ECLI:NL:GHSHE:2014:743

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.097.641_01 en HD 200.100.429_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bruikleenovereenkomst en verdeling van vennootschap onder firma

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] over de vraag of er een bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot twee percelen grond. De appellant, eigenaar van de percelen, heeft in 2006 een affectieve relatie opgebouwd met de geïntimeerde, die een boomkwekerij exploiteerde. In 2007 hebben zij een vennootschap onder firma (vof) opgericht, waarbij de appellant zijn grond en arbeid inbracht en de geïntimeerde haar bomen. De relatie tussen partijen verslechterde in 2007, wat leidde tot een breuk in de samenwerking en juridische geschillen over de toegang tot de percelen en de verzorging van de bomen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een bruikleenovereenkomst was, maar het hof komt tot de conclusie dat er geen bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof oordeelt dat de afspraken tussen partijen in het kader van de vennootschap onder firma moeten worden bezien. De appellant heeft de bomen op zijn grond geplant, maar de geïntimeerde had geen recht om deze te rooien zonder toestemming van de appellant. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en stelt dat de verdeling van het vennootschapsvermogen nog niet heeft plaatsgevonden. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld hun stellingen te preciseren en een rekenkundige verantwoording te geven van de gestelde waardestijging van de bomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummers HD 200.097.641/01 en HD 200.100.429/01
arrest van 18 maart 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in beide zaken,
advocaat: mr. I.J.A.J. Hanssen te Boxmeer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in beide zaken,
advocaat: mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 10 april 2012.

5 Het tussenarrest van 10 april 2012

In dit tussenarrest heeft het hof in het incident tot voeging de voeging bevolen van de zaken HD 200.097.641 (het kort geding) en zaak HD 200.100.429 (de bodemzaak); in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding van 22 december 2011 is [appellant] niet ontvankelijk verklaard en in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in de bodemzaak van 17 augustus 2011 is de vordering afgewezen. Hierbij is [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten van de incidenten.
In de hoofdzaak heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven.

6 Het vervolg van de procedure

6.1.
Bij één memorie van grieven in zowel het kort geding als de bodemzaak, met producties, heeft [appellant] negen grieven aangevoerd, zijn eisen gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot als aan het slot van die memorie omschreven.
6.2.
Bij één memorie van antwoord in beide zaken, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
6.3.
Partijen hebben daarna hun zaken doen bepleiten, [appellant] door mr. E.E. Frenken en [geïntimeerde] door mr. J.M.M. Menu. Zij hebben daarbij pleitnotities overgelegd. Voorafgaand aan het pleidooi heeft [appellant] nog enkele ontbrekende processtukken overgelegd.
6.4.
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. Zij stemmen ermee in dat arrest wordt gewezen op de reeds ten behoeve van het pleidooi overgelegde stukken.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

8.De beoordeling

de feiten
in beide zaken
8.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
8.1.1.
[appellant] is eigenaar van twee percelen grond te [plaats], kadastraal genummerd Maarheeze sectie [sectieletter] [sectienummer 1.] en [plaats] sectie [sectieletter] [sectienummer 2.]. Het perceel [sectieletter] [sectienummer 1.] is gelegen aan de [perceel] te [plaats]. Het aangrenzende perceel [sectieletter] [sectienummer 2.] heeft geen straataanduiding.
8.1.2.
Medio 2006 hebben partijen elkaar leren kennen en vanaf september 2006 hebben zij elkaar regelmatig ontmoet. Tussen hen ontstond een affectieve relatie. Toen zij elkaar ontmoetten exploiteerde ieder voor zich een bedrijf in de vorm van een eenmanszaak, [geïntimeerde] een boomkwekerij en [appellant] een bedrijf in sleepdoek.
8.1.3.
In 2006 heeft [geïntimeerde] een partij bomen gekocht in België, die voor 1 januari 2007 aldaar uit de grond moest worden gehaald. [geïntimeerde] heeft die partij bomen op haar kwekerij te [vestigingsplaats] gesnoeid. In het voorjaar van 2007 zijn in de grond van voornoemde percelen vier partijen van in totaal ongeveer 30.000 bomen geplant, waaronder de bomen afkomstig uit België. Alle geplante bomen waren door [geïntimeerde] gekocht en betaald.
8.1.4.
