ECLI:NL:GHSHE:2014:676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.118.705-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en richtprijs in civiel recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een geschil tussen [de man], h.o.d.n. Milieutechnisch Adviesburo [Milieutechnisch Adviesburo] (hierna: appellant) en Plein Beheer B.V. (hierna: geïntimeerde) over de uitvoering van saneringswerkzaamheden op een perceel grond. Appellant had in januari 2011 mondeling opdracht gekregen van geïntimeerde om saneringswerkzaamheden uit te voeren, maar er ontstond onenigheid over de kosten. Appellant vorderde betaling van € 19.055,35, terwijl geïntimeerde stelde dat er een vaste aanneemsom was overeengekomen en dat zij al meer had betaald dan het afgesproken bedrag.

De procedure begon met een tussenvonnis van de kantonrechter, waarin werd overwogen dat geïntimeerde er op mocht vertrouwen dat een vaste prijs was overeengekomen. Het hof oordeelde echter dat de opdracht tot sanering kwalificeerde als aanneming van werk, maar dat er geen schriftelijke overeenkomst was. Het hof concludeerde dat de kostenraming van appellant als een richtprijs moest worden beschouwd, zoals bedoeld in artikel 7:752 BW van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat een afgegeven richtprijs met niet meer dan 10% mag worden overschreden, tenzij tijdig is gewaarschuwd voor de overschrijding.

Het hof liet appellant toe om bewijs te leveren dat hij geïntimeerde tijdig had gewaarschuwd voor de overschrijding van de kostenraming. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijsvoering en het hof bepaalde dat getuigen zouden worden gehoord. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van duidelijke afspraken en communicatie tussen partijen in het kader van aanneming van werk en de toepassing van richtprijzen in civiel recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.118.705/01
arrest van 11 maart 2014
in de zaak van
[de man], h.o.d.n Milieutechnisch Adviesburo [Milieutechnisch Adviesburo],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. B.M. Breedijk te Amsterdam,
tegen
Plein Beheer B.V.,
gevestigd te [onderaannemer van appellant],
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. Vinke te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 februari 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 794587 en rolno. 11-10939 gewezen vonnis van 7 juni 2012.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 5 februari 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 maart 2013;
- de memorie van grieven tevens houdende voorwaardelijke wijziging eis met producties;
- de memorie van antwoord tevens memorie van eis in incidenteel appel tevens houdende wijziging eis met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel met productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven.

7.De beoordeling

In principaal en incidenteel appel:
7.1.
In overweging 3.1.van het tussenvonnis van 29 maart 2012 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a) In 2009 heeft Plein Beheer plannen ontwikkeld om op een perceel grond (bebouwd, 924 m2) aan de [perceel] te [onderaannemer van appellant] te ontwikkelen. Het perceel werd door één van de bestuurders van Plein Beheer, de heer [bestuurder 1.] (hierna: [bestuurder 1.]) en zijn echtgenote gekocht en aan hen geleverd op 25 mei 2010.
In verband met de plannen om op het perceel te ontwikkelen heeft Plein Beheer [appellant] zowel opdracht gegeven om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, als daarna een aanvullend bodemonderzoek, als ook om een raming te geven van de kosten voor sanering van het perceel.
c) Het door [appellant] aanvankelijk van zijn onderzoek opgemaakte rapport Verkennend en aanvullend bodemonderzoek [perceel], [onderaannemer van appellant], d.d. 8 oktober 2010 (prod. 2 CvA) houdt onder meer in (voor zover relevant):
“(…)
5. CONCLUSIES/AANBEVELINGEN
I.v.m. de (…) toekomstige nieuwbouwplannen ter plaatse is op genoemde locatie een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd.
(…) bij het veldwerk zijn 9 boringen tot in de ongeroerde bodem uitgevoerd.
(…)
Uit de separate analyse van de deelmonsters blijkt dat de vervuiling zich concentreert tot de boringen 1, 5 met gehaltes boven de interventie- en tussenwaarde voor lood en zink. Het nader onderzoek is verder gericht op de omvang van de vervuiling bij de boringen 1 en 5. De boringen 1 en 5 liggen op het westelijk deel van het perceel. Dit westelijk deel zal een nieuw te vormen perceel worden wat als eerste separaat wordt verkocht.
