In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak draait om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met een hennepkwekerij. De veroordeelde, geboren in 1945 en wonende te Ommel, had eerder een veroordeling gekregen voor het telen van hennepplanten. De politierechter had vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van EUR 6.900,-- werd geschat, waarop de veroordeelde een betalingsverplichting was opgelegd.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van de eerdere beslissing. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager was, namelijk EUR 2.600,--, wat betrekking had op huurinkomsten van de paardenstal waarin de hennepkwekerij was gevestigd. Het hof heeft echter de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd, omdat het niet kon instemmen met de vastgestelde hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit een eerdere oogst van 106 hennepplanten, waarbij het hof de opbrengst heeft berekend op basis van normen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). De totale opbrengst werd geschat op EUR 11.195,30, terwijl de kosten voor de hennepteelt op EUR 2.485,08 werden geschat. Dit leidde tot een netto resultaat van EUR 8.710,22. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op EUR 8.700,-- en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgelegd.