van aanspraak van een gewezen deelnemer (dus een deelnemer zoals [appellant] die niet meer in dienst is maar die zonder vaststellingsovereenkomst geen recht meer heeft op verdere pensioenopbouw) dan worden de pensioenaanspraken niet meer verder opgebouwd en (behoudens de indexering) gehandhaafd op het bedrag dat tot dat moment is opgebouwd. [appellant] kon er dus niet vanuit gaan dat, omdat hij zou worden ontslagen, zijn aanspraken én zouden worden geïndexeerd, omdat hij een gewezen deelnemer is én verder zouden worden opgebouwd gelet op de overeengekomen fictie van actieve deelnemer.
4.9.
Volgens [appellant] heeft de kantonrechter een onderscheid gemaakt tussen de aanvankelijke pensioentoezegging die premievrij is gemaakt en de aanvullende pensioentoezegging. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat het premievrij gemaakte deel zonder meer geïndexeerd dient te worden, faalt die stelling. Zoals uit het voorgaande volgt is indexering slechts aan de orde bij een aanspraak van een gewezen deelnemer, terwijl partijen juist zijn overeengekomen dat de pensioenopbouw wordt voortgezet, zij het op basis van een vooraf overeengekomen gefixeerd bedrag aan (fictieve) beloning. De omstandigheid dat Interpolis BTL het ouderdomspensioen van [appellant] heeft geïndexeerd, heeft er slechts toe geleid dat Boerenbond een lager bedrag ter zake de koopsom heeft hoeven betalen. Wanneer Boerenbond direct na de vaststellingsovereenkomst de koopsom had kunnen storten, dan zou deze veel hoger geweest. Dat zou echter niet hebben geleid tot een hoger bedrag aan ouderdomspensioen.
4.10.
Ten overvloede overweegt het hof voor de duidelijkheid het volgende. Wanneer [appellant] de vaststellingsovereenkomst niet had gesloten dan zou zijn ouderdomspensioen per 1 november 2004 zijn vastgesteld op € 25.246,61. Dan had hij als gewezen deelnemer geen recht gehad op verdere opbouw van het pensioen. Wel zou hij recht hebben gehad op indexering volgens artikel 21.3a van het pensioenreglement. Uitgaande van de indexpercentages als genoemd in de memorie van grieven was het ouderdomspensioen dan uitgekomen op circa € 27.118,-. Door de vaststellingsovereenkomst is uitgegaan van de fictie dat [appellant] geen gewezen deelnemer is geworden, maar een actieve deelnemer is gebleven. Daardoor heeft [appellant] wel recht gehad op verdere pensioenopbouw, maar tegen een vooraf vastgesteld loon dat niet meer is geïndexeerd. Dat heeft tot gevolg gehad dat het ouderdomspensioen is uitgekomen op € 30.428,78.
4.11.
Aangezien niet valt in te zien welke stellingen [appellant] wil bewijzen (zie rov. 4.6), gaat het hof voorbij aan zijn bewijsaanbod. De slotsom luidt dat de grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Boerenbond worden begroot op € 666,- aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, C.E.L.M. Smeenk- van der Weijden en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.