ECLI:NL:GHSHE:2014:723

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
HV 200 140 247_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [zoon]. De ouders van [zoon], appellanten in deze procedure, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, omdat zij van mening zijn dat de rechtbank niet tijdig heeft beslist op het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. De rechtbank had op 9 oktober 2013 enkel beslist op het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, maar niet op het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, die op 12 oktober 2013 was verlopen. Het hof oordeelt dat de rechtbank niet bevoegd was om het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, dat tijdig was ingediend, te interpreteren als een nieuw verzoek. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de stichting af. De ouders zijn onvoldoende in de gelegenheid gesteld om hun standpunt kenbaar te maken, wat in strijd is met de goede procesorde. De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2013 wordt vernietigd en het inleidend verzoek van de stichting wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 maart 2014
Zaaknummer : HV 200.140.247/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/267261 / JE RK 13/1472MP12
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.J. van de Laar,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd en mede kantoorhoudende te Eindhoven,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2014, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen, althans de uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarige ongedaan te maken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van de Laar.
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw W. van Nuland en mevrouw J. van Wetten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 27 januari 2014;
  • de brief van de raad d.d. 16 januari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats], [zoon] (hierna te noemen: [zoon]) geboren.
De vader heeft [zoon] erkend. Nadien zijn de ouders gehuwd.
3.2.
De minderjarige staat sinds [geboortedatum] 2012 onder toezicht van de stichting.
[zoon] was op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging met ingang van [geboortedatum] 2012 tot 12 oktober 2013 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
[zoon] verblijft sinds december 2012 in het huidige (perspectief biedende) pleeggezin.
3.2.1.
Op 25 juli 2013 heeft de stichting een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [zoon] bij de rechtbank ingediend.
3.2.2.
Bij beschikking van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de termijn van de ondertoezichtstelling met ingang van 12 oktober 2013 voor de duur van één jaar verlengd, derhalve tot 12 oktober 2014.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de machtiging uithuisplaatsing op 12 oktober 2013 afliep en dat ten gevolge van een misverstand niet tijdig op het verzoek van de stichting tot verlenging van die machtiging is beslist.
De rechtbank heeft het door de stichting op 25 juli 2013 ingediende verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing geïnterpreteerd als een nieuw verzoek tot machtiging uithuisplaatsing en aan de stichting een machtiging verleend om [zoon] met ingang van 23 oktober 2013 voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot uiterlijk 12 oktober 2014 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Het hof komt vooreerst toe aan een bespreking van de meest verstrekkende grief van de ouders, die betrekking heeft op de interpretatie van het verzoek door de rechtbank. In dit kader hebben de ouders het volgende aangevoerd.
3.5.1.
De ouders stellen dat de rechtbank niet tijdig heeft beslist op het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing, zodat de machtiging uithuisplaatsing niet gegeven had mogen worden, aldus de ouders.
De ouders menen dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing heeft begrepen als een nieuw verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing. Zij hebben geen kopie ontvangen van het (vermeende, althans door de rechtbank als zodanig geïnterpreteerde) inleidend verzoekschrift, zijn niet opgeroepen om ter zitting van de rechtbank te verschijnen, of op andere wijze in de gelegenheid gesteld hun standpunt over dit verzoek kenbaar te maken.
De ouders hebben eerst ter zitting van het hof vernomen dat tussen de beschikking van 9 oktober 2013 en de beschikking van 23 oktober 2013, er kennelijk overleg heeft plaatsgevonden tussen de gezinsvoogd en de rechtbank, welk overleg er kennelijk toe geleid heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te interpreteren als een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. Het enige juiste dat de stichting volgens de ouders had kunnen doen, nadat zij had geconstateerd dat niet op alle onderdelen van haar verzoek d.d. 25 juli 2013 was beslist, was het instellen van hoger beroep tegen de beschikking van 9 oktober 2013.
De ouders zijn van mening dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld en beslist.
3.6.
De stichting heeft het volgende aangevoerd.
Volgens de stichting is haar inleidend verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing op correcte wijze en tijdig ingediend.
De gezinsvoogd heeft, na kennis te hebben genomen van de beschikking van 9 oktober 2013, telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank en om een herstelbeschikking verzocht. Vervolgens ontving de stichting van de rechtbank de beschikking van 23 oktober 2013.
De gezinsvoogd heeft contact gezocht met de juridische helpdesk van de stichting. Haar is toen verteld dat zij juist heeft gehandeld en dat geen verdere stappen behoefden te worden genomen.
De stichting heeft, gelet op het voorgaande, geen aanleiding gezien een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing van [zoon] in te dienen, daar zij in de veronderstelling was dat de rechtbank de door haarzelf gemaakte fout in haar beschikking d.d. 23 oktober 2013 voldoende had hersteld.
Feitelijk is niets veranderd in de situatie van [zoon]. Hij heeft steeds in hetzelfde pleeggezin verbleven, aldus de stichting.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof stelt vast dat de stichting in eerste aanleg binnen de termijn en op de juiste wijze haar verzoek tot verlenging van ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing heeft ingediend.
De rechtbank heeft in haar beschikking d.d. 9 oktober 2013 echter enkel op het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling beslist en, kennelijk per abuis, niet beslist op het verzoek om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.
Vervolgens is op 12 oktober 2013 de tot dan geldende machtiging tot uithuisplaatsing van [zoon] verlopen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat het de rechtbank niet vrijstond na verloop van de termijn waarvoor de machtiging uithuisplaatsing is gegeven een (weliswaar tijdig ingediend) verzoek tot verlenging van de verlopen machtiging uithuisplaatsing (ambtshalve) te interpreteren als een verzoek om een (nieuwe) machtiging uithuisplaatsing in verband met het feit dat niet vóór het verlopen van de machtiging uithuisplaatsing door de rechter op dit verzoek was beslist. De stichting had daarbij wellicht kunnen worden gewezen op de mogelijkheid een (spoed)verzoek tot verlening van een machtiging uithuisplaatsing in te dienen.
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat zulks temeer klemt nu de rechtbank heeft verzuimd voorafgaand alle betrokkenen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.
3.7.4.
Uit de beschikking van 23 oktober 2013 (inzake de machtiging uithuisplaatsing), noch de overige stukken van het procesdossier blijkt of de ouders en de stichting zijn opgeroepen om ter zitting van de rechtbank te verschijnen, dan wel of er überhaupt een zitting heeft plaatsgevonden. Het hof heeft de processen-verbaal van de eerste aanleg inzake de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing opgevraagd, maar heeft deze van de rechtbank niet gekregen.
Het hof is van oordeel dat de ouders onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt over het inleidend verzoek kenbaar te maken en zich uit te laten over de omstandigheid dat niet tijdig was beslist op het verzoek om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en het gewenste verdere verloop van de procedure. Weliswaar zijn de ouders in de gelegenheid gesteld om thans in hoger beroep alsnog hieromtrent gehoord te worden maar het hof is van oordeel dat deze schending van hoor en wederhoor in appel niet geheeld kan worden nu het hier een termijnoverschrijding betreft.
3.7.5.
Het hof concludeert op grond van al het voorgaande dat de bestreden beschikking niet langer in stand kan blijven, zodat de grief van de ouders in zoverre slaagt.
Het hof komt derhalve niet meer toe aan een inhoudelijk behandeling van het hoger beroep.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Hoewel niet meer hoeft te worden beslist op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal het hof zekerheidshalve dat verzoek afwijzen. Voor zover het inleidend verzoek van de stichting als een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing dient te worden geïnterpreteerd, wijst het hof dit verzoek eveneens af.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2013;
wijst af het inleidend verzoek van de stichting.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. van Dijkhuizen en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.