(…)
In eerste instantie kan in overleg met de Provincie worden gestart met een deelsanering op het nieuw te vormen westelijk perceel hetwelk op korte termijn zal worden verkocht aan een nieuwe eigenaar. In een latere fase kan de gehele vervuiling worden gesaneerd. Hieraan voorafgaand kunnen nog een aantal aanvullende boringen worden uitgevoerd oostelijk van boring 8 t.b.v. een meer duidelijke afperking van de vervuiling aldaar.
(…)”
Een door [appellant] afgegeven
“Kostenraming sanering [perceel], [onderaannemer van appellant] Sanering betreftgeheleperceel [perceelsnummer]”(prod. 3 bij CvA) berekent de saneringskosten van 60 m3 vervuilde grond op € 13.625,- + PM (excl. BTW). De PM post betreft afvoer puin.
d) Een rapport met dezelfde titel d.d. 6 december 2010 (prod. 4 CvA) vermeldt onder meer:
“(…)Aan de hand van de resultaten van de tweede fase van het nader onderzoek is geconcludeerd dat de vervuiling zich duidelijk oostelijk van boring 5 en mogelijk oostelijk van boring 8 bevindt.
(…)
De tweede fase veldwerk van het nader veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 5 en 8 november 2010. (…)
Uit de aanvullende boringen (…) blijkt dat de vervuiling zich uitstrekt in oostelijke richting tot aan de oostelijke perceelsgrens en in noordelijke richting langs de bestaande bebouwing.
(…)
De vervuiling hoeft niet met spoed te worden gesaneerd omdat de risico’s van de vervuiling aanvaardbaar zijn. De vervuiling is immers immobiel en tevens afgedekt is met een schone laag grond. (…)
De vervuiling kan worden gesaneerd middels afgraven. (…) Wel zijn er dan beperkingen m.b.t. het gebruik van het terrein zoals het instandhouden van de afdeklaag en het toepassen van beheersmaatregelen (…). Bij wijziging van de terreininrichting zal ook opnieuw een afweging moeten worden gemaakt.
(…)
In overleg met de eigenaar van het perceel is, in relatie met het toekomstig inrichting van het perceel, een multifunctioneel gebruik van het perceeldeelzuidelijkvan de woning gewenst. Dit deel (ca. 100 m2, zie bijlage 2 situatieschets) zal dan ook worden gesaneerd middels afgraven en afvoer van de vervuilde bodem waarbij dan ter plaatste herstel van de multifunctionaliteit wordt gerealiseerd. Tevens zal de vervuilingspot bij boring 1 worden afgegraven en vervoerd. Totaal zal hierbij ca. 70 m3 vervuilde grond worden afgevoerd. Het deel van de vervuiling gelegenoostelijkvan de woning (…) zal worden voorzien van een duurzame verharding (oprit) en in combinatie met de reeds aanwezige afdeklaag (…) resulteert dit ter plaatse in een saneringsvariant met volledig aanvaardbaar risico.
(…)”
Een door [appellant] afgegeven kostenraming versie 2 (prod. 5 CvA) gedateerd 3 december 2010, berekent de saneringskosten van 75 m3 vervuilde grond op het bedrag van € 16.580,- + P.M. (excl. BTW). Deze kostenraming bevat de tekst:
“Sanering betreftgeheleperceel [perceelsnummer]. Bestaande uit volledige afgraving exclusief strook grond oostelijk van de woning. Strook grond oostelijk van de woning wordt toekomstige verharding (oprit) waarbij sanering door afdekking wordt uitgevoerd.”
e) In januari 2011 heeft Plein Beheer mondeling aan [appellant] opdracht verstrekt tot het uitvoeren van de saneringswerkzaamheden.
