ECLI:NL:GHSHE:2014:722

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
HV 200 130 725_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie met toepassing van oude en nieuwe alimentatienormen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die samen twee kinderen hebben. De man, appellant, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 mei 2013 aangevochten, waarin de alimentatie voor de kinderen was vastgesteld op € 289,85 per kind per maand. De vrouw, verweerster, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man de kinderen heeft erkend en dat zij bij de vrouw wonen. Het hof heeft de behoefte van de kinderen berekend en rekening gehouden met de nieuwe alimentatienormen die van toepassing zijn vanaf 1 april 2013. Het hof heeft geoordeeld dat de man in de periode van 3 september 2012 tot 1 januari 2013 een bijdrage van € 75,= per kind per maand kan betalen, maar dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot 26 november 2013 niet in staat is om enige bijdrage te betalen. Met ingang van 26 november 2013 is de man weer in staat om een bijdrage te betalen, die is vastgesteld op € 205,75 per kind per maand. De bestreden beschikking is vernietigd en de nieuwe alimentatie is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 maart 2014
Zaaknummer: HV 200.130.725/01
Zaaknummer eerste aanleg: 252180 / FA RK 12-4700
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.W.M.J. van Rooij,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.M. Bakker.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 mei 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de vrouw terzake de kinderalimentatie alsnog af te wijzen, althans dat een zodanige kinderalimentatie wordt vastgesteld als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 september 2013, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het appel van de man als ongegrond en onbewezen af te wijzen, althans dat het hof een zodanige kinderalimentatie vaststelt die het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 16 januari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
- [dochter 1.] (hierna: [dochter 1.]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
- [dochter 2.] (hierna: [dochter 2.]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
De man heeft de kinderen erkend en zij hebben de hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank met ingang van 3 september 2012 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 289,85 per kind per maand, nu de man heeft nagelaten tijdig een verweerschrift in te dienen en het verzoek van de vrouw de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Zijn grieven hebben betrekking op zijn draagkracht.
Nieuwe richtlijnen
3.4.
Het hof stelt voorop dat indien de ingangsdatum van de vaststelling of wijziging van de kinderalimentatie ligt op 1 april 2013 of later, de behoefte en draagkracht dienen te worden berekend volgens de nieuwe richtlijnen. Zoals uit het hierna volgende zal blijken, is vanaf 26 november 2013 sprake van een wijziging van omstandigheden en berekent het hof de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man met ingang van 26 november 2013 volgens de nieuwe normen.
Ingangsdatum
3.5.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdragen, zijnde 3 september 2012, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte kinderen
3.6.
De behoefte van de kinderen, te weten € 729,10 in totaal in 2012, is in hoger beroep niet in geschil.
Het hof overweegt hierbij dat bij de berekening van de kinderbijdrage met ingang van 26 november 2013 de behoefte van de kinderen dient te worden berekend door
op deze behoefte het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt in mindering te brengen. Volgens de vrouw bedraagt dit € 144,= per maand voor drie kinderen, derhalve € 96,= voor twee kinderen.
De behoefte van de kinderen bedraagt aldus € € 316,55 per kind per maand met ingang van 26 november 2013.
Met ingang van 26 november 2013 houdt het hof rekening met de omgangskosten door op de behoefte een zorgkorting in mindering te brengen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de man gemiddeld zo’n drie dagen per week, waarbij het hof rekening houdt met de helft van de vakanties en feestdagen, de zorg heeft voor de kinderen, geldt een percentage van 35%. Aldus bedraagt de zorgkorting € 110,80 zodat de behoefte van de kinderen uitkomt op een bedrag van € 205,75 per kind per maand.
Draagkracht van de man
3.7.1.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 289,85 per kind per maand te voldoen.
3.7.2.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
De vrouw heeft ter zitting van het hof voor het gesteld dat de man enkele kamers in zijn woning tegen betaling verhuurt aan derden en dat er met deze inkomsten rekening gehouden dient te worden. Nu de man deze stelling echter gemotiveerd heeft betwist, en de vrouw in dit kader haar stelling niet nader heeft onderbouwd, zal het hof hieraan voorbij gaan.

Periode van 3 september 2012 tot 1 januari 2013.
Partijen zijn het erover eens dat voor het jaar 2012 uitgegaan dient te worden van een fiscaal jaarinkomen van € 38.513,=, waarbij het hof rekening zal houden met € 190,= per maand (€ 2.280,= per jaar) aan premie inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet.
De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

Periode met ingang van 1 januari 2013 tot 26 november 2013
Uit de inhoud van de overgelegde stukken is gebleken dat de man in 2013 een bruto inkomen heeft ontvangen aan WW-uitkeringen van € 16.915,= totaal. Voorts is de man in 2013 eveneens werkzaam geweest via uitzendbureau Tence. Uit de drie overgelegde loonstroken blijkt dat de man aldaar een totaal bruto inkomen van € 1.639,- heeft genoten.
De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

