De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van feit 1 is het volgende aangevoerd:
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij dit feit en ook uit de verklaringen van getuigen kan niet worden afgeleid dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de valse geschriften. Geen van de getuigen heeft immers (telefonisch) gesproken met verdachte en als men vroeg om nadere financiële informatie werd men door [medeverdachte 1] verwezen naar medeverdachte [medeverdachte 2] en niet naar verdachte.
Hoewel getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zijn collega op 12 oktober 2006 heeft gesproken met een man genaamd [naam], blijkt uit niets dat die collega daadwerkelijk met verdachte heeft gesproken. Verdachte ontkent met hem te hebben gesproken. Dat vervolgens op diezelfde dag valse stukken naar [kredietverzekeraar 3] werden verstuurd, ondertekend door [medeverdachte 1], wijst evenmin op betrokkenheid van verdachte bij het versturen van die stukken. Immers, verdachte kende [medeverdachte 1] op 12 oktober 2006 niet, zodat verdachte niet bekend was met de naam [medeverdachte 1] en ook niet diens handtekening onder de valse stukken kan hebben gezet. [medeverdachte 1] heeft op 4 december 2006 zelf stukken betreffende [bedrijf] aan [kredietverzekeraar 3] verstuurd.
De jaarstukken zijn bovendien aan de kredietverzekeraars verstuurd op een moment dat verdachte niet meer betrokken was bij [bedrijf]. Anderen hebben de naam van verdachte misbruikt.
Alleen getuige [getuige 1] heeft belastend over verdachte verklaard, maar zij kan over verdachte uit eigen wetenschap niets nadeligs verklaren. Bovendien is zij ongeloofwaardig, onder meer gelet op de wisselende verklaringen omtrent de grote geldbedragen die zij in de periode dat zij werkte voor [bedrijf] naar Turkije heeft overgemaakt.
Ten aanzien van feit 2 is het volgende aangevoerd:
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij dit feit en geen enkele getuige heeft verklaard dat verdachte iets van doen had met de bestelling van goederen. Bovendien kunnen ook de bij verdachte aangetroffen agenda waarin het adres van [medeverdachte 2] is gebruikt, de bij verdachte aangetroffen stempel die werd gebruikt door [bedrijf] in de ten laste gelegde periode en de in de woning van verdachte aangetroffen faillissementsstukken betreffende [bedrijf] evenmin een aanwijzing vormen voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde flessentrekkerij.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en getuige [getuige 1] weerleggen geenszins dat niet verdachte, maar zijzelf de flessentrekkerij hebben gepleegd.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
- [bedrijf]
(hierna: [bedrijf])had in oktober 2006 geen personeel in dienst.
- Op 12 oktober 2006 stond verdachte nog ingeschreven als bestuurder van [stichting]
(hierna: [stichting]). Verdachte en zijn toenmalige echtgenote [getuige 5] zijn eigenaar geweest van [bedrijf]. Later is er een Stichting in het leven geroepen. Vanaf 11 april 2005 tot en met 29 november 2006 is verdachte voorzitter geweest van die Stichting, welke stichting directeur en enig aandeelhouder was van [bedrijf] (zie onder andere de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- Een medewerker van [kredietverzekeraar 3]
(hierna: [kredietverzekeraar 3])heeft op 12 oktober 2006 gesproken met een persoon “[naam]” van [bedrijf], die aangaf dat hij de financiële gegevens over 2005 zou opsturen (zie de verklaring van [getuige 4] van [kredietverzekeraar 3]).
- Uiteindelijk heeft [kredietverzekeraar 3] de jaarstukken over 2005 en het eerste half jaar 2006 van [bedrijf] gekregen, met daarbij een aanbiedingsbrief van de accountant [accountant]
(hierna: [accountant]), ook gedateerd 12 oktober 2006.
- Deze jaarstukken en de aanbiedingsbrief van de accountant zijn vals.
- Deze stukken zijn door [bedrijf] aan [kredietverzekeraar 3] gestuurd.
Uit genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte die in oktober 2006 als enige actief was binnen [bedrijf], die genoemde valse stukken opzettelijk in het verkeer heeft gebracht, hetzij rechtstreeks door ze toe te sturen aan [kredietverzekeraar 3] hetzij via een ander die ze als stukken van [bedrijf] waar de stukken kennelijk beschikbaar waren, heeft doorgestuurd.
Uit de bewijsmiddelen komt verder het volgende naar voren.
- Het pand van [bedrijf], [vestigingsadres] te Oss, was eerst van verdachte en [getuige 5] en is later overgedragen aan de [bedrijf getuige 5]. Verdachte heeft verklaard dat zolang hun huwelijk heeft geduurd (tot 2010) verdachte en [getuige 5] nagenoeg geheel op de hoogte waren van elkaars financiële situatie. Verdachte heeft verklaard: Je zou kunnen zeggen dat in die periode [getuige 5] en [verdachte] één waren (zie verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- Al in de zomer van 2006 maakt verdachte er melding van een mogelijke klant voor zowel de B.V. als voor genoemd bedrijfspand te hebben, hetgeen in oktober/november vast vormen heeft aangenomen (zie de verklaring van getuige [getuige 6]). Die klant, zo leidt het hof uit de bewijsmiddelen af, blijkt medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij door verdachte is benaderd om voorzitter te worden van [stichting] en dat zijn taak bij [bedrijf] bestond uit het bij uitsluitend formele financiële handelingen optreden als bestuurder, zoals het aanvragen van een hypotheek en het afstorten van gelden. Mede gelet op de tot bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] (in het dossier beter bekend als: [E]), concludeert het hof dat [medeverdachte 1] door verdachte is ingezet als stroman.
Uit de bewijsmiddelen komt voorts het volgende naar voren.
- Verdachte is na zijn terugtreden bij [bedrijf] steeds betrokken gebleven bij (de activiteiten van) [bedrijf], en wel als degene die het voor het zeggen had (zie de verklaring van [getuige 1]).
- In het kader van die activiteiten is op verschillende momenten gebruik gemaakt van eerder genoemde valse jaarstukken (zie de verklaringen van [getuige 7] van [kredietverzekeraar 1], van [getuige 8] van [kredietverzekeraar 2], van [getuige 4] van [kredietverzekeraar 3] en van [getuige 9] van [bank]).
- Met behulp van die valse jaarstukken is ook het pand aan [vestigingsadres] te Oss uiteindelijk door [bedrijf] gekocht (zie verklaring van [getuige 10]).
Nu verdachte de valse jaarstukken initieel in het verkeer heeft gebracht en nu daaraan later de jaarstukken over het hele jaar 2006 zijn toegevoegd, ook afkomstig van de accountant [accountant], die heeft verklaard geen zaken voor [bedrijf] te hebben gedaan en nu er geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden is dat de jaarstukken over heel 2006 op een andere wijze tot stand zijn gekomen dan de eerdere jaarstukken, zogenaamd afkomstig van accountant [accountant], concludeert het hof dat ook de jaarstukken over het gehele jaar 2006 door verdachte in het verkeer zijn gebracht.
Gelet op deze essentiële rol van verdachte bij het in het verkeer brengen van de valse stukken, het feit dat hij de leiding is blijven behouden bij [bedrijf], het feit dat de overdracht van bedrijf en pand zijn verlopen, zoals reeds door verdachte was voorzien en gepland in de zomer van 2006, terwijl de genoemde valse stukken zijn blijven opduiken bij (de activiteiten van) [bedrijf] is het hof van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, dat het verdachte is geweest die de feiten zoals bewezen verklaard onder 1 en 2 (functioneel) heeft gepleegd.
Feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Het hof verwerpt het verweer.
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen alsmede de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2005 en
- een valse tussentijdse balans van [bedrijf] per 30 juni 2006 en
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2006 en
- meerdere valse aanbiedingsbrieven van [accountant]
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij verdachte die jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven heeft doen toekomen aan [kredietverzekeraar 3] voor de beoordeling van kredieten en leveranciers van [bedrijf]
en bestaande die valsheid hierin dat verdachte heeft doen voorkomen dat de voormelde jaarrekening en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven waren opgemaakt door [accountant];
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 in Nederland meermalen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2005 en
- een valse jaarrekening van [bedrijf] betreffende het boekjaar 2006 en
- een valse tussentijdse balans van [bedrijf] per 30 juni 2006 en
- meerdere valse aanbiedingsbrieven van [accountant]
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij, verdachte, de jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven heeft doen toekomen aan [kredietverzekeraar 1] en [kredietverzekeraar 2] voor de beoordeling van kredieten van leveranciers van [bedrijf] en heeft doen toekomen aan [bank] ter verkrijging van een hypotheek op het pand gelegen aan [vestigingsadres] te Oss
en bestaande die valsheid telkens hierin dat verdachte heeft hebben doen voorkomen dat de voormelde jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven waren opgemaakt door [accountant];
2.