Op 22 maart 2007 hebben partijen een stuk getiteld “
intentieverklaring” ondertekend, dat onder meer in hield dat partijen:
“verklaren dat zij, volgens hun eerdere mondelinge afspraak, om samen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 een VOF met elkaar aan te gaan. Beide hebben een eenmanszaak en zijn voornemens hun onroerende zaken en mogelijk een ijzeren voorraad te laten gebruiken in de VOF tegen een nog vast te stellen vergoeding. In overleg zullen partijen de verdere afspraken vastleggen in een VOF overeenkomst, waarbij beide partijen, de intentieverklaring kunnen nietig verklaren, indien geen overeenkomst kan worden opgemaakt.
8.1.5.
Bij notariële akte van 22 juni 2007 hebben partijen een vennootschap onder firma opgericht genaamd “[Laanbomen] Laanbomen VOF”, kantoorhoudende te [kantoorplaats]. De akte bepaalt onder meer :
“Doel
Artikel 2
De vennootschap heeft ten doel het exploiteren van laanbomen, sleepdoek en bed-en-breakfast met nevenactiviteiten en alles wat hiermee verband houdt in de ruimste zin des woords.
Aanvang en duur
Artikel 3
1. De vennootschap heeft een aanvang genomen op 1 januari 2007 en is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Ieder van de vennoten heeft het recht de vennootschap schriftelijk op te zeggen bij brief gericht aan zijn mede-vennoot tegen het einde van het boekjaar. Hierbij dient een termijn van zes maanden in acht te worden genomen.
(…)
Ontbinding
Artikel 9
De vennootschap wordt ontbonden:
(…)
2. door opzegging ingevolge artikel 3 lid 2 aan de andere vennoot
(…)
Recht tot voortzetting
Artikel 10
1. Indien de vennootschap ontbonden wordt door het uittreden van een vennoot ( …) heeft de andere vennoot recht op overname van het vennootschapsaandeel van de uitredende vennoot en tot voortzetting van de zaken van de vennootschap. De wens daartoe dient binnen drie maanden na de ontbinding schriftelijk te worden meegedeeld aan de uittredende vennoot, die dan niet de liquidatie van de zaken van de vennootschap kan vorderen. (…….)
4. Bij overname van het vennootschapaandeel en voortzetting van de zaken van de vennootschap door een vennoot ingevolge het bepaalde in dit artikel, wordt het vermogen van de vennootschap toegedeeld aan de voortzettende vennoot voor zover het mede-eigendom is. Deze is dan verplicht om gelijktijdig alle schulden van de vennootschap voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen, onder vrijwaring van de niet-voortzettende vennoot.
5. Bij voortzetting van de zaken van de vennootschap door een vennoot dient tussen de vennoten een afzonderlijke regeling te worden getroffen voor de zaken die de niet-voortzettende vennoot in eigendom toebehoren.(….)
(..)
Inbreng
Art 14 De vennoten verplichten zich ten opzichte van elkaar tot inbreng in de vennootschap van arbeid en vlijt.
8.1.6.
Bij notariële akte van dezelfde datum (22 juni 2007) zijn partijen een
samenlevingsovereenkomst aangegaan. De akte bevat onder meer de verklaring van partijen dat zij een affectieve relatie hebben, dat zij vanaf heden zullen gaan samenwonen en vanaf heden een gemeenschappelijk huishouding zullen gaan voeren. Partijen zijn daadwerkelijk gaan samenwonen op het woonadres van [appellant] aan de [perceel] te [plaats].
8.1.7.
Omstreeks eind september/ begin oktober 2007 is tussen partijen onenigheid
ontstaan over al dan niet in de vof in te brengen zaken en/of activiteiten. Op 5 oktober 2007 heeft [geïntimeerde] bij afwezigheid van [appellant] de samenleving feitelijk verbroken en is vertrokken uit de woning van [appellant].
8.1.8.
Bij brieven van 8 oktober 2007 heeft [geïntimeerde] zowel de samenlevingsovereenkomst als de vennootschapsovereenkomst opgezegd.
Bij brief van 27 november 2007 heeft de raadsman van [appellant] aan [geïntimeerde] bericht dat die laatste opzegging, in verband met de termijnen genoemd in de vennootschaps-overeenkomst, pas kon geschieden tegen ultimo 2008.
Bij brief van 4 januari 2008 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] bericht dat hij het bedrijf wenste voort te zetten:
“(..) laat ondergetekende weten dat ik [appellant] (..) het bedrijf voortzet.”
8.1.9
In februari 2008 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] verzocht haar in de grond van [appellant] geplante bomen te mogen verzorgen. [appellant] heeft [geïntimeerde] laten weten hiertoe alleen toestemming te geven na betaling door [geïntimeerde] van € 300.000,--. Bij brief van 10 april 2008 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [appellant] gevraagd haar te bevestigen dat [geïntimeerde] de bomen mag verzorgen, bij gebreke waarvan [appellant] aansprakelijk werd gesteld voor alle schade die daaruit voor [geïntimeerde] zou voortkomen. Bij brief van 25 april 2008 heeft [appellant] zijn standpunt - eerst betalen en dan pas toestemming aan [geïntimeerde] en/of haar personeel tot betreding van zijn perceel ter verzorging van de bomen - gehandhaafd. [geïntimeerde] heeft het door [appellant] gevorderde bedrag niet betaald. [appellant] is in 2008 de bomen zelf gaan verzorgen.
8.1.10 .
Door [geïntimeerde] is op 16 oktober 2008 conservatoir beslag tot afgifte gelegd op circa 30.000 bomen in de grond van [appellant].
Nadat [geïntimeerde] bij kort gedingvonnis van 21 september 2009 was veroordeeld tot opheffing van dit beslag, heeft zij op 1 oktober 2009 opnieuw conservatoir beslag doen leggen. Het beslagrekest vermeldt dat verzocht wordt om beslag te leggen op het perceel [perceel], [plaats]. Het proces-verbaal van beslaglegging vermeldt dat beslag is gelegd op perceel [perceel], kadastraal bekend sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 1.] te [plaats].
In voormeld kort geding had [geïntimeerde] van [appellant] gevorderd toelating op zijn grond om de bomen te verzorgen en deels te rooien. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde], welke mede gebaseerd was op de stelling dat [appellant] de bomen niet goed zou verzorgen, afgewezen.
8.1.11.
Op 22 oktober 2008 is [appellant] de thans aan de orde zijnde bodemprocedure begonnen (zie verder r.o. 8.2.).
8.1.12.
Op 1 november 2011 heeft [appellant] de bruikleenovereenkomst van partijen (waaromtrent de rechtbank in haar vonnis in de bodemzaak van 17 augustus 2011 voor recht had verklaard dat deze begin 2007 tot stand was gekomen, zie hierna r.o. 8.2.1. onder (i) a) opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden.
8.1.13.
Eind oktober 2011 is [geïntimeerde] begonnen met het rooien van bomen op perceel [sectieletter] [sectienummer 2.]. Vanaf 1 november 2011 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] de toegang tot de beide percelen, [sectieletter] [sectienummer 1.] en [sectieletter] [sectienummer 2.], geweigerd en heeft hij door middel van betonblokken de toegang gebarricadeerd.
8.1.14.
[appellant] heeft in het vakblad “De Boomkwekerij”, nr. 47-2011 een advertentie laten plaatsen met als titel “Opsporing verzocht”. [geïntimeerde] heeft naar aanleiding van het plaatsen van deze advertentie aangifte gedaan tegen [appellant] van smaad en laster.
8.1.15.
[geïntimeerde] heeft, ter uitvoering van het kortgeding vonnis van 22 december 2011, tussen 10 januari 2012 en 9 april 2012 een groot aantal bomen op de percelen van [appellant] gerooid. Er zijn ongeveer 1500 bomen blijven staan.
8.1.16.
Op 8 juni 2012 heeft [geïntimeerde] executoriaal beslag ten laste van [appellant] gelegd op de percelen [sectieletter] [sectienummer 1.] en [sectieletter] [sectienummer 2.].
8.1.17.
[appellant] heeft jegens [geïntimeerde] een executiekortgeding aanhangig gemaakt en veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot staking subsidiair schorsing van de executie van het vonnis van 17 augustus 2011 voor wat betreft de dwangsommen totdat terzake onherroepelijk is beslist, en gevorderd opheffing van het executoriale beslag. Bij vonnis van 9 augustus 2012 zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
de vorderingen in eerste aanleg
in de bodemzaak
8.2.1.
[geïntimeerde] heeft [appellant] in rechte betrokken. Na bewijslevering heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij het thans beroepen eindvonnis van 17 augustus 2011 in
conventie
( i) voor recht verklaard:
a. dat begin 2007 een overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen betreffende de grond van [appellant] aan de [perceel] te [plaats], waarop de door [geïntimeerde] gekochte bomen zijn geplant, krachtens welke overeenkomst [appellant] het gebruik van die grond aan [geïntimeerde] heeft verstrekt ter uitoefening van de boomkwekerij;
b. dat opzegging van voormelde overeenkomst door [appellant] op ieder moment kan geschieden, met inachtneming van een zodanige opzegtermijn dat er tussen 1 november van enig jaar en 30 april van het jaar daarop tenminste 3 kalendermaanden zullen resteren tot de datum waartegen het verdere gebruik wordt opgezegd;
(ii) [appellant] geboden te gehengen en gedogen dat [geïntimeerde] de door [appellant] aan haar in gebruik gegeven grond betreedt, het nodige onderhoud aan de bomen uitvoert c.q. laat uitvoeren, het onkruid bestrijdt c.q. laat bestrijden en gekweekte bomen verwijdert c.q. laat verwijderen;
(iii) [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 2.500,-- voor iedere dag dat hij, te rekenen vanaf vier werkdagen na betekening van het onderhavige vonnis, niet aan de hoofdveroordeling voldoet door [geïntimeerde] (of de door haar voor de werkzaamheden aangewezen personen) die vrije toegang tot die grond te ontzeggen of te beletten, tot een maximum van € 250.000,-- is bereikt;
(iv) bepaald dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
( v) [appellant] veroordeeld tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, die [geïntimeerde] sinds oktober 2009 heeft geleden als gevolg van het feit dat [geïntimeerde] geen van de bomen in de grond van [appellant] kon verkopen, omdat [appellant] haar niet op de grond toeliet om tot het rooien van bomen die verkoopgereed waren over te gaan.
8.2.2.
In
reconventieheeft de rechtbank:
(i) voor recht verklaard dat de bomen, op het perceel aan de [perceel] te [plaats] in eigendom toebehoren aan [appellant], alsmede dat [geïntimeerde] niet
als eigenaarrecht op afgifte van die bomen heeft;
(ii) [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] te betalen € 1.284,48 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 3 december 2008 tot aan de dag der voldoening.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
8.2.3.
Zowel in conventie als in reconventie is het meer of anders gevorderde afgewezen. Hierbij doelde de rechtbank op:
in conventie:
( i) afwijzing vordering van [geïntimeerde] ter zake leningen etc. ad € 11.839,70;
(ii) afwijzing vordering van [geïntimeerde] ter zake arbeid ad € 75.330,47;
in reconventie:
(iii) afwijzing vordering [appellant] ter zake kosten of schade ad € 220.062,54;
(iv) afwijzing overige vorderingen van [appellant] (waaronder die ter zake arbeid ad € 42.000,-- en overige activiteiten en plannen met betrekking tot de vof van € 14.789,30);
( v) afwijzing vordering [appellant] ter zake schade door het door [geïntimeerde] gelegde beslag.
8.2.4.
Dit - thans beroepen - vonnis is op 19 augustus 2011 aan [appellant] betekend. Bij deurwaardersexploot van 28 november 2011 heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op betaling door [appellant] van een bedrag van € 70.000,-- aan verbeurde dwangsommen omdat [appellant] in strijd met het vonnis van 17 augustus 2011 zou handelen.
8.2.5.
[appellant] heeft hierop een executiekortgeding jegens [geïntimeerde] aangespannen, omdat hij stelde dat hij geen dwangsommen had verbeurd. Bij vonnis van 8 augustus 2012 zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
in het kort geding
8.3.
[geïntimeerde] heeft op 5 december 2011 het (thans aan de orde zijnde) kort geding tegen [appellant] aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft bij het thans beroepen vonnis in kort geding van 22 december 2011, voor zover in dit hoger beroep nog van belang:
( i) [appellant] veroordeeld te gehengen en gedogen dat [geïntimeerde] de grond waarop de bomen staan - te weten zowel het perceel kadastraal bekend gemeente Maarheeze, sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 1.] als het perceel kadastraal bekend gemeente Maarheze, sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 2.] - betreedt c.q. doet betreden, het nodige onderhoud aan de bomen uitvoert c.q. laat uitvoeren, het onkruid bestrijdt c.q. laat bestrijden en gekweekte bomen verwijdert c.q. laat verwijderen, zulks gedurende een periode van drie kalendermaanden gerekend vanaf de datum van betekening van het vonnis,
(ii) [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere dag dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,-- is bereikt,
(iii) [geïntimeerde] gemachtigd om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [appellant] in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen,
(iv) [appellant] verboden om de door [geïntimeerde] aangeleverde bomen en beplantingen te rooien en te verkopen totdat de drie kalendermaanden na betekening van het vonnis zijn verstreken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per boom,
( v) bepaald dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
(vi) [appellant] veroordeeld om de advertentie die hij heeft geplaatst in het vakblad “De Boomkwekerij” nummer 47-2011, te rectificeren,
(vii) [geïntimeerde] gemachtigd om zelf in naam van [appellant] te bewerkstelligen dat voornoemde rectificatie in “De Boomkwekerij” zal worden geplaatst op kosten van [appellant], indien en voor zover [appellant] de rectificatie niet heeft geplaatst in het eerstvolgende nummer daarvan .
