ECLI:NL:GHSHE:2014:733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
20-002285-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vleesfraude en vrijspraak in hoger beroep tegen verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor vleesfraude. De verdachte was ter zake van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften en flessentrekkerij, aangeklaagd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 14 maanden had geëist, maar het hof heeft uiteindelijk besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de jaarrekeningen en andere documenten die in de tenlastelegging waren opgenomen. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de verdachte opzettelijk goederen had gekocht met de bedoeling om deze niet te betalen. De verdediging had bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof verwierp dit verweer. De benadeelde partijen die schadevergoeding hadden geëist, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het hof heeft de kosten van het geding voor de verdachte begroot op nihil. De uitspraak van het hof is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002285-11
Uitspraak : 17 maart 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 mei 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-885025-10 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van:
- medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift
(feit 1);
- medeplegen van flessentrekkerij
(feit 2);
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tevens is aan de verdachte een aantal schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd voor een totaalbedrag van EUR 137.316,85 subsidiair 365 dagen hechtenis.
Als laatste heeft de eerste rechter de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun ingestelde vorderingen en beslist over schadevergoeding aan 7 andere benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar zal opleggen.
De verdediging heeft:
  • primairbepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn strafvervolging;
  • subsidiairintegrale vrijspraak bepleit, zodat de benadeelde partijen in dat geval niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun ingestelde vordering;
  • meer subsidiair, indien het hof komt tot een veroordeling, verzocht om oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Tevens heeft de verdediging de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen gemotiveerd betwist, wat ertoe zou moeten leiden dat de vorderingen slechts gedeeltelijk kunnen worden toegewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 te Oss, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
- jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2005 en/of
- jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2006 en/of
- tussentijdse balans van [bedrijf] per 30 juni 2006 en/of
- meerdere aanbiedingsbrieven van [accountant]
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die / dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) de/die jaarrekening(en) en/of tussentijdse balans en/of aanbiedingsbrieven heeft/hebben doen toekomen aan [kredietverzekeraar 1] en/of [kredietverzekeraar 2] en/of [kredietverzekeraar 3] voor de beoordeling van een of meerdere krediet(en) van leveranciers van [bedrijf] en/of heeft/hebben doen toekomen aan [bank] ter verkrijging van een hypotheek op het pand gelegen aan de [vestigingsadres] en/of ter verkrijging van een rekening-courant bij [bank]
en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben doen voorkomen dat de voormelde jaarrekening(en) en/of tussentijdse balans en/of aanbiedingsbrieven was/waren opgemaakt door [accountant] (delicten 1 en 2);
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 27 juni 2007 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op een of meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 01 april 2007 tot en met 05 juni 2007, te Oss en/of Oud-Beijerland en/of elders in Nederland (telkens) een hoeveelheid aardappelen van [benadeelde 1] (delict 6) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 03 mei 2007, te Oss en/of Amsterdam en/of elders in Nederland (telkens) een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten van [benadeelde 2] (delict 7) en/of
- op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en/of Dordrecht en/of elders in Nederland een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 3] (delict 8) en/of
- op een tijdstip in of omstreeks de periode van 15 mei 2007 tot en met 23 mei 2007 te Oss en/of Bergeijk en/of elders in Nederland een hoeveelheid eieren van [benadeelde 4] (delict 9) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 5 juni 2007 te Oss en/of Cuijck en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten en/of visproducten van [benadeelde 5] (delict 10) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2007 tot en met 01 mei 2007 te Oss en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 6] (delict 11) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 mei 2007 tot en met 18 mei 2007 te Oss en/of Dedemsvaart en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 7] (delict 12) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2007 tot en met 15 mei 2007 te Oss en/of Reeuwijk en/of elders in Nederland een hoeveelheid kaas van [benadeelde 8] (delict 13) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 te Oss en/of Bodegraven en/of elders in Nederland een hoeveelheid kaas van [benadeelde 9] (delict 14) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en/of Doetinchem en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 10] (delict 15) en/of