Periode met ingang van 26 november 2013
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man, voor het eerst, verklaard dat hij sinds 26 november 2013 weer een baan heeft. Nu de man hieromtrent geen financiële gegevens in het geding heeft gebracht en dit voor rekening en risico van de man komt, gaat het hof er vanuit dat de man thans weer in staat is om een inkomen ter hoogte van zijn bruto inkomen over het jaar 2012, zijnde € 38.513,= per jaar, te generen.
De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
B. Lasten van de man
Periode tot 26 november 2013
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat uitgegaan dient te worden van de volgende woonlasten:
  • € 984,42 aan hypotheekrente en aflossing;
  • € 118,60 aan spaarpremie levensverzekering;
  • € 95,= aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten, nu partijen ter zitting van het hof hieromtrent eveneens consensus hebben bereikt:
  • € 108,= aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW), minus € 49,= (2012) en minus € 35,= (2013), zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;
  • € 15,= aan eigen risico.
Ter zitting van het hof heeft de vrouw betoogd dat rekening dient te worden gehouden met zorgtoeslag. De man heeft hierop verklaard dat hij dit niet ontvangt, omdat hij nimmer zorgtoeslag heeft aangevraagd. De man weet niet of hij recht heeft, dan wel recht heeft gehad, op zorgtoeslag. Gelet op de zwaarwegende onderhoudsplicht van de man jegens de kinderen, is het hof van oordeel dat het enkele feit dat de man nalaat zorgtoeslag aan te vragen, terwijl hij hier wel degelijk recht op had in de periode van 1 januari 2013 tot 26 november 2013, niet ten koste mag komen van de kinderen.
Het hof becijfert aan de hand van het hierboven onder A. genoemde toetsingsinkomen dat de man in de periode van 1 januari 2013 tot 26 november in 2013 recht had op een zorgtoeslag ad € 69,= per maand en het hof zal dan ook met dit bedrag rekening houden.
Kosten contacten met de kinderen

Periode van 3 september 2012 tot 26 november 2013
In hoger beroep zijn partijen overeengekomen dat de man € 100,= per maand in mindering mag brengen op zijn draagkracht in verband met de kosten die hij heeft gemaakt tijdens de omgangscontacten met de kinderen.
Kosten peuterspeelzaal van [dochter 1.]
Partijen zijn in hoger beroep overeengekomen dat rekening gehouden dient te worden met de volgende bedragen die de man heeft voldaan aan de peuterspeelzaal ten behoeve van [dochter 1.]:
  • € 158,54 per maand in de periode van 1 januari 2013 tot 31 maart 2013;
  • € 271,72 per maand in de periode van 1 april 2013 tot 13 juni 2013.
Het hof ziet op grond van het vorenstaande aanleiding om de door de man gemaakte kosten te middelen over de gehele periode van 1 januari 2013 tot 26 november 2013, zodat het hof rekening zal houden met een bedrag van € 105,= per maand.
Rente en aflossing schulden
-
Krediet ABN/AMRO
De man stelt dat partijen gedurende hun affectieve relatie gezamenlijk een flexibel krediet zijn aangegaan voor een bedrag van € 12.000 en dat hij hierop aflost met € 180,= per maand, zodat hiermee rekening gehouden dient te worden.
De vrouw betwist dat hiermee rekening dient te worden gehouden, nu de man 8 februari 2013 voor het laatst een aflossing hierop heeft gedaan. Indien de man daadwerkelijk alle termijnen zou hebben afgelost, zou het flexibiel krediet inmiddels helemaal zijn afgelost. De man geeft geen inzicht in het verloop van het flexibel krediet. Daarnaast merkt de vrouw op dat de man het krediet is aangegaan ter aanschaffing van een auto voor hemzelf.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat partijen het flexibel krediet gezamenlijk zijn aangegaan op 5 augustus 2011, gedurende de periode waarin zij nog een affectieve relatie met elkaar hadden, tegen een aflossing van 90 termijnen van € 180,= per maand. Ook indien de man structureel op deze schuld zou hebben afgelost, zou de schuld niet vóór het jaar 2019 afgelost kunnen zijn.
De aflossing van deze schuld betreft derhalve een, ook uitgaande van het oorspronkelijk geleende bedrag, nog geruime tijd bestaande betalingsverplichting voorvloeiende uit een gezamenlijk tijdens de samenwoning aangegane schuld waarmee het hof rekening houdt. Dat de man sedert 8 februari 2013 terzake geen betalingen heeft verricht doet niet af aan de op hem rustende betalingsverplichting. Voor zover het hof rekent met de nieuwe richtlijnen, houdt het hof hiermee rekening in de draagkrachtformule, voor zover het de periode met ingang van 26 november 2013 betreft.
-
Schuld aan de ouders van de man
De man voert aan dat hij tweemaal geld heeft geleend van zijn ouders. Het betreft € 11.000,= ten behoeve van achterstallige hypotheek en een andere schuld ten grootte van € 15.000,=. Volgens de man lost hij hierop € 200,= per maand af. Hij betwist dat deze leningen niet hoeven te worden terugbetaald, zoals de vrouw aanvoert.
De vrouw betwist dat met de eerste schuld rekening dient te worden gehouden nu deze aflossing betrekking heeft op sinds het uiteengaan van partijen ontstane achterstand in betaling van de hypotheeklasten, hetgeen geheel voor rekening van de man dient te komen. Deze lasten zijn immers al verdisconteerd in de draagkrachtberekening van de man. Ten aanzien van de tweede schuld aan de ouders van de man, stelt de vrouw dat niet is aangetoond door de man dat hij hier op aflost. Daarnaast merkt de vrouw op dat de ouders van man herhaaldelijk hebben aangegeven dat de gelden niet terugbetaald hoeven te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Het is hof gebleken dat de schuld van € 11.000,= betrekking heeft op achterstallige hypotheekverplichtingen. Het hof heeft reeds bij de woonlasten rekening gehouden met de hypotheekverplichtingen van de man en het hof ziet geen aanleiding om deze last tweemaal te laten drukken op de draagkracht van de man, zodat hieraan voorbij gegaan wordt.
Ten aanzien van de andere schuld aan de ouders van de man, ter grootte van € 15.000,=, overweegt het hof dat het volstrekt onduidelijk is waarop deze lening betrekking heeft gehad. Daarnaast heeft de man onvoldoende betalingsbewijzen overgelegd om te kunnen beoordelen hoeveel en in welke frequentie hij aflost op deze schuld.
Het hof overweegt ten aanzien van deze beide schulden dat de man in het licht van de uitdrukkelijke betwisting van de vrouw dat terzake van deze schulden een aflossingsverplichting bestaat jegens zijn ouders, de betalingsverplichting onvoldoende heeft onderbouwd en met name niet heeft onderbouwd waarom de betalingen aan zijn ouders zouden moeten prevaleren boven zijn dringende onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen.
-
Schuld aan Regiobank
Uit de nagekomen stukken en ter zitting is gebleken dat de Regiobank per 9 december 2013 een totale schuld van € 221.997 opeist bij de man. Het betreft met name het opeisen van de gehele hypotheek en achterstallige hypotheekbetalingen.
Het is op dit moment onduidelijk hoe terzake verder zal worden gehandeld, wat daarvan de financiële gevolgen zullen zijn en, voor zover die er zijn, in hoeverre die dienen te prevaleren boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen. Het hof zal met deze schuld dan ook thans geen rekening houden.
Vaststelling van de kinderalimentatie