de vorderingen in hoger beroep
in beide zaken
8.4.1.
[appellant] vordert in hoger beroep - in beide zaken - kort gezegd dat de vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen, dat zij primair zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 729.500,-- subsidiair van € 554.500,-- en meer subsidiair van een bedrag nader op te maken bij staat ter zake schade door [appellant] geleden vanwege de onrechtmatige handelwijze van [geïntimeerde] en nog meer subsidiair van € 252.699,29 ter zake door [appellant] gemaakte kosten wegens verzorging van de bomen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
8.4.2.
[appellant] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] op 24 oktober 2010 en op 30 oktober 2010 bomen heeft gerooid die op het perceel [perceel] [sectieletter] [sectienummer 2.] stonden, welke bomen toebehoorden aan [appellant]. Hierdoor heeft [appellant] schade geleden. Nu de waarde van deze door [geïntimeerde] gerooide bomen minimaal gelijk was aan de waarde van de bomen op perceel [perceel] [sectieletter] [sectienummer 1.] ([perceel]), behoefde [appellant] [geïntimeerde] niet meer toe te laten tot dit perceel c.a. (zoals door de rechtbank was geoordeeld, hierboven weergegeven in r.o. 7.2.1. onder (i) en (ii).
de omvang van het geschil
in beide zaken
8.5.1.
[appellant] heeft in zijn negende grief gesteld dat hij het geschil in volle omvang aan het hof wil voorleggen. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld.
8.5.2.
Zo constateert het hof dat in het kort geding geen grieven zijn gericht tegen de veroordeling van [appellant] tot rectificatie en de machtiging van [geïntimeerde] om zo nodig zelf de advertentie te rectificeren(hierboven r.o. 8.3. onder vi en vii) en in de hoofdzaak geen grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant] ter zake schade wegens beslag (hierboven r.o. 8.2.3. onder v) en ter zake “overige vorderingen” (vermeld in r.o. 8.2.3. onder iv).
8.5.3.
In de hoofdzaak heeft [appellant] geen expliciete grieven gericht tegen de afwijzing van zijn vorderingen, hierboven in r.o. 8.2.3. onder iii vermeld (de vorderingen ter zake kostenvergoeding en schadevergoeding door [geïntimeerde] op diverse gronden). Uit de toelichting op de grieven blijkt echter dat [appellant] de afwijzing van deze vorderingen wel onderdeel wenst uit te laten maken van de rechtsstrijd in hoger beroep. Blijkens de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] dit ook als zodanig begrepen, zodat het hof dat ook doet.
8.5.4.
Het hof zal de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
geen bruikleenovereenkomst
in beide zaken
8.6.1.
Het hof stelt bij de beoordeling van het geschil dat partijen verdeeld houdt voorop dat naar zijn oordeel de kwestie dient te worden beschouwd vanuit het door partijen aangegane vennootschapscontract. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat van een bruikleenovereenkomst met betrekking tot de grond geen sprake is geweest, niet tussen [appellant] en [geïntimeerde] en evenmin tussen [appellant] en de vof, zoals [appellant] onder grief 1 voor het eerst aanvoert. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
8.6.2.
Bruikleen is een (eenzijdige) overeenkomst, die tot stand komt op het moment dat de zaak - om niet - door de uitlener aan de bruiklener ten gebruike wordt afgegeven. De bruiklener wordt houder voor de bruikleengever van de in bruikleen gegeven zaak, en dient die zaak na afloop van de bruikleenovereenkomst weer aan de eigenaar/bruikleengever te retourneren. Aan de bruikleenovereenkomst ligt wilsovereenstemming tussen bruiklener en uitlener ten grondslag.
Naar het oordeel van het hof moet (ook hier) de betekenis van datgene wat partijen met betrekking tot het perceel zijn overeengekomen worden vastgesteld aan de hand van hetgeen zij over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
8.6.3.