- op of omstreeks 15 mei 2007 te Oss en/of Wormer en/of elders in Nederland een hoeveelheid kalkoenvlees van [benadeelde 11] (delict 16) en/of
- op of omstreeks 10 mei 2007 te Oss en/of Dordrecht en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 12] (delict 17) en/of
- op of omstreeks 15 mei 2007 te Oss en/of Den Ilp en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 13] (delict 18) en/of
- op of omstreeks 16 mei 2007 te Oss en/of Groningen en/of elders in Nederland een hoeveelheid sauzen van [benadeelde 14] (delict 19) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 19 juni 2007 te Oss en/of Venlo en/of elders in Nederland een hoeveelheid champignons van [benadeelde 15] (delict 20).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn strafvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte en [getuige] (in dit dossier beter bekend als [E]) een vergelijkbare rol hadden bij [bedrijf]. Er is dus sprake van gelijke gevallen, maar aan [E] is ter voorkoming van strafvervolging een (door haar geaccepteerd) transactievoorstel gedaan van een taakstraf van 80 uur, terwijl verdachte voor de strafrechter is gebracht. Bovendien wordt verdachte geconfronteerd met een toewijzing tot een fors bedrag van de vorderingen van de benadeelde partijen, terwijl deze kwestie bij het transactievoorstel aan [E] in het geheel niet is betrokken. Door aldus te handelen heeft het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld.
Het hof overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat de keuze om iemand al dan niet te vervolgen uitsluitend aan het openbaar ministerie is opgedragen, hetgeen is neergelegd in het ‘opportuniteitsbeginsel’. De rechter zal die beslissing dan ook slechts marginaal kunnen toetsen en slechts tot niet-ontvankelijkverklaring kunnen overgaan in die gevallen, waarin het openbaar ministerie niet in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.
In deze zaak is gesteld dat het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel verdachte wel en een medeverdachte niet heeft gedagvaard.
Het hof overweegt dat verdachte en [E] allebei medewerkers van [bedrijf] waren die zich gedurende ongeveer dezelfde periode bezighielden met de inkoop van goederen, waarvoor uiteindelijk niet betaald werd. In de fase van het nemen van een beslissing omtrent de vervolging waren er echter aanwijzingen dat verdachte bij het plegen van de strafbare feiten een meer prominente rol had dan [E]. Zo werd verdachte bestempeld als de persoon die binnen [bedrijf]verantwoordelijk was voor de (financiële) administratie en het afstorten van contante geldbedragen, hetgeen een duidelijke aanwijzing zou kunnen zijn dat verdachte weet had van en (mede) deelnam aan de malafide praktijken van [bedrijf] zoals ten laste gelegd onder 1 en 2, terwijl [E] vooral verantwoordelijk leek voor de, onder meer in opdracht van verdachte, inkoop van goederen en daarvoor contacten onderhield met leveranciers.
Gelet daarop hoefde het openbaar ministerie op het moment dat het besloot verdachte te vervolgen naar het oordeel van het hof niet ervan uit te gaan dat sprake was van gelijke gevallen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is dus geen sprake geweest, zodat het verweer moet worden verworpen.
Vrijspraak
Feit 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften.
Naar het oordeel van het hof staat buiten twijfel dat de in de tenlastelegging genoemde jaarrekeningen en andere financiële stukken met de bijbehorende aanbiedingsbrieven op briefpapier van [accountant] vals waren, nu uit de verklaring van [B] blijkt dat deze stukken niet door een medewerker van zijn bedrijf [accountant]zijn opgemaakt.
Nog daargelaten de vraag of het verdachte al dan niet samen met een ander of anderen is geweest die deze valse stukken aan de in de tenlastelegging genoemde kredietverzekeraars en [bank] heeft verstrekt, is het hof van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier niet is komen vast te staan dat verdachte destijds wist dat die stukken valselijk waren opgemaakt. Reeds daarom zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 2
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren.
Op grond van het procesdossier staat vast dat de in de tenlastelegging genoemde bedrijven op de ten laste gelegde dagen cq. in de ten laste gelegde perioden goederen aan [bedrijf] hebben geleverd, terwijl [bedrijf] de bij die bestellingen behorende facturen telkens niet heeft voldaan.