Periode van 3 september 2012 tot 1 januari 2013.
3.7.3.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 2.489,= per maand, waarbij rekening is gehouden met
  • de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen;
  • het eigenwoningforfait, welk forfait het hof becijfert op € 1.128,= per jaar;
  • de hypotheekrente betreffende de woning van de man.
3.7.4.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 214,= per maand. Daarvan is 70 % beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
Op grond van het vorenstaande becijfert het hof dat de man in de periode van 13 september 2012 tot 1 januari 2013 de draagkracht heeft om € 75,= per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdrage is de grens van de draagkracht van de man bereikt in deze periode.

Periode van 1 januari 2013 tot 26 november 2013
3.7.5.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.576,= per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor in r.o. 3.8.4. opgesomde fiscaliteiten.
3.7.6
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen, en rekening houdend met alle relevante fiscale aspecten is het hof van oordeel dat de man in de periode van 1 januari 2013 tot 26 november 2013 niet de draagkracht heeft om enig bedrag te betalen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
In deze periode dient de kinderalimentatie dan ook op nihil te worden gesteld.

Periode met ingang van 26 november 2013
3.7.7.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van circa € 2.253,= per maand.
Zoals hiervoor overwogen houdt het hof rekening met de betalingsverplichting van de man uit hoofde van de kredietovereenkomst bij de ABN/AMRO. Deze last, ad € 180,= per maand, dient geheel te worden opgeteld bij het forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,= wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 850 + € 180,= ten aanzien van de aflossing van de schuld aan ABN/AMRO)], waarmee het hof becijfert dat de man een totale draagkracht heeft van € 383,= per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 82,= per maand, derhalve in totaal € 462,= per maand, zijnde € 231,= per kind per maand.
Gelet op de behoefte van de kinderen van € 316,55 per kind per maand (na aftrek van het kindgebonden budget) en rekening houdend met een zorgkorting van € 110,80 per kind per maand, dient de man een kinderalimentatie te voldoen van € 205,75 per kind per maand met ingang van 26 november 2013.
3.7.8.
De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
[dochter 1.], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en [dochter 2.], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] zal voldoen:
  • in de periode van 3 september 2012 tot 1 januari 2013, een bedrag van € 75,= per kind per maand;
  • in de periode 1 januari 2013 tot 26 november 2013, nihil;
  • met ingang van 26 november 2013, een bedrag van € 205,75 per kind per maand.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M Mertens-Steeghs, C.D.M. Lamers en W.Th.M. Raab en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.