f) Op 28 februari 2011 heeft [appellant] met de sanering een aanvang gemaakt. Daarbij is [appellant] op niet uit eerdergenoemd onderzoek blijkende vervuiling van het perceel gestuit. Op 1 maart 2011 is Plein Beheer daarvan op de hoogte gesteld. [appellant] heeft ook die vervuiling gesaneerd. Het tonnage afgevoerde grond met gehaltes groter dan de interventiewaarde dat naar de verwerker is afgevoerd is ruwweg verdubbeld. Het werk dat geraamd was op 2 dagen heeft 4 dagen geduurd. De toplaag is door de provincie afgekeurd om te hergebruiken op de locatie en moest worden afgevoerd naar de Grondbank (prod. 8 inl. dagv.).
g) Op een “Meldingsformulier Wijziging cq. afwijking Grondsanering en/of Grondwatersanering” d.d. 3/3/11 (bijlage 4 bij prod. 7 CvA) heeft [appellant] -voor zover relevant- gemeld:
“1) de omvang van de verontreiniging overschrijdt in de zuidoostelijke hoek van het perceel de ingetekende interventiewaarde contour (…)2) ook in westelijke richting (nabij boring 5 en 15) wordt eveneens de interventiewaarde contour enigszins overschreden.
3) de aard van de vervuiling is wel voortdurend hetzelfde.
4) (…)”
h) Plein Beheer heeft aan [appellant] de facturen voor het verrichte bodemonderzoek voldaan en aldus in totaal € 9.323,17 betaald. Daarnaast heeft Plein Beheer op door [appellant] gezonden facturen voor saneringskosten in het totaal € 15.346,24 betaald. Plein Beheer heeft een bedrag van € 8.330,= aan [onderaannemer van appellant] B.V., een onderaannemer van [appellant], betaald. Van alle facturen die [appellant] aan Plein Beheer voor het saneren heeft gezonden, waarin niet opgenomen de kosten van eerdergenoemde onderaannemer, heeft Plein Beheer € 19.055,35 onbetaald gelaten.
7.2.
[appellant] heeft Plein Beheer in rechte betrokken tot betaling van het bedrag van € 19.055,35 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 3 januari 2011 en € 800,= aan buitengerechtelijke kosten. Plein Beheer heeft de vordering bestreden met het verweer dat er voor de saneringswerkzaamheden een vaste aanneemsom van € 19.730,20 is overeengekomen, dat zij inclusief betaling aan [onderaannemer van appellant] B.V. ruim meer dan dit bedrag heeft voldaan en dat er zaken dubbel in rekening zijn gebracht. Daarnaast heeft Plein Beheer aangevoerd dat [appellant] zijn onderzoek niet naar behoren heeft verricht. Plein Beheer heeft terugbetaling gevorderd van het bedrag dat zij voor het verrichte bodemonderzoek heeft voldaan (€ 9.323,17) en van het naar haar mening voor de sanering teveel betaalde bedrag van € 6.268,92, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
Bij tussenvonnis van 29 maart 2012 (hierna: tussenvonnis) heeft de kantonrechter – kort samengevat – in conventie en reconventie overwogen dat Plein Beheer er op mocht vertrouwen dat een vaste prijs is overeengekomen voor de sanering van de vervuilde perceelgedeelten exclusief de strook grond ten oosten van de woning; dat de situatie waarop artikel 7:775 BW ziet zich hier niet heeft voorgedaan; dat in dit geval sprake is van na het sluiten van de overeenkomst aan het licht gekomen prijsverhogende omstandigheden; dat niet is gebleken dat partijen daarvoor een prijsaanpassing zijn overeengekomen en dat [appellant] niet heeft gevorderd dat de rechtbank de overeengekomen prijs zou aanpassen. De kantonrechter heeft verder overwogen dat Plein Beheer geen aanspraak kan maken op terugbetaling van wat zij heeft betaald voor de bodemonderzoeken en dat Plein Beheer aan [appellant] verschuldigd is de aanneemsom van € 19.730,20 , te vermeerderen met een bedrag aan spoedkosten van € 297,50 en te verminderen met het bedrag dat Plein Beheer aan [onderaannemer van appellant] B.V. heeft mogen voldoen.