Tevens staat op grond van de verklaring van verdachte vast dat hij heeft gewerkt voor [bedrijf] en dat hij namens [bedrijf] contact heeft gehad met verschillende leveranciers, dat hij goederen heeft ingekocht bij verschillende van de genoemde leveranciers, dat hij bestelde en geleverde goederen in ontvangst heeft genomen en dat hij vrachtbrieven (CMR’s) heeft getekend.
Uit de door getuige [getuige] (‘[E]’) afgelegde verklaringen zou kunnen worden afgeleid dat verdachte, naast de hiervoor genoemde werkzaamheden waarover hij onder meer zelf heeft verklaard, zich bij [bedrijf] tevens bezig hield met de afwerking van facturen, dat hij bemoeienis had met tellen van grote contante geldbedragen, dat hij zelfs deelde in de (contante) geldbedragen die door [bedrijf] werden verdiend, dat hij wist van leveranciers die niet werden betaald en dat hij [getuige] ook opdracht gaf om reclamerende leveranciers tevreden te stellen met de boodschap dat ‘de boekhouder ermee bezig was’.
Op grond hiervan zou vervolgens kunnen worden gesteld dat verdachte wel degelijk wist van de malafide praktijken van [bedrijf]. Het hof is echter van oordeel dat de verklaringen van [getuige] onvoldoende worden ondersteund door ander bewijs. Weliswaar heeft een medewerker van een kredietverzekeraar [kredietverzekeraar 1]) gezegd dat “[M]” zich heeft gemeld als hoofd administratie, maar het hof gaat ervan uit dat verdachte zich deze kwaliteit heeft aangemeten om zijn werk beter te kunnen doen. Bovendien is uit het onderzoek overigens op geen enkele wijze gebleken dat verdachte iets te maken heeft gehad met de administratie.
Voor wat betreft de opmerking van een medewerker van [kredietverzekeraar 1] dat [medeverdachte], de formele directeur van [bedrijf], heeft gezegd dat verdachte de verantwoordelijke was bij [bedrijf], is het hof van oordeel dat daaraan geen waarde moet worden toegekend nu inmiddels is gebleken dat [medeverdachte] niet veel op kantoor is geweest, niet de moeite heeft genomen zich in het bedrijf en de administratie te verdiepen en kennelijk slechts een stroman is geweest.
Verdachte tenslotte heeft van meet af aan het onder 2 ten laste gelegde oogmerk ontkend en verklaard dat toen hij op een gegeven moment in de gaten kreeg dat het bedrijf de rekeningen niet betaalde hij zich uit het bedrijf heeft teruggetrokken.
Al met al kan naar het oordeel van het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om zonder volledige betaling zich en/of anderen de beschikking over de aan [bedrijf] geleverde goederen te verzekeren, zodat hij van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 33.921,28. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 3.696,36, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
[benadeelde partij 5]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 20.483,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
[benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 6.013,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 2.836,72.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
[benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 32.330,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 3.050,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
[benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 18.429,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 14.429,20.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Oordeel van het hof:
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kunnen de hiervoor genoemde benadeelde partijen in hun vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partijen veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 9]
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 58.899,37. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Op het door [medewerker] namens de benadeelde partij [benadeelde partij 9] ingediende voegingsformulier is vermeld dat [medewerker] gemachtigde is van de benadeelde partij. Het hof is uit het dossier evenwel niet gebleken dat genoemde [medewerker] bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen. Mitsdien is het hof van oordeel dat, nu niet is gebleken van een bevoegde vertegenwoordiging, de benadeelde partij reeds om die reden in haar vordering niet kan worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen:
- [benadeelde partij 3];
- [benadeelde partij 4];
- [benadeelde partij 5];
- [benadeelde partij 9];
- [benadeelde partij 6];
- [benadeelde partij 7];
- [benadeelde partij 8];
elk in hun vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst elk van de benadeelde partijen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 17 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.