ECLI:NL:GHSHE:2014:732

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
20-002335-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vleesfraude en gebruik van valse stukken in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor vleesfraude, het gebruik van valse stukken en flessentrekkerij. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 24 mei 2011, waarin hij was veroordeeld tot schadevergoedingsmaatregelen van in totaal EUR 471.881,85, subsidiair 365 dagen hechtenis. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 19 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, had gevorderd. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, maar het hof oordeelde dat de verdachte functioneel daderschap had gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften en dat hij betrokken was bij flessentrekkerij. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van verschillende benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om deze schade te vergoeden. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn van berechting was overschreden en heeft de op te leggen straf verminderd. De zaak betreft ernstige strafbare feiten die hebben geleid tot aanzienlijke financiële schade voor meerdere partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002335-11
Uitspraak : 17 maart 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 mei 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-889064-08 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1956],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van:
- medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd
(feit 1);
- medeplegen van flessentrekkerij
(feit 2);
- het voorhanden hebben van een busje pepperspray
(feit 3);
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tevens is aan de verdachte een aantal schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd voor een totaalbedrag van EUR 471.881,85 subsidiair 365 dagen hechtenis.
Als laatste heeft de eerste rechter de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
niet-ontvankelijk verklaard in de door haar ingestelde vordering en voorts beslist over schadevergoeding aan 8 andere benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar zal opleggen.
De verdediging heeft:
  • primairbepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn strafvervolging;
  • subsidiairbepleit dat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, zodat de benadeelde partijen dientengevolge niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun ingestelde vordering tot schadevergoeding;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van een bewezen verklaring van het onder 3 ten laste gelegde en bepleit dat voor dat feit zal worden volstaan met oplegging van een geldboete.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 te Oss, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
- jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2005 en/of
- jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2006 en/of
- tussentijdse balans van [bedrijf] per 30 juni 2006 en/of
- meerdere aanbiedingsbrieven van [accountant]
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die / dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) de/die jaarrekening(en) en/of tussentijdse balans en/of aanbiedingsbrieven heeft/hebben doen toekomen aan [kredietverzekeraar 1] en/of [kredietverzekeraar 2] en/of [kredietverzekeraar 3] voor de beoordeling van een of meerdere krediet(en) van leveranciers van [bedrijf] en/of heeft/hebben doen toekomen aan [bank] ter verkrijging van een hypotheek op het pand gelegen aan [vestigingsadres] te Oss en/of ter verkrijging van een rekening-courant bij [bank]
en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben doen voorkomen dat de voormelde jaarrekening(en) en/of tussentijdse balans en/of aanbiedingsbrieven was/waren opgemaakt door [accountant] (delicten 1 en 2);
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 27 juni 2007 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op een of meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 01 april 2007 tot en met 05 juni 2007, te Oss en/of Oud-Beijerland en/of elders in Nederland (telkens) een hoeveelheid aardappelen van [benadeelde 1] (delict 6) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 03 mei 2007, te Oss en/of Amsterdam en/of elders in Nederland (telkens) een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten van [benadeelde 2] (delict 7) en/of
- op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en/of Dordrecht en/of elders in Nederland een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 3] (delict 8) en/of
- op een tijdstip in of omstreeks de periode van 15 mei 2007 tot en met 23 mei 2007 te Oss en/of Bergeijk en/of elders in Nederland een hoeveelheid eieren van [benadeelde 4] (delict 9) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 5 juni 2007 te Oss en/of Cuijk en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten en/of visproducten van [benadeelde 5] (delict 10) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2007 tot en met 01 mei 2007 te Oss en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 6] (delict 11) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 mei 2007 tot en met 18 mei 2007 te Oss en/of Dedemsvaart en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 7] (delict 12) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 april 2007 tot en met 15 mei 2007 te Oss en/of Reeuwijk en/of elders in Nederland een hoeveelheid kaas van [benadeelde 8] (delict 13) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 te Oss en/of Bodegraven en/of elders in Nederland een hoeveelheid kaas van [benadeelde 9] (delict 14) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en/of Doetinchem en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 10] (delict 15) en/of
- op of omstreeks 15 mei 2007 te Oss en/of Wormer en/of elders in Nederland een hoeveelheid kalkoenvlees van [benadeelde 11] (delict 16) en/of
- op of omstreeks 10 mei 2007 te Oss en/of Dordrecht en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 12] (delict 17) en/of
- op of omstreeks 15 mei 2007 te Oss en/of Den Ilp en/of elders in Nederland een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 13] (delict 18) en/of
- op of omstreeks 16 mei 2007 te Oss en/of Groningen en/of elders in Nederland een hoeveelheid sauzen van [benadeelde 14] (delict 19) en/of
- op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 19 juni 2007 te Oss en/of Venlo en/of elders in Nederland een hoeveelheid champignons van [benadeelde 15] (delict 20);
3.
hij op of omstreeks 18 juni 2008 te Berghem, gemeente Oss, een busje peperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad (delict 28).
De in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn strafvervolging.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte en [getuige 1] (in dit dossier beter bekend als [E]) een vergelijkbare rol hadden bij [bedrijf]. Er is dus sprake van gelijke gevallen, maar aan [E] is ter voorkoming van strafvervolging een (door haar geaccepteerd) transactievoorstel gedaan van een taakstraf van 80 uur, terwijl verdachte voor de strafrechter is gebracht. Bovendien zijn ook andere betrokkenen in deze zaak (zoals [getuige 2] en [getuige 3]) niet vervolgd. Door aldus te handelen heeft het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat de keuze om iemand al dan niet te vervolgen uitsluitend aan het openbaar ministerie is opgedragen, hetgeen is neergelegd in het ‘opportuniteitsbeginsel’. Dit ‘opportuniteitsbeginsel’ wordt slechts begrensd in de gevallen waarin evident is gehandeld in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
In deze zaak is gesteld dat het openbaar ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel verdachte wel en een medeverdachte niet heeft gedagvaard.
Het hof overweegt dat er in de fase van het nemen van een beslissing omtrent de vervolging waren er aanwijzingen dat verdachte bij het plegen van de strafbare feiten een meer prominente rol had dan [E] en mogelijke andere betrokkenen. Zo is verdachte bestuurder/eigenaar van [bedrijf] geweest en zou uit het dossier kunnen volgen dat verdachte, hoewel hij op papier vanaf 29 november 2006 geen bestuurder meer was van [bedrijf], desondanks toch de dagelijkse leiding zou hebben gehad binnen [bedrijf] en dat hij zou hebben beschikt over grote contante geldbedragen die zouden zijn verdiend met de handel in levensmiddelen. Uit het dossier volgt dat [E] vooral verantwoordelijk zou zijn geweest voor de inkoop van goederen en daarvoor contacten onderhield met leveranciers. Het hof is van oordeel dat hierdoor volstrekt niet kan worden gesproken van min of meer gelijke gevallen.
Ook wat betreft mogelijk andere betrokkenen, waarbij de raadsman [getuige 2] en [getuige 3] heeft genoemd, zijn er in het dossier aanwijzingen te vinden dat zij verdachte zouden hebben ondersteund. Dat hun rol groter zou zijn geweest is geenszins uitgesloten, maar het is niet specifiek onderzocht en het blijkt onvoldoende uit het dossier. Hun betrokkenheid komt dus evenmin in de buurt van de beweerdelijke prominente rol die verdachte zou hebben gehad. Het hof is ook ten aanzien van deze personen van oordeel dat niet kan worden gesproken van min of meer gelijke gevallen.
Gelet daarop hoefde het openbaar ministerie op het moment dat het besloot verdachte te vervolgen naar het oordeel van het hof niet ervan uit te gaan dat sprake was van gelijke gevallen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is dus geen sprake geweest, zodat het verweer moet worden verworpen.
Het bewijs
P.M.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van feit 1 is het volgende aangevoerd:
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij dit feit en ook uit de verklaringen van getuigen kan niet worden afgeleid dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de valse geschriften. Geen van de getuigen heeft immers (telefonisch) gesproken met verdachte en als men vroeg om nadere financiële informatie werd men door [medeverdachte 1] verwezen naar medeverdachte [medeverdachte 2] en niet naar verdachte.
Hoewel getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zijn collega op 12 oktober 2006 heeft gesproken met een man genaamd [naam], blijkt uit niets dat die collega daadwerkelijk met verdachte heeft gesproken. Verdachte ontkent met hem te hebben gesproken. Dat vervolgens op diezelfde dag valse stukken naar [kredietverzekeraar 3] werden verstuurd, ondertekend door [medeverdachte 1], wijst evenmin op betrokkenheid van verdachte bij het versturen van die stukken. Immers, verdachte kende [medeverdachte 1] op 12 oktober 2006 niet, zodat verdachte niet bekend was met de naam [medeverdachte 1] en ook niet diens handtekening onder de valse stukken kan hebben gezet. [medeverdachte 1] heeft op 4 december 2006 zelf stukken betreffende [bedrijf] aan [kredietverzekeraar 3] verstuurd.
De jaarstukken zijn bovendien aan de kredietverzekeraars verstuurd op een moment dat verdachte niet meer betrokken was bij [bedrijf]. Anderen hebben de naam van verdachte misbruikt.
Alleen getuige [getuige 1] heeft belastend over verdachte verklaard, maar zij kan over verdachte uit eigen wetenschap niets nadeligs verklaren. Bovendien is zij ongeloofwaardig, onder meer gelet op de wisselende verklaringen omtrent de grote geldbedragen die zij in de periode dat zij werkte voor [bedrijf] naar Turkije heeft overgemaakt.
Ten aanzien van feit 2 is het volgende aangevoerd:
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij dit feit en geen enkele getuige heeft verklaard dat verdachte iets van doen had met de bestelling van goederen. Bovendien kunnen ook de bij verdachte aangetroffen agenda waarin het adres van [medeverdachte 2] is gebruikt, de bij verdachte aangetroffen stempel die werd gebruikt door [bedrijf] in de ten laste gelegde periode en de in de woning van verdachte aangetroffen faillissementsstukken betreffende [bedrijf] evenmin een aanwijzing vormen voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde flessentrekkerij.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en getuige [getuige 1] weerleggen geenszins dat niet verdachte, maar zijzelf de flessentrekkerij hebben gepleegd.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
- [bedrijf]
(hierna: [bedrijf])had in oktober 2006 geen personeel in dienst.
- Op 12 oktober 2006 stond verdachte nog ingeschreven als bestuurder van [stichting]
(hierna: [stichting]). Verdachte en zijn toenmalige echtgenote [getuige 5] zijn eigenaar geweest van [bedrijf]. Later is er een Stichting in het leven geroepen. Vanaf 11 april 2005 tot en met 29 november 2006 is verdachte voorzitter geweest van die Stichting, welke stichting directeur en enig aandeelhouder was van [bedrijf] (zie onder andere de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- Een medewerker van [kredietverzekeraar 3]
(hierna: [kredietverzekeraar 3])heeft op 12 oktober 2006 gesproken met een persoon “[naam]” van [bedrijf], die aangaf dat hij de financiële gegevens over 2005 zou opsturen (zie de verklaring van [getuige 4] van [kredietverzekeraar 3]).
- Uiteindelijk heeft [kredietverzekeraar 3] de jaarstukken over 2005 en het eerste half jaar 2006 van [bedrijf] gekregen, met daarbij een aanbiedingsbrief van de accountant [accountant]
(hierna: [accountant]), ook gedateerd 12 oktober 2006.
- Deze jaarstukken en de aanbiedingsbrief van de accountant zijn vals.
- Deze stukken zijn door [bedrijf] aan [kredietverzekeraar 3] gestuurd.
Uit genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte die in oktober 2006 als enige actief was binnen [bedrijf], die genoemde valse stukken opzettelijk in het verkeer heeft gebracht, hetzij rechtstreeks door ze toe te sturen aan [kredietverzekeraar 3] hetzij via een ander die ze als stukken van [bedrijf] waar de stukken kennelijk beschikbaar waren, heeft doorgestuurd.
Uit de bewijsmiddelen komt verder het volgende naar voren.
- Het pand van [bedrijf], [vestigingsadres] te Oss, was eerst van verdachte en [getuige 5] en is later overgedragen aan de [bedrijf getuige 5]. Verdachte heeft verklaard dat zolang hun huwelijk heeft geduurd (tot 2010) verdachte en [getuige 5] nagenoeg geheel op de hoogte waren van elkaars financiële situatie. Verdachte heeft verklaard: Je zou kunnen zeggen dat in die periode [getuige 5] en [verdachte] één waren (zie verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- Al in de zomer van 2006 maakt verdachte er melding van een mogelijke klant voor zowel de B.V. als voor genoemd bedrijfspand te hebben, hetgeen in oktober/november vast vormen heeft aangenomen (zie de verklaring van getuige [getuige 6]). Die klant, zo leidt het hof uit de bewijsmiddelen af, blijkt medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij door verdachte is benaderd om voorzitter te worden van [stichting] en dat zijn taak bij [bedrijf] bestond uit het bij uitsluitend formele financiële handelingen optreden als bestuurder, zoals het aanvragen van een hypotheek en het afstorten van gelden. Mede gelet op de tot bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] (in het dossier beter bekend als: [E]), concludeert het hof dat [medeverdachte 1] door verdachte is ingezet als stroman.