Plein Beheer is in de gelegenheid gesteld om de gespecificeerde factuur van [onderaannemer van appellant] B.V. in het geding te brengen en om duidelijk te maken welke kosten daarvan verband houden met de sanering en voor rekening van [appellant] moeten komen. Bij akte na tussenvonnis heeft Plein Beheer haar eis in reconventie verminderd tot een bedrag van € 3.648,54.
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter (in conventie) de vordering van [appellant] (na verrekening van een vordering van Plein Beheer op [appellant] van € 1.761,75) toegewezen tot het bedrag van € 2.919,71 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 3 januari 2011. De vordering van Plein Beheer in reconventie is afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
7.3.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] meerdere grieven aangevoerd tegen voornoemd tussenvonnis, dat daarmee in dit hoger beroep is betrokken. Verder heeft [appellant] zijn eis in hoger beroep voorwaardelijk gewijzigd in zoverre dat hij daaraan ook uitdrukkelijk art. 7:753 BW ten grondslag heeft gelegd voor het geval geen van zijn grieven 1 tot en met 4 mocht slagen. In incidenteel appel heeft Plein Beheer haar eis vermeerderd en geconcludeerd tot veroordeling van [appellant] tot betaling van twee bedragen, te weten € 3.946,04 (als teveel betaald) en € 3.288,08 (als terugbetaling van wat zij ter voldoening aan het vonnis in eerste aanleg heeft voldaan), beide bedragen te vermeerderen met rente en kosten.
Het hof oordeelt als volgt.
In principaal appel
7.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de opdracht tot sanering kwalificeert als aanneming van werk. Vast staat ook dat een schriftelijke overeenkomst daarvan niet is opgemaakt. In vervolg op de ontvangst van het rapport van 6 december 2010 en de kostenraming versie 2, is door Plein Beheer aan [appellant] in januari 2011 mondeling opdracht tot sanering verstrekt, welke opdracht door [appellant] is aanvaard.
De eerste vraag die voorligt, is of tussen partijen een richtprijs voor de sanering is overeengekomen (grondslag vordering [appellant]) of een vaste aanneemsom (stelling Plein Beheer). Voor het antwoord op deze vraag komt het aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van wat zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Anders dan de kantonrechter, is het hof van oordeel dat Plein Beheer bij het verstrekken van de opdracht tot sanering aan [appellant] niet mocht verwachten dat de kostenraming versie 2 een vaste aanneemsom betrof. In zoverre slaagt grief 2 in principaal appel.
Het hof komt tot dat oordeel op grond van de volgende overwegingen.
7.5.
Vast staat dat Plein Beheer in januari 2011 aan [appellant] de opdracht tot sanering heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat partijen toen of op enig ander moment bij het aannemen van het werk concreet over de prijs voor en de risico’s samenhangend met de saneringswerkzaamheden hebben gesproken. De stelling van [appellant] dat bij het verstrekken van de opdracht tot bodemonderzoek en het afgeven van de kostenramingen nog niet bekend was of een opdracht tot sanering aan [appellant] zou worden verstrekt, heeft Plein Beheer niet bestreden. Evenmin heeft zij bestreden dat partijen vaker zaken met elkaar hebben gedaan en bij een eerdere soortgelijke gang van zaken hebben afgerekend op basis van daadwerkelijk gemaakt kosten. Bij memorie van antwoord heeft Plein Beheer ook zelf aangevoerd dat zij altijd eerst bodemonderzoek laat verrichten om vervolgens (met inachtneming van daaruit voortvloeiend resultaat en aan een eventuele sanering verbonden kosten, zo begrijpt het hof haar stellingen) een afweging te kunnen maken omtrent de ontwikkeling van het perceel. Plein Beheer erkent dat zij de verschillende alternatieve bestemmingen, die zij voor het perceel had nooit met [appellant] heeft besproken. Echter, uit de door Plein Beheer niet bestreden tekst van het rapport van 6 december 2010 (zie hiervoor onder 7.1.d), dat is opgemaakt na het uitvoeren