ECLI:NL:GHSHE:2014:698

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
20-001544-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van opzettelijk vervoeren van verdovende middelen in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De verdachte was eerder veroordeeld voor het tezamen met een ander opzettelijk vervoeren van amfetamine en hennep. Het hof heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard en het eerdere vonnis vernietigd. De verdachte werd vrijgesproken van het vervoeren van amfetamine, omdat het hof niet overtuigd was van zijn opzet op dit feit. De verdachte en zijn medeverdachte waren ongewild geconfronteerd met de amfetamine, die door de medeverdachte was achtergelaten tijdens een vlucht voor de politie. Het hof oordeelde dat de verdachte geen strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt voor het vervoer van amfetamine.

Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk hennep had vervoerd. Het hof oordeelde dat de verdachte, door samen met zijn medeverdachte te handelen, zich bewust was van de kans op de aanwezigheid van verdovende middelen in de auto. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid hennep vervoerd, wat als een handelshoeveelheid werd beschouwd. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was begaan. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en 20 dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de hechtenis om te zetten in een geldboete bij gebreke van betaling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001544-12
Uitspraak : 10 maart 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 13 april 2012 in de strafzaak met parketnummer 04-850243-11 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd – het tezamen met een ander opzettelijk vervoeren van amfetamine (feit 1) en het tezamen met een ander opzettelijk vervoeren van hennep (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De verdediging heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 1 niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3036 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 499 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De medeverdachte had een afspraak gemaakt met een drugsdealer in Limburg om hennep te kopen. Na de ontmoeting met deze drugshandelaar, hebben verdachte en zijn medeverdachte hem een lift gegeven. Tijdens de achtervolging door de politie is de drugshandelaar, volgens de verklaringen van verdachte en de medeverdachte, via het autoraam aan de bijrijderskant uit de auto gevlucht. Volgens de medeverdachte heeft hij daarbij een tas met drie pakketjes amfetamine op de schoot van de medeverdachte, de bijrijder van verdachte, achtergelaten. De medeverdachte heeft de pakketjes toen direct uit het autoraam van de rijdende auto gegooid.
Het hof acht niet onaannemelijk dat de verdachte en zijn medeverdachte zich ongewild en onverwacht geconfronteerd hebben gezien met andere verdovende middelen dan hennep. Uit de stukken van de zaak kan worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte zich direct en zonder enig voorbehoud hebben ontdaan van de achtergebleven amfetamine. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden aan de verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de amfetamine en spreekt hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 27 juni 2011 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 499 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het vervoer van verdovende middelen, ook niet in voorwaardelijke zin. Bij de beoordeling van dit verweer, acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De verdachte heeft in Duitsland contact opgenomen met medeverdachte [medeverdachte], een voor de verdachte tot dat moment onbekende persoon. De verdachte had het telefoonnummer van [medeverdachte] gekregen van een niet bij naam genoemde neef. Na het eerste contact heeft [medeverdachte] de verdachte gebeld om een afspraak te maken om naar Nederland te gaan. Het doel van de reis zou het vinden van werk zijn. Volgens de verdachte zouden [medeverdachte] en hij zich gaan inschrijven bij uitzendbureaus en zouden zij wellicht spreken met potentiële werkgevers.
Op 26 juni 2011 omstreeks 23.00 uur ving de reis aan met de auto van medeverdachte [medeverdachte], die door de verdachte werd bestuurd. De rit zou ongeveer zes uur duren. Kort voor de Duits-Nederlandse grens, omstreeks 03:45 uur in de ochtend van 27 juni 2011, heeft [medeverdachte] met de telefoon van de verdachte gebeld naar [betrokkene], een drugshandelaar. De verdachte zou op dat moment even zijn gaan plassen. Na het passeren van de grens zijn de verdachte en zijn medeverdachte binnendoor gereden naar een dorp met enkele huizen. [medeverdachte] gaf de routeaanwijzingen. Bij een boerderij troffen de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene] aan. [betrokkene] is in de auto gestapt en meegereden.
[medeverdachte] heeft hennep gekocht van [betrokkene]. Volgens [medeverdachte] werd de hennep in de auto overgedragen, op het moment dat de politie de auto in de berm zag staan. Dit was aan de Bovenste Schraagweg te Roermond, omstreeks 04:15 uur. De verdachte was, naar hij heeft verklaard, toen voor de tweede keer in een half uur tijd aan het plassen.
De politie zag op voornoemde plaats de auto met gedoofde lichten in de berm staan. De politie is met een herkenbaar dienstvoertuig naar de auto toegereden. De verdachte zat toen als bestuurder in de auto. De politie zag dat de lichten van de auto aangingen en dat de auto tweemaal langzaam een stukje naar voren reed. Een van de politieambtenaren, in uniform gekleed, stond inmiddels bij het bijrijdersportier van de auto, van welk portier het raam geopend was en riep met luide stem ‘Stop politie’. Vervolgens reed de auto met hoge snelheid weg, waarbij de politieambtenaar nog op het achterraam aan de bijrijderskant heeft geslagen.
Op de vluchtroute is [betrokkene], naar verdachte heeft verklaard, uit het raampje aan de bijrijderskant van de auto gesprongen, terwijl de verdachte 70 à 80 kilometer per uur reed. [medeverdachte] doofde de verlichting van de auto, terwijl de verdachte de blauwe zwaailichten van de politie al achter zich had gezien. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de politie was dit omstreeks het passeren van het ter plaatse aanwezige viaduct, nog voordat de bereden route over het Spik circa 50 meter voor de Sint Wirosingel een bocht naar rechts maakte. De verdachte is bij het zien van de blauwe zwaailichten dus niet direct gestopt. Hij is twee rotondes en enkele straten verder gereden en heeft zijn auto op een parkeerplaats in een zijstraat stilgezet.
De geschetste gang van zaken kenmerkt zich door zodanige opmerklijkheden, dat het hof verdachtes beweerde onwetendheid van de aanwezigheid van verdovende middelen in de auto ongeloofwaardig acht. Het gaat met name om de volgende omstandigheden:
  • De verdachte bestuurde de auto van [medeverdachte] tijdens een gezamenlijke nachtelijke rit, terwijl zij elkaar niet of nauwelijks kenden;
  • Gelet op de vertrektijd in Duitsland en de verwachte reisduur, zouden de verdachte en [medeverdachte] in de nachtelijke uren of in de zeer vroege ochtend in Nederland aankomen, in elk geval op een tijdstip waarop in redelijkheid niet kan worden verwacht dat uitzendbureaus of potentiële werkgevers beschikbaar zouden zijn voor een gesprek;
  • De verdachte wist niet welke Nederlandse plaats de eindbestemming zou zijn, noch welke uitzendbureaus of potentiële werkgevers bezocht zouden worden;
  • De verdachte leende zijn reisgenoot [medeverdachte] omstreeks het nachtelijke tijdstip van 03:45 uur zijn telefoon uit om een derde te bellen, hetgeen in redelijkheid niet in verband kan hebben gestaan met het zoeken van werk;
  • De verdachte heeft op aanwijzingen van [medeverdachte] een onbekende derde opgepikt, langs de weg in het buitengebied;
  • De verdachte heeft deze onbekende derde laten instappen, zonder vragen te stellen en zonder te weten waar die derde naartoe moest;
  • Vanaf het moment dat de politie de auto van de verdachte en [medeverdachte] in het vizier kreeg, heeft de politie niet waargenomen dat iemand buiten de auto stond te urineren of juist net weer instapte;
  • De verdachte zou, in tegenstelling tot zijn bijrijder [medeverdachte], niet hebben gezien dat het herkenbare politievoertuig naar hen toereed en dat een van de in uniform geklede politieambtenaren naar de auto toeliep;
  • De verdachte zou ook, in tegenstelling tot zijn bijrijder [medeverdachte], niet hebben gehoord dat de politie sommeerde te stoppen;
  • De verdachte heeft zich niet bekommerd om [betrokkene] en is gewoon doorgereden, nadat [betrokkene] uit de rijdende auto was gesprongen en derhalve op zijn minst gewond moet zijn geraakt;
  • De verdachte is nadat hij de blauwe zwaailichten had gezien nog enige tijd met gedoofde verlichting doorgereden, in elk geval nog over twee rotondes enkele straten in een woonwijk, zonder hiervoor een plausibele verklaring te hebben kunnen geven.
De verdachte heeft volgens eigen verklaring geen vragen gesteld over de verschillende opmerklijkheden tijdens de rit. Dit duidt naar het oordeel van het hof ofwel op wetenschap van de verdovende middelen in zijn auto ofwel het gemakzuchtig stilzwijgen van een ernstig vermoeden daarvan. In elk geval heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van die verdovende middelen aanvaard, en op feit daarvan die verdovende middelen vervoerd, ongeacht de precieze hoeveelheid.
De verdediging heeft voorts nog betoogd dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangeduid. Het hof ziet dat anders. De gehele gang van zaken wijst naar het oordeel van het hof op een gezamenlijke uitvoering van het vervoeren van verdovende middelen door de verdachte en [medeverdachte]. De verdachte heeft zonder vragen de meest opmerkelijke handelingen ten behoeve van het strafbare feit verricht, te beginnen met het besturen van de auto van [medeverdachte] tijdens een nachtelijke reis zonder bekende bestemming, gevolgd door het oppikken van een onbekende persoon in het buitengebied en eindigend met het op de vlucht slaan voor de politie, juist toen zich de ultieme mogelijkheid voordeed om zich van [medeverdachte] te distantiëren.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft bijna 500 gram hennep vervoerd, zijnde een handelshoeveelheid. Het gaat om overlast gevend delict, met alle negatieve effecten voor het economische verkeer, het wegverkeer en de gezondheid van gebruikers van dien.
Voor de strafoplegging zoekt het hof aansluiting bij de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat een geldboete van € 1.000,00 - passend en geboden is. Het hof kent in het bijzonder betekenis toe aan de omstandigheid dat de verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd, dat de zaak een zeker grensoverschrijdende karakter heeft en dat het vervoer gepaard is gegaan met gevaarlijke manoeuvres op de weg.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Nu het hof kiest voor de minst zware strafsoort, terwijl de verdachte enige tijd in voorarrest heeft gezeten, acht het hof het passend om op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht te bevelen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten bij de uitvoering van de op te leggen geldboete geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Het hof heeft het vervoer van verdovende middelen van lijst I, het zwaarste delict op de tenlastelegging, niet bewezen geacht, zodat een gevangenisstraf als door de advocaat-generaal gevorderd niet passend is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 10 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.