Uit de bewijsmiddelen komt voorts het volgende naar voren.
- Verdachte is na zijn terugtreden bij [bedrijf] steeds betrokken gebleven bij (de activiteiten van) [bedrijf], en wel als degene die het voor het zeggen had (zie de verklaring van [getuige 1]).
- In het kader van die activiteiten is op verschillende momenten gebruik gemaakt van eerder genoemde valse jaarstukken (zie de verklaringen van [getuige 7] van [kredietverzekeraar 1], van [getuige 8] van [kredietverzekeraar 2], van [getuige 4] van [kredietverzekeraar 3] en van [getuige 9] van [bank]).
- Met behulp van die valse jaarstukken is ook het pand aan [vestigingsadres] te Oss uiteindelijk door [bedrijf] gekocht (zie verklaring van [getuige 10]).
Nu verdachte de valse jaarstukken initieel in het verkeer heeft gebracht en nu daaraan later de jaarstukken over het hele jaar 2006 zijn toegevoegd, ook afkomstig van de accountant [accountant], die heeft verklaard geen zaken voor [bedrijf] te hebben gedaan en nu er geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden is dat de jaarstukken over heel 2006 op een andere wijze tot stand zijn gekomen dan de eerdere jaarstukken, zogenaamd afkomstig van accountant [accountant], concludeert het hof dat ook de jaarstukken over het gehele jaar 2006 door verdachte in het verkeer zijn gebracht.
Gelet op deze essentiële rol van verdachte bij het in het verkeer brengen van de valse stukken, het feit dat hij de leiding is blijven behouden bij [bedrijf], het feit dat de overdracht van bedrijf en pand zijn verlopen, zoals reeds door verdachte was voorzien en gepland in de zomer van 2006, terwijl de genoemde valse stukken zijn blijven opduiken bij (de activiteiten van) [bedrijf] is het hof van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, dat het verdachte is geweest die de feiten zoals bewezen verklaard onder 1 en 2 (functioneel) heeft gepleegd.
Feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen alsmede de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2005 en
- een valse tussentijdse balans van [bedrijf] per 30 juni 2006 en
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2006 en
- meerdere valse aanbiedingsbrieven van [accountant]
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij verdachte die jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven heeft doen toekomen aan [kredietverzekeraar 3] voor de beoordeling van kredieten en leveranciers van [bedrijf]
en bestaande die valsheid hierin dat verdachte heeft doen voorkomen dat de voormelde jaarrekening en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven waren opgemaakt door [accountant];
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 in Nederland meermalen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2005 en
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2006 en
- een valse tussentijdse balans van [bedrijf] per 30 juni 2006 en
- meerdere valse aanbiedingsbrieven van [accountant]
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij, verdachte, de jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven heeft doen toekomen aan [kredietverzekeraar 1] en [kredietverzekeraar 2] voor de beoordeling van kredieten van leveranciers van [bedrijf] en heeft doen toekomen aan [bank] ter verkrijging van een hypotheek op het pand gelegen aan [vestigingsadres] te Oss
en bestaande die valsheid telkens hierin dat verdachte heeft hebben doen voorkomen dat de voormelde jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven waren opgemaakt door [accountant];
2.
hij in de periode van 01 maart 2007 tot en met 27 juni 2007 op na te noemen plaatsen een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 05 juni 2007, te Oss en Oud-Beijerland telkens een hoeveelheid aardappelen van [benadeelde 1] en
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 03 mei 2007, te Oss en Amsterdam telkens een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten van [benadeelde 2] en
- op een tijdstip in de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en Dordrecht een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 3] en
- op een tijdstip in de periode van 15 mei 2007 tot en met 23 mei 2007 te Oss en Bergeijk een hoeveelheid eieren van [benadeelde 4] en
- op tijdstippen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 5 juni 2007 te Oss en Cuijk een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten en/of visproducten van [benadeelde 5] en
- op tijdstippen in periode van 27 maart 2007 tot en met 01 mei 2007 te Oss en Apeldoorn een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 6] en
- op tijdstippen in de periode van 04 mei 2007 tot en met 18 mei 2007 te Oss en Dedemsvaart een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 7] en
- op tijdstippen in de periode van 20 april 2007 tot en met 15 mei 2007 te Oss en Reeuwijk een hoeveelheid kaas van [benadeelde 8] en
- op tijdstippen in de periode van 8 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 te Oss en Bodegraven een hoeveelheid kaas van [benadeelde 9] en
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en Doetinchem een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 10] en
- op 15 mei 2007 te Oss en Wormer een hoeveelheid kalkoenvlees van [benadeelde 11] en
- op 10 mei 2007 te Oss en Dordrecht een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 12] en
- op 15 mei 2007 te Oss en Den Ilp een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 13] en
- op 16 mei 2007 te Oss en Groningen een hoeveelheid sauzen van [benadeelde 14] en
- op tijdstippen in de periode van 16 mei 2007 tot en met 19 juni 2007 te Oss en Venlo een hoeveelheid champignons van [benadeelde 15];
3.
hij op 18 juni 2008 te Berghem, gemeente Oss, een busje peperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 levert telkens op:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Het bewezen verklaarde onder 2 levert op:
Een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
Het bewezen verklaarde onder 3 levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan meermalen opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, een beroep of gewoonte maken van flessentrekkerij en het voorhanden hebben van een busje pepperspray.
De rechtbank (in tegenstelling tot het hof bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde uitgaande van medeplegen) heeft verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte ter zake van die feiten, rekening houdende met het tijdsverloop, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat voor het voorhanden hebben van een busje pepperspray (feit 3) een met de ernst van dit feit overeenkomende geldboete zal worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof rekent het de verdachte zeer aan hoe hij op geraffineerde wijze een stroman heeft gezocht voor het (op papier) besturen van zijn bedrijf [bedrijf] en voor de koop van het bedrijfspand waarin dat bedrijf was gevestigd. Verdachte heeft er vervolgens opzettelijk voor gezorgd dat valse jaarcijfers van [bedrijf] in het verkeer zijn gebracht, op grond van welke stukken kredietverzekeraars vervolgens – en dus op basis van onjuiste financiële informatie betreffende [bedrijf] – kredieten hebben afgegeven aan leveranciers van [bedrijf], waardoor de onder 2 bewezen verklaarde flessentrekkerij heeft kunnen plaatsvinden.
Hoewel verdachte, zoals onder 3 bewezen is verklaard, ook een verboden busje pepperspray voorhanden heeft gehad, zal dat feit een zeer geringe rol spelen bij de bepaling van de op te leggen straf.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft geleid tot fors financieel nadeel voor [bank], [kredietverzekeraar 1], [kredietverzekeraar 2] en [kredietverzekeraar 3];
  • de omstandigheid dat verdachte het vertrouwen dat in het (handels)verkeer moet kunnen worden gesteld in de juistheid van geschriften door zijn onder 1 bewezen verklaarde handelen ernstig heeft geschaad;
- de omstandigheid dat het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft geleid tot benadeling van vijftien bedrijven voor een totaalbedrag dat in de tonnen loopt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 december 2013, waaruit blijkt dat hij meermalen eerder door een strafrechter onherroepelijk is veroordeeld;
  • het feit dat verdachte op 13 augustus 2008 is veroordeeld wegens douanefraude tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met welk vonnis het hof op voet van artikel 63 van het wetboek van strafrecht rekening houdt;
  • zijn persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Nu het hof is uitgegaan van meer bewezen verklaarde feiten dan de raadsman, zal het hof niet toekomen aan oplegging van alleen een geldboete voor feit 3, zoals de raadsman heeft bepleit. Bovendien is het hof van oordeel dat de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd, onvoldoende recht doet aan de ernst van vooral de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
Op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omvang van de schade kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 31 maanden in het onderhavige geval passend is.
Schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM
De fase van berechting van verdachte heeft langer geduurd dan de termijn die daarvoor, in principe en behoudens bijzondere omstandigheden, geldt. Sinds de aanvang van de redelijke termijn op 18 juni 2008 (de aanhouding van verdachte) tot het moment waarop het of arrest wijst op 17 maart 2014, is een periode van 5 jaar en 9 maanden verstreken. Het hof heeft vastgesteld dat zowel de termijn van berechting in eerste aanleg, die bijna 3 jaar heeft geduurd, als die van de berechting in hoger beroep, die ongeveer 2 jaar en 10 maanden heeft geduurd, fors zijn overschreden. Het hof zal deze overschrijding compenseren door vermindering van de op te leggen straf, te weten een vermindering van de hiervoor genoemde en als passend beschouwde straf met 4 maanden.
Alles bijeengenomen komt het hof tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest.
Vorderingen van de benadeelde partijen

A. Door het hof (deels) toegewezen vorderingen

[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 334.565,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 33.921,28. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 3] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 3.696,36, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
[benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 20.483,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
[benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 6.013,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 2.836,72.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de gevorderde post “no-claim korting”, nu het hof van oordeel is dat daarbij geen sprake is van rechtstreekse schade.
Voor het overige is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 2.836,72. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
[benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 32.330,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 3.050,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier komt naar voren dat de benadeelde partij door haar verzekeringsmaatschappij voor het grootste deel schadeloos is gesteld voor de geleden schade, te weten voor een bedrag van EUR 27.450. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet in haar vordering kan worden ontvangen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van EUR 3.050,--. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
[benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 18.429,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 14.429,20.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier komt naar voren dat de benadeelde partij reeds een voorschot van [bedrijf] heeft ontvangen van EUR 4.000,--, zodat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op het gevorderde bedrag en de benadeelde partij voor dat deel niet kan worden ontvangen in haar vordering.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van EUR 14.429,20. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.

B. Door het hof niet-ontvankelijk verklaarde benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 58.899,37. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Op het door [S] namens de benadeelde partij [benadeelde partij 9] ingediende voegingsformulier is vermeld dat [S] gemachtigde is van de benadeelde partij. Het hof is uit het dossier evenwel niet gebleken dat genoemde [S] bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen. Mitsdien is het hof van oordeel dat, nu niet is gebleken van een bevoegde vertegenwoordiging, de benadeelde partij reeds om die reden in haar vordering niet kan worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

C. Samenloop van op te leggen schadevergoedingsmaatregelen

Het hof ziet aanleiding om ter zake van elk van de hiervoor onder A. genoemde toegewezen vorderingen tot schadevergoeding aan verdachte de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als hierna in de beslissing te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de (onder 1 en 2 bewezen verklaarde) strafbare feiten is toegebracht.
Nu aan verdachte een aantal schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd tot een totaalbedrag dat bij toepassing van de gebruikelijke toekenningsregels van vervangende hechtenis de termijn van 365 dagen ruimschoots te boven zou gaan, heeft het hof de vervangende hechtenis naar rato bepaald.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 60a, 63, 225 en 326a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
EUR 334.565,00 (driehonderdvierendertigduizend vijfhonderdvijfenzestig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van
EUR 334.565,00 (driehonderdvierendertigduizend vijfhonderdvijfenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
296 (tweehonderdzesennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
EUR 33.921,28 (drieëndertigduizend negenhonderdeenentwintig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van
EUR 33.921,28 (drieëndertigduizend negenhonderdeenentwintig euro en achtentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
EUR 3.696,36 (drieduizend zeshonderdzesennegentig euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van
EUR 3.696,36 (drieduizend zeshonderdzesennegentig euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
EUR 20.483,92 (twintigduizend vierhonderddrieëntachtig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], een bedrag te betalen van
EUR 20.483,92 (twintigduizend vierhonderddrieëntachtig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 2.836,72 (tweeduizend achthonderdzesendertig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6], een bedrag te betalen van
EUR 2.836,72 (tweeduizend achthonderdzesendertig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
EUR 3.050,00 (drieduizend vijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7], een bedrag te betalen van
EUR 3.050,00 (drieduizend vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
EUR 14.429,20 (veertienduizend vierhonderdnegenentwintig euro en twintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8], een bedrag te betalen van
EUR 14.429,20 (veertienduizend vierhonderdnegenentwintig euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 9] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 17 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.