van aanvullend veldonderzoek en waarop de kostenraming 2e versie is gebaseerd, blijkt dat Plein Beheer in verband met de inrichting van het perceel sanering wenste van het zuidelijk deel van ca. 100 m2 dat aangegeven is op een situatieschets in een bijlage bij het rapport. Uitgegaan wordt verder van het afgraven en vervoeren van een vervuiling spot bij boring 1 en het van een duurzame verharding voorzien van het deel van de vervuiling oostelijk van de woning. De kostenraming versie 2 bevat een gespecificeerde raming van de kosten die met deze werkzaamheden gemoeid zullen zijn. Dat die raming niet is opgesteld met de bedoeling een aanneemsom te offreren in verband met een aan [appellant] te verlenen opdracht tot sanering, is door Plein Beheer niet bestreden. Plein Beheer heeft ook geen uitlatingen of gedragingen van haar zelf of [appellant] gesteld, waaruit zij bij het verstrekken van de opdracht tot sanering redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat de kostenraming een vaste aanneemsom betrof. Verder bevat de raming geen post c.q. opslag voor winst/risico. De stellingen van [appellant] dat het opnemen van een dergelijke post bij een vaste aanneemsom voor bodemonderzoeken wel gebruikelijk is en dat het bij bodemonderzoeken vaak voorkomt dat er meer of ernstiger vervuiling wordt aangetroffen, zijn door Plein Beheer evenmin weersproken.
7.6.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de door [appellant] afgegeven raming moet worden beschouwd als een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 BW voor de in het rapport van 6 december 2010 genoemde werkzaamheden. De enkele tekst “gehele perceel” op de kostenraming kan aan dat oordeel niet afdoen, evenmin als de stelling dat het onderzoek niet naar behoren is verricht omdat gebleken is dat het perceel ook buiten de interventiewaardencontour vervuild was. Het verweer van Plein Beheer dat een vaste aanneemsom is overeengekomen (waarvan volgens vaste jurisprudentie op Plein Beheer stelplicht en indien nodig bewijslast rust) verwerpt het hof in het licht van het voorgaande als onvoldoende concreet onderbouwd.
7.7. Op grond van het bepaalde in artikel 7:752 lid 1 BW is Plein Beheer aan [appellant] een redelijke prijs voor het overeengekomen werk verschuldigd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de door [appellant] gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijk prijs, in dit geval de kostenraming, gewekte verwachtingen. Artikel 7:752 lid 2 BW bepaalt verder dat een afgegeven richtprijs met niet meer dan 10% mag worden overschreden, tenzij er tijdig is gewaarschuwd voor de overschrijding om Plein Beheer in de gelegenheid te stellen het werk alsnog te beperken of vereenvoudigen.
7.8.
[appellant] voert aan dat hij, op 1 maart 2011, onmiddellijk na ontdekking van de extra vervuiling [bestuurder 1.] heeft laten weten dat er sprake was van een fikse tegenvaller en dat [bestuurder 1.] heeft ingestemd met de extra werkzaamheden en extra kosten. Zo zou [bestuurder 1.] hebben gezegd “we moeten door, we kunnen niet anders” en “stuur de factuur maar naar Bimbergen”. Ook is [bestuurder 1.] steeds op de hoogte geweest van de hoeveelheden grond die werd afgevoerd, onder meer door het aftekenen van de transportbonnen van iedere vracht, aldus [appellant].
Plein Beheer bestrijdt niet (gemotiveerd) dat zij heeft geweten dat er sprake was van een grotere omvang van de vervuiling en van het afvoeren van (veel) meer grond dan geraamd. Plein Beheer bestrijdt dat zij door [appellant] is gewaarschuwd voor overschrijding van de kostenraming. Plein Beheer verweert zich verder met de stelling dat [bestuurder 1.] als bestuurder alleen niet bevoegd was tot het overeenkomen van een prijsaanpassing. Dat laatste verweer verwerpt het hof (alleen al) omdat het hier niet gaat om het overeenkomen van een prijsaanpassing maar om de vraag of [appellant] tijdig heeft gewaarschuwd voor een overschrijding van de kostenraming met meer dan 10%, opdat Plein Beheer nog in de gelegenheid zou zijn om