Hier heeft te gelden dat [appellant] het weliswaar aan [geïntimeerde] heeft toegestaan dat zij haar bomen in zijn grond plantte, en dat [geïntimeerde] haar bomen ook daadwerkelijk in de grond van [appellant] heeft geplant, maar alleen daaruit valt geen overeenkomst van bruikleen (van die grond door [appellant] aan [geïntimeerde]) af te leiden. Gesteld noch gebleken is dat partijen de wil hadden dat [geïntimeerde] voor [appellant] houder van de grond werd, en [appellant] slechts middellijk bezitter bleef. Ter comparitie bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] verklaard dat het fijn was dat de grond van [appellant] “
beschikbaar was” en dat het de bedoeling was dat zij samen met [appellant] de bomen zou onderhouden, dat zij zouden leven van de verkoopopbrengst en dat ook het feitelijk gebruik van de grond in de vof zou komen. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof niet dat partijen hebben bedoeld om [geïntimeerde] houder te maken van de grond van [appellant]. (Daar doet niet aan af dat [geïntimeerde] ter comparitie eveneens heeft verklaard dat het feitelijk gebruik van de grond door de vof uiteindelijk, naar haar mening, niet tot stand is gekomen: ook zij heeft immers verklaard dat het wel de bedoeling was).
8.6.4.
Veeleer blijkt uit alles wat partijen hebben gesteld dat zij destijds hebben bedoeld dat het planten van die bomen in het kader van de tussen partijen gesloten samenwerking (later geformaliseerd in de vennootschapsovereenkomst) is geschied. Daarbij hecht het hof veel waarde aan datgene wat partijen in de intentieverklaring hebben afgesproken, namelijk om volgens hun eerdere mondelinge afspraak, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 een vof aan te gaan. Partijen zijn op 22 juni 2007 die vennootschapsovereenkomst aangegaan. Uit de hiervoor in r.o. 8.1.4. geciteerde bepalingen van deze vennootschapsovereenkomst in onderling verband bezien, mede gezien datgene wat partijen hierover in deze procedure hebben gesteld en over deze overeenkomst hebben verklaard, leidt het hof af dat het toen hun bedoeling is geweest om een reeds gestart samenwerkingsverband te formaliseren. Bij dit samenwerkingsverband zouden zij – volgens het vennootschapscontract - arbeid inbrengen en de gegenereerde winst delen. (Zie hierna voorts r.o. 8.6.6. en 8.7.1. over de inbreng in de vof). Dat partijen dit zo bedoelden valt ook af te leiden uit hun gedragingen na het aangaan van de vennootschapsovereenkomst. Zelf hebben zij, naast uit de door hen beiden geaccordeerde tekst van de overeenkomst dat ook kunnen afleiden uit elkaars gedragingen.
8.6.5.
De vennootschapsovereenkomst was weliswaar eerst op 22 juni 2007 gesloten, maar uit de bepaling (art. 3 lid 1 van het vennootschapscontract) dat de vennootschap was aangegaan per 1 januari 2007 valt volgens deze zelfde maatstaf af te leiden, en hebben partijen ook kunnen en moeten afleiden, dat zij geacht werden hun arbeid reeds per 1 januari 2007 ten behoeve van de later op te richten vof te hebben ingebracht. Hetzelfde heeft te gelden voor de door beide partijen over en weer ten behoeve van de naderhand opgerichte vof gemaakte kosten: ook deze dienden in hun eigen optiek te worden toegerekend aan de met terugwerkende kracht opgerichte vof.
8.6.6.
Dit betekent dat de arbeid die [appellant] na 1 januari 2007 heeft verricht ten behoeve van de nog op te richten vof dient te worden toegerekend aan die vof. In het bijzonder geldt dat voor het overbrengen van de bomen van [geïntimeerde] van België naar Nederland en het planten van de bomen.
[geïntimeerde] heeft in deze vof ingebracht het recht om de bomen in de grond van [appellant] te kweken en te verhandelen onder de voorwaarde dat partijen de winst en het verlies zouden delen. Weliswaar zou [geïntimeerde] tijdens een bespreking op 2 oktober 2007 hebben gezegd dat zij “
de exploitatie van de laanbomen niet in de vof wou doen” (vgl prod. 7 cva [appellant]), een stelling die zij in deze procedure heeft bevestigd en heeft zij in deze procedure steeds gesteld dat zij eigenaar van de bomen wilde blijven, maar daar haalt [geïntimeerde] het zaken- en het verbintenissenrecht door elkaar. [geïntimeerde] heeft noch bij het opstellen van de intentieverklaring, noch bij het formaliseren van de oprichting van de vof een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de exploitatie van de laanbomen. Het hof wijst er in dit verband op dat bijvoorbeeld in een rapport, opgesteld door LEI Wageningen, het bedrijf reeds op 16 maart 2007 werd omschreven als boomkwekerijbedrijf (prod. 10 cva). Tenslotte heeft nog te gelden dat [geïntimeerde] ter comparitie bij de rechtbank heeft gezegd dat zij “
nooit de exploitatie van de kwekerij uit de Vof[heeft]
willen halen”.
De vof en het samenlevingscontract zijn zeer kort na de uitlating van [geïntimeerde] over het niet willen inbrengen van de laanbomen exploitatie opgezegd. Het hof houdt het erop dat de uitlatingen van [geïntimeerde] op 2 oktober 2007 veeleer reeds in dat kader zijn gedaan.
einde vof en voortzetting bedrijf
8.7.1.
[appellant] heeft in de vof ingebracht het gebruik van zijn grond en zijn arbeid. Daarnaast stelt hij dat hij allerlei kosten ten behoeve van de vof heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft in de vof ingebracht de exploitatie van haar bomen. Zij stelt ook arbeid te hebben ingebracht. [appellant] betwist dit.
In september 2007 heeft [geïntimeerde] het samenwerkingsverband feitelijk verlaten en in oktober 2007 heeft zij de vennootschap opgezegd. In januari 2008 heeft [appellant] – die per brief eerder aan [geïntimeerde] meedeelde dat de vof gezien de geldende opzegtermijn eerst per eind 2008 kon worden opgezegd - verklaard dat
hijhet bedrijf wenste voort te zetten per 1 januari 2008. Hiermee heeft [appellant] aangegeven dat hij feitelijk (alleen, zonder [geïntimeerde]) de activiteiten “voortzette” in weerwil van zijn eerdere mededeling dat [geïntimeerde] eerst per eind 2008 van de vof en haar activiteiten los zou kunnen komen. Dat betekent dat een afrekening tussen [appellant] en [geïntimeerde] diende te geschieden, op de wijze als in het vennootschapscontract voorzien per 1 januari 2008.
8.7.2.
De omvang van het te verdelen vermogen van de vof dient per 1 januari 2008 te worden beschouwd, terwijl in de regel bepalend voor de waarde van dit te verdelen vermogen de datum van de verdeling is. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de te hanteren peildatum.
8.7.3.
Het vennootschapscontract bepaalt dat bij overname van het vennootschapsaandeel en voortzetting van de zaken van de vennootschap ingevolge het vennootschapscontract, het vermogen van de vof wordt toegedeeld aan de voortzettende vennoot voor zover het zijn mede-eigendom is onder de verplichting alle schulden van de vof te voldoen. Voor zover zaken aan de niet-voortzettende vennoot in eigendom toebehoren dient een aparte regeling te worden getroffen.
8.7.4.
Het gaat bij de verdeling van het vennootschapsvermogen vooral om de bomen. Deze zijn zakenrechtelijk door natrekking eigendom van [appellant] geworden nu ze in zijn grond geplant waren. Er is ten aanzien van de bomen daardoor geen sprake van de in het vennootschapscontract vermelde “mede-eigendom”, noch van zaken die aan de niet-voortzettende vennoot toebehoren. Geconstateerd kan worden dat het vennootschapscontract niet voorziet in de ontstane situatie.
[geïntimeerde] heeft echter slechts de exploitatie van de bomen in de vof ingebracht. Hieruit vloeit voort dat het in de rede ligt dat bij een beëindiging van de vof de betreffende bomen zelf weer aan [geïntimeerde] zouden moeten gaan toebehoren, maar de waardevermeerdering daarvan (ontstaan door de exploitatie) tussen [appellant] en [geïntimeerde] verdeeld zou moeten worden (versie a). Een dergelijke regeling is echter niet expliciet tussen [appellant] en [geïntimeerde] afgesproken. Een andere wijze van afrekenen had kunnen zijn dat [geïntimeerde] de bomen aan [appellant] liet ten behoeve van de continuering van het bedrijf tegen betaling van de waarde daarvan toen zij werden geplant (versie b). [geïntimeerde] heeft dan op [appellant] een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking omdat [appellant] door natrekking eigenaar is geworden van de bomen.
8.7.5.
Op grond van het voorgaande had [geïntimeerde] in elk geval, zolang het vennootschapsvermogen niet verdeeld was – op welke wijze dan ook - , niet het “recht” om de bomen te rooien. Voorts hadden haar vorderingen om op grond van een bruikleenovereenkomst te worden toegelaten tot het perceel [perceel] te [plaats] om bomen te verzorgen, moeten worden afgewezen. Het doet dan ook niet ter zake, of [geïntimeerde] bij deze vordering het oog had op alleen perceel [sectieletter] [sectienummer 1.] (zoals [appellant] stelt) of dat zij doelde op de percelen [sectieletter] [sectienummer 1.] en [sectieletter] [sectienummer 2.] (zoals [geïntimeerde] stelde). Uitlegging van het vonnis van de rechtbank van 17 augustus 2011 – zoals in het kortgeding vonnis van 22 december is geschied - op dit punt is niet meer aan de orde.
8.7.6.
Het oordeel van het hof dat geen bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen betekent dat de beroepen vonnissen te zijner tijd ten aanzien van de in r.o. 8.2.1. onder (i), (ii) en (iii) en r.o. 8.3. onder (i), (ii) en (iii) beschreven veroordelingen vernietigd zullen worden.
8.8.1.
Het vennootschapsvermogen is nog niet verdeeld. Feitelijk heeft [geïntimeerde] de bomen – op ongeveer 1500 na – reeds gerooid. Daarmee is de keuze voor versie a in wezen geforceerd.
Verdeling van het vennootschapsvermogen houdt in dat de winst door de autonome waardestijging van de bomen vanaf het planten tot aan het rooien tussen partijen bij helfte verdeeld zal moeten worden. [geïntimeerde] heeft ter verkrijging van die autonome waardestijging haar bomen ingebracht en stelt arbeid te hebben ingebracht. [appellant] heeft ter verkrijging van die autonome waardestijging zijn grond en zijn arbeid ingebracht. Daarnaast heeft [appellant] arbeid ingebracht na 1 januari 2008 tot aan het rooien van de bomen. Het rooien van de bomen zelf is een noodzakelijk onderdeel van het realiseren van de winst en heeft derhalve te gelden als door [geïntimeerde] ingebrachte arbeid ten behoeve van de waardestijging.
8.8.2.
Voor zover [appellant] daarnaast uitgaven ten behoeve van het realiseren van de waardestijging heeft gedaan, dienen deze kosten eerst uit het vennootschapsvermogen aan hem te worden voldaan.
8.8.3.
[geïntimeerde] heeft, zo begrijpt het hof, gesteld dat er geen sprake is geweest van een autonome waardestijging van de bomen tussen het planten en het rooien, maar van een waardedaling. Deze waardedaling zou zijn ontstaan doordat [appellant] niet als een goed huisvader voor de bomen zou hebben gezorgd. Door deze waardedaling is het vermogen van de vof verminderd. De schade die daarvoor voor [geïntimeerde] is ontstaan (na verdeling dus: de helft van die waardedaling), wijt zij aan [appellant]. [appellant] ontkent dat hij niet goed voor de bomen heeft gezorgd en dat er een waardedaling is opgetreden.
Nu [geïntimeerde] stelt schade te hebben geleden, ligt het op haar weg om zulks aan te tonen.
8.8.4.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om met inachtneming van het hiervoor gegeven oordeel uit te laten over de peildatum als in r.o. 8.7.2. overwogen en om hun stellingen nader te preciseren. In het bijzonder wenst het hof een rekenkundige verantwoording van de gestelde autonome waardestijging, de ingebrachte arbeid voor zover niet toe te rekenen aan de autonome waardestijging, de ten behoeve van de vennootschap gemaakte kosten en de gestelde waardedaling doordat [appellant] niet als een goed huisvader voor de bomen heeft gezorgd in de periode tussen 1 januari 2008 en het rooien van de bomen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de bomen die in de grond van [appellant] zijn achtergebleven. Het hof merkt op dat de mogelijkheid bestaat dat de door partijen nader verschafte gegevens het hof aanleiding zal geven deskundige informatie in te roepen.
8.8.5.
Iedere verdere beoordeling zal worden aangehouden.

9.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 15 april 2014 voor akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in r.o. 8.7.2. en r.o. 8.8.4. vermelde doeleinden, waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze arresten zijn gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.C.J. van Craaikamp en A.P.A. de Klerk-Leenen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.