hij in de periode van 01 maart 2007 tot en met 27 juni 2007 op na te noemen plaatsen een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 05 juni 2007, te Oss en Oud-Beijerland telkens een hoeveelheid aardappelen van [benadeelde 1] en
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 03 mei 2007, te Oss en Amsterdam telkens een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten van [benadeelde 2] en
- op een tijdstip in de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en Dordrecht een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 3] en
- op een tijdstip in de periode van 15 mei 2007 tot en met 23 mei 2007 te Oss en Bergeijk een hoeveelheid eieren van [benadeelde 4] en
- op tijdstippen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 5 juni 2007 te Oss en Cuijk een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten en/of visproducten van [benadeelde 5] en
- op tijdstippen in periode van 27 maart 2007 tot en met 01 mei 2007 te Oss en Apeldoorn een hoeveelheid vleesproducten van [benadeelde 6] en
- op tijdstippen in de periode van 04 mei 2007 tot en met 18 mei 2007 te Oss en Dedemsvaart een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 7] en
- op tijdstippen in de periode van 20 april 2007 tot en met 15 mei 2007 te Oss en Reeuwijk een hoeveelheid kaas van [benadeelde 8] en
- op tijdstippen in de periode van 8 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 te Oss en Bodegraven een hoeveelheid kaas van [benadeelde 9] en
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en Doetinchem een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 10] en
- op 15 mei 2007 te Oss en Wormer een hoeveelheid kalkoenvlees van [benadeelde 11] en
- op 10 mei 2007 te Oss en Dordrecht een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 12] en
- op 15 mei 2007 te Oss en Den Ilp een hoeveelheid kipproducten van [benadeelde 13] en
- op 16 mei 2007 te Oss en Groningen een hoeveelheid sauzen van [benadeelde 14] en
- op tijdstippen in de periode van 16 mei 2007 tot en met 19 juni 2007 te Oss en Venlo een hoeveelheid champignons van [benadeelde 15];
3.
hij op 18 juni 2008 te Berghem, gemeente Oss, een busje peperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 levert telkens op:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Het bewezen verklaarde onder 2 levert op:
Een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
Het bewezen verklaarde onder 3 levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan meermalen opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, een beroep of gewoonte maken van flessentrekkerij en het voorhanden hebben van een busje pepperspray.
De rechtbank (in tegenstelling tot het hof bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde uitgaande van medeplegen) heeft verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte ter zake van die feiten, rekening houdende met het tijdsverloop, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat voor het voorhanden hebben van een busje pepperspray (feit 3) een met de ernst van dit feit overeenkomende geldboete zal worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof rekent het de verdachte zeer aan hoe hij op geraffineerde wijze een stroman heeft gezocht voor het (op papier) besturen van zijn bedrijf [bedrijf] en voor de koop van het bedrijfspand waarin dat bedrijf was gevestigd. Verdachte heeft er vervolgens opzettelijk voor gezorgd dat valse jaarcijfers van [bedrijf] in het verkeer zijn gebracht, op grond van welke stukken kredietverzekeraars vervolgens – en dus op basis van onjuiste financiële informatie betreffende [bedrijf] – kredieten hebben afgegeven aan leveranciers van [bedrijf], waardoor de onder 2 bewezen verklaarde flessentrekkerij heeft kunnen plaatsvinden.
Hoewel verdachte, zoals onder 3 bewezen is verklaard, ook een verboden busje pepperspray voorhanden heeft gehad, zal dat feit een zeer geringe rol spelen bij de bepaling van de op te leggen straf.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft geleid tot fors financieel nadeel voor [bank], [kredietverzekeraar 1], [kredietverzekeraar 2] en [kredietverzekeraar 3];
- de omstandigheid dat verdachte het vertrouwen dat in het (handels)verkeer moet kunnen worden gesteld in de juistheid van geschriften door zijn onder 1 bewezen verklaarde handelen ernstig heeft geschaad;
- de omstandigheid dat het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte heeft geleid tot benadeling van vijftien bedrijven voor een totaalbedrag dat in de tonnen loopt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 december 2013, waaruit blijkt dat hij meermalen eerder door een strafrechter onherroepelijk is veroordeeld;
- het feit dat verdachte op 13 augustus 2008 is veroordeeld wegens douanefraude tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met welk vonnis het hof op voet van artikel 63 van het wetboek van strafrecht rekening houdt;
- zijn persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Nu het hof is uitgegaan van meer bewezen verklaarde feiten dan de raadsman, zal het hof niet toekomen aan oplegging van alleen een geldboete voor feit 3, zoals de raadsman heeft bepleit. Bovendien is het hof van oordeel dat de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd, onvoldoende recht doet aan de ernst van vooral de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
Op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omvang van de schade kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 31 maanden in het onderhavige geval passend is.
Schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM
De fase van berechting van verdachte heeft langer geduurd dan de termijn die daarvoor, in principe en behoudens bijzondere omstandigheden, geldt. Sinds de aanvang van de redelijke termijn op 18 juni 2008 (de aanhouding van verdachte) tot het moment waarop het of arrest wijst op 17 maart 2014, is een periode van 5 jaar en 9 maanden verstreken. Het hof heeft vastgesteld dat zowel de termijn van berechting in eerste aanleg, die bijna 3 jaar heeft geduurd, als die van de berechting in hoger beroep, die ongeveer 2 jaar en 10 maanden heeft geduurd, fors zijn overschreden. Het hof zal deze overschrijding compenseren door vermindering van de op te leggen straf, te weten een vermindering van de hiervoor genoemde en als passend beschouwde straf met 4 maanden.
Alles bijeengenomen komt het hof tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest.
Vorderingen van de benadeelde partijen