8.3.[geïntimeerde] heeft op 5 december 2011 het (thans aan de orde zijnde) kort geding tegen [appellant] aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft bij het thans beroepen vonnis in kort geding van 22 december 2011, voor zover in dit hoger beroep nog van belang:
( i) [appellant] veroordeeld te gehengen en gedogen dat [geïntimeerde] de grond waarop de bomen staan - te weten zowel het perceel kadastraal bekend gemeente Maarheeze, sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 1.] als het perceel kadastraal bekend gemeente Maarheze, sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 2.] - betreedt c.q. doet betreden, het nodige onderhoud aan de bomen uitvoert c.q. laat uitvoeren, het onkruid bestrijdt c.q. laat bestrijden en gekweekte bomen verwijdert c.q. laat verwijderen, zulks gedurende een periode van drie kalendermaanden gerekend vanaf de datum van betekening van het vonnis,
(ii) [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere dag dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,-- is bereikt,
(iii) [geïntimeerde] gemachtigd om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [appellant] in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen,
(iv) [appellant] verboden om de door [geïntimeerde] aangeleverde bomen en beplantingen te rooien en te verkopen totdat de drie kalendermaanden na betekening van het vonnis zijn verstreken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per boom,
( v) bepaald dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
(vi) [appellant] veroordeeld om de advertentie die hij heeft geplaatst in het vakblad “De Boomkwekerij” nummer 47-2011, te rectificeren,
(vii) [geïntimeerde] gemachtigd om zelf in naam van [appellant] te bewerkstelligen dat voornoemde rectificatie in “De Boomkwekerij” zal worden geplaatst op kosten van [appellant], indien en voor zover [appellant] de rectificatie niet heeft geplaatst in het eerstvolgende nummer daarvan .
de vorderingen in hoger beroep
8.4.1.[appellant] vordert in hoger beroep - in beide zaken - kort gezegd dat de vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen, dat zij primair zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 729.500,-- subsidiair van € 554.500,-- en meer subsidiair van een bedrag nader op te maken bij staat ter zake schade door [appellant] geleden vanwege de onrechtmatige handelwijze van [geïntimeerde] en nog meer subsidiair van € 252.699,29 ter zake door [appellant] gemaakte kosten wegens verzorging van de bomen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
8.4.2.[appellant] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] op 24 oktober 2010 en op 30 oktober 2010 bomen heeft gerooid die op het perceel [perceel] [sectieletter] [sectienummer 2.] stonden, welke bomen toebehoorden aan [appellant]. Hierdoor heeft [appellant] schade geleden. Nu de waarde van deze door [geïntimeerde] gerooide bomen minimaal gelijk was aan de waarde van de bomen op perceel [perceel] [sectieletter] [sectienummer 1.] ([perceel]), behoefde [appellant] [geïntimeerde] niet meer toe te laten tot dit perceel c.a. (zoals door de rechtbank was geoordeeld, hierboven weergegeven in r.o. 7.2.1. onder (i) en (ii).
de omvang van het geschil
8.5.1.[appellant] heeft in zijn negende grief gesteld dat hij het geschil in volle omvang aan het hof wil voorleggen. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld.
8.5.2.Zo constateert het hof dat in het kort geding geen grieven zijn gericht tegen de veroordeling van [appellant] tot rectificatie en de machtiging van [geïntimeerde] om zo nodig zelf de advertentie te rectificeren(hierboven r.o. 8.3. onder vi en vii) en in de hoofdzaak geen grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant] ter zake schade wegens beslag (hierboven r.o. 8.2.3. onder v) en ter zake “overige vorderingen” (vermeld in r.o. 8.2.3. onder iv).
8.5.3.In de hoofdzaak heeft [appellant] geen expliciete grieven gericht tegen de afwijzing van zijn vorderingen, hierboven in r.o. 8.2.3. onder iii vermeld (de vorderingen ter zake kostenvergoeding en schadevergoeding door [geïntimeerde] op diverse gronden). Uit de toelichting op de grieven blijkt echter dat [appellant] de afwijzing van deze vorderingen wel onderdeel wenst uit te laten maken van de rechtsstrijd in hoger beroep. Blijkens de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] dit ook als zodanig begrepen, zodat het hof dat ook doet.
8.5.4.Het hof zal de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
geen bruikleenovereenkomst
8.6.1.Het hof stelt bij de beoordeling van het geschil dat partijen verdeeld houdt voorop dat naar zijn oordeel de kwestie dient te worden beschouwd vanuit het door partijen aangegane vennootschapscontract. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat van een bruikleenovereenkomst met betrekking tot de grond geen sprake is geweest, niet tussen [appellant] en [geïntimeerde] en evenmin tussen [appellant] en de vof, zoals [appellant] onder grief 1 voor het eerst aanvoert. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
8.6.2.Bruikleen is een (eenzijdige) overeenkomst, die tot stand komt op het moment dat de zaak - om niet - door de uitlener aan de bruiklener ten gebruike wordt afgegeven. De bruiklener wordt houder voor de bruikleengever van de in bruikleen gegeven zaak, en dient die zaak na afloop van de bruikleenovereenkomst weer aan de eigenaar/bruikleengever te retourneren. Aan de bruikleenovereenkomst ligt wilsovereenstemming tussen bruiklener en uitlener ten grondslag.
Naar het oordeel van het hof moet (ook hier) de betekenis van datgene wat partijen met betrekking tot het perceel zijn overeengekomen worden vastgesteld aan de hand van hetgeen zij over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
8.6.3.Hier heeft te gelden dat [appellant] het weliswaar aan [geïntimeerde] heeft toegestaan dat zij haar bomen in zijn grond plantte, en dat [geïntimeerde] haar bomen ook daadwerkelijk in de grond van [appellant] heeft geplant, maar alleen daaruit valt geen overeenkomst van bruikleen (van die grond door [appellant] aan [geïntimeerde]) af te leiden. Gesteld noch gebleken is dat partijen de wil hadden dat [geïntimeerde] voor [appellant] houder van de grond werd, en [appellant] slechts middellijk bezitter bleef. Ter comparitie bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] verklaard dat het fijn was dat de grond van [appellant] “
beschikbaar was” en dat het de bedoeling was dat zij samen met [appellant] de bomen zou onderhouden, dat zij zouden leven van de verkoopopbrengst en dat ook het feitelijk gebruik van de grond in de vof zou komen. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof niet dat partijen hebben bedoeld om [geïntimeerde] houder te maken van de grond van [appellant]. (Daar doet niet aan af dat [geïntimeerde] ter comparitie eveneens heeft verklaard dat het feitelijk gebruik van de grond door de vof uiteindelijk, naar haar mening, niet tot stand is gekomen: ook zij heeft immers verklaard dat het wel de bedoeling was).
8.6.4.Veeleer blijkt uit alles wat partijen hebben gesteld dat zij destijds hebben bedoeld dat het planten van die bomen in het kader van de tussen partijen gesloten samenwerking (later geformaliseerd in de vennootschapsovereenkomst) is geschied. Daarbij hecht het hof veel waarde aan datgene wat partijen in de intentieverklaring hebben afgesproken, namelijk om volgens hun eerdere mondelinge afspraak, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 een vof aan te gaan. Partijen zijn op 22 juni 2007 die vennootschapsovereenkomst aangegaan. Uit de hiervoor in r.o. 8.1.4. geciteerde bepalingen van deze vennootschapsovereenkomst in onderling verband bezien, mede gezien datgene wat partijen hierover in deze procedure hebben gesteld en over deze overeenkomst hebben verklaard, leidt het hof af dat het toen hun bedoeling is geweest om een reeds gestart samenwerkingsverband te formaliseren. Bij dit samenwerkingsverband zouden zij – volgens het vennootschapscontract - arbeid inbrengen en de gegenereerde winst delen. (Zie hierna voorts r.o. 8.6.6. en 8.7.1. over de inbreng in de vof). Dat partijen dit zo bedoelden valt ook af te leiden uit hun gedragingen na het aangaan van de vennootschapsovereenkomst. Zelf hebben zij, naast uit de door hen beiden geaccordeerde tekst van de overeenkomst dat ook kunnen afleiden uit elkaars gedragingen.
8.6.5.De vennootschapsovereenkomst was weliswaar eerst op 22 juni 2007 gesloten, maar uit de bepaling (art. 3 lid 1 van het vennootschapscontract) dat de vennootschap was aangegaan per 1 januari 2007 valt volgens deze zelfde maatstaf af te leiden, en hebben partijen ook kunnen en moeten afleiden, dat zij geacht werden hun arbeid reeds per 1 januari 2007 ten behoeve van de later op te richten vof te hebben ingebracht. Hetzelfde heeft te gelden voor de door beide partijen over en weer ten behoeve van de naderhand opgerichte vof gemaakte kosten: ook deze dienden in hun eigen optiek te worden toegerekend aan de met terugwerkende kracht opgerichte vof.
8.6.6.Dit betekent dat de arbeid die [appellant] na 1 januari 2007 heeft verricht ten behoeve van de nog op te richten vof dient te worden toegerekend aan die vof. In het bijzonder geldt dat voor het overbrengen van de bomen van [geïntimeerde] van België naar Nederland en het planten van de bomen.
[geïntimeerde] heeft in deze vof ingebracht het recht om de bomen in de grond van [appellant] te kweken en te verhandelen onder de voorwaarde dat partijen de winst en het verlies zouden delen. Weliswaar zou [geïntimeerde] tijdens een bespreking op 2 oktober 2007 hebben gezegd dat zij “
de exploitatie van de laanbomen niet in de vof wou doen” (vgl prod. 7 cva [appellant]), een stelling die zij in deze procedure heeft bevestigd en heeft zij in deze procedure steeds gesteld dat zij eigenaar van de bomen wilde blijven, maar daar haalt [geïntimeerde] het zaken- en het verbintenissenrecht door elkaar. [geïntimeerde] heeft noch bij het opstellen van de intentieverklaring, noch bij het formaliseren van de oprichting van de vof een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de exploitatie van de laanbomen. Het hof wijst er in dit verband op dat bijvoorbeeld in een rapport, opgesteld door LEI Wageningen, het bedrijf reeds op 16 maart 2007 werd omschreven als boomkwekerijbedrijf (prod. 10 cva). Tenslotte heeft nog te gelden dat [geïntimeerde] ter comparitie bij de rechtbank heeft gezegd dat zij “
nooit de exploitatie van de kwekerij uit de Vof[heeft]
willen halen”.
De vof en het samenlevingscontract zijn zeer kort na de uitlating van [geïntimeerde] over het niet willen inbrengen van de laanbomen exploitatie opgezegd. Het hof houdt het erop dat de uitlatingen van [geïntimeerde] op 2 oktober 2007 veeleer reeds in dat kader zijn gedaan.
einde vof en voortzetting bedrijf
8.7.1.[appellant] heeft in de vof ingebracht het gebruik van zijn grond en zijn arbeid. Daarnaast stelt hij dat hij allerlei kosten ten behoeve van de vof heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft in de vof ingebracht de exploitatie van haar bomen. Zij stelt ook arbeid te hebben ingebracht. [appellant] betwist dit.
In september 2007 heeft [geïntimeerde] het samenwerkingsverband feitelijk verlaten en in oktober 2007 heeft zij de vennootschap opgezegd. In januari 2008 heeft [appellant] – die per brief eerder aan [geïntimeerde] meedeelde dat de vof gezien de geldende opzegtermijn eerst per eind 2008 kon worden opgezegd - verklaard dat
hijhet bedrijf wenste voort te zetten per 1 januari 2008. Hiermee heeft [appellant] aangegeven dat hij feitelijk (alleen, zonder [geïntimeerde]) de activiteiten “voortzette” in weerwil van zijn eerdere mededeling dat [geïntimeerde] eerst per eind 2008 van de vof en haar activiteiten los zou kunnen komen. Dat betekent dat een afrekening tussen [appellant] en [geïntimeerde] diende te geschieden, op de wijze als in het vennootschapscontract voorzien per 1 januari 2008.
8.7.2.De omvang van het te verdelen vermogen van de vof dient per 1 januari 2008 te worden beschouwd, terwijl in de regel bepalend voor de waarde van dit te verdelen vermogen de datum van de verdeling is. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de te hanteren peildatum.
8.7.3.Het vennootschapscontract bepaalt dat bij overname van het vennootschapsaandeel en voortzetting van de zaken van de vennootschap ingevolge het vennootschapscontract, het vermogen van de vof wordt toegedeeld aan de voortzettende vennoot voor zover het zijn mede-eigendom is onder de verplichting alle schulden van de vof te voldoen. Voor zover zaken aan de niet-voortzettende vennoot in eigendom toebehoren dient een aparte regeling te worden getroffen.
8.7.4.Het gaat bij de verdeling van het vennootschapsvermogen vooral om de bomen. Deze zijn zakenrechtelijk door natrekking eigendom van [appellant] geworden nu ze in zijn grond geplant waren. Er is ten aanzien van de bomen daardoor geen sprake van de in het vennootschapscontract vermelde “mede-eigendom”, noch van zaken die aan de niet-voortzettende vennoot toebehoren. Geconstateerd kan worden dat het vennootschapscontract niet voorziet in de ontstane situatie.
[geïntimeerde] heeft echter slechts de exploitatie van de bomen in de vof ingebracht. Hieruit vloeit voort dat het in de rede ligt dat bij een beëindiging van de vof de betreffende bomen zelf weer aan [geïntimeerde] zouden moeten gaan toebehoren, maar de waardevermeerdering daarvan (ontstaan door de exploitatie) tussen [appellant] en [geïntimeerde] verdeeld zou moeten worden (versie a). Een dergelijke regeling is echter niet expliciet tussen [appellant] en [geïntimeerde] afgesproken. Een andere wijze van afrekenen had kunnen zijn dat [geïntimeerde] de bomen aan [appellant] liet ten behoeve van de continuering van het bedrijf tegen betaling van de waarde daarvan toen zij werden geplant (versie b). [geïntimeerde] heeft dan op [appellant] een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking omdat [appellant] door natrekking eigenaar is geworden van de bomen.
8.7.5.Op grond van het voorgaande had [geïntimeerde] in elk geval, zolang het vennootschapsvermogen niet verdeeld was – op welke wijze dan ook - , niet het “recht” om de bomen te rooien. Voorts hadden haar vorderingen om op grond van een bruikleenovereenkomst te worden toegelaten tot het perceel [perceel] te [plaats] om bomen te verzorgen, moeten worden afgewezen. Het doet dan ook niet ter zake, of [geïntimeerde] bij deze vordering het oog had op alleen perceel [sectieletter] [sectienummer 1.] (zoals [appellant] stelt) of dat zij doelde op de percelen [sectieletter] [sectienummer 1.] en [sectieletter] [sectienummer 2.] (zoals [geïntimeerde] stelde). Uitlegging van het vonnis van de rechtbank van 17 augustus 2011 – zoals in het kortgeding vonnis van 22 december is geschied - op dit punt is niet meer aan de orde.
8.7.6.Het oordeel van het hof dat geen bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen betekent dat de beroepen vonnissen te zijner tijd ten aanzien van de in r.o. 8.2.1. onder (i), (ii) en (iii) en r.o. 8.3. onder (i), (ii) en (iii) beschreven veroordelingen vernietigd zullen worden.
8.8.1.Het vennootschapsvermogen is nog niet verdeeld. Feitelijk heeft [geïntimeerde] de bomen – op ongeveer 1500 na – reeds gerooid. Daarmee is de keuze voor versie a in wezen geforceerd.
Verdeling van het vennootschapsvermogen houdt in dat de winst door de autonome waardestijging van de bomen vanaf het planten tot aan het rooien tussen partijen bij helfte verdeeld zal moeten worden. [geïntimeerde] heeft ter verkrijging van die autonome waardestijging haar bomen ingebracht en stelt arbeid te hebben ingebracht. [appellant] heeft ter verkrijging van die autonome waardestijging zijn grond en zijn arbeid ingebracht. Daarnaast heeft [appellant] arbeid ingebracht na 1 januari 2008 tot aan het rooien van de bomen. Het rooien van de bomen zelf is een noodzakelijk onderdeel van het realiseren van de winst en heeft derhalve te gelden als door [geïntimeerde] ingebrachte arbeid ten behoeve van de waardestijging.
8.8.2.Voor zover [appellant] daarnaast uitgaven ten behoeve van het realiseren van de waardestijging heeft gedaan, dienen deze kosten eerst uit het vennootschapsvermogen aan hem te worden voldaan.
8.8.3.[geïntimeerde] heeft, zo begrijpt het hof, gesteld dat er geen sprake is geweest van een autonome waardestijging van de bomen tussen het planten en het rooien, maar van een waardedaling. Deze waardedaling zou zijn ontstaan doordat [appellant] niet als een goed huisvader voor de bomen zou hebben gezorgd. Door deze waardedaling is het vermogen van de vof verminderd. De schade die daarvoor voor [geïntimeerde] is ontstaan (na verdeling dus: de helft van die waardedaling), wijt zij aan [appellant]. [appellant] ontkent dat hij niet goed voor de bomen heeft gezorgd en dat er een waardedaling is opgetreden.
Nu [geïntimeerde] stelt schade te hebben geleden, ligt het op haar weg om zulks aan te tonen.
8.8.4.Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om met inachtneming van het hiervoor gegeven oordeel uit te laten over de peildatum als in r.o. 8.7.2. overwogen en om hun stellingen nader te preciseren. In het bijzonder wenst het hof een rekenkundige verantwoording van de gestelde autonome waardestijging, de ingebrachte arbeid voor zover niet toe te rekenen aan de autonome waardestijging, de ten behoeve van de vennootschap gemaakte kosten en de gestelde waardedaling doordat [appellant] niet als een goed huisvader voor de bomen heeft gezorgd in de periode tussen 1 januari 2008 en het rooien van de bomen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de bomen die in de grond van [appellant] zijn achtergebleven. Het hof merkt op dat de mogelijkheid bestaat dat de door partijen nader verschafte gegevens het hof aanleiding zal geven deskundige informatie in te roepen.
8.8.5.Iedere verdere beoordeling zal worden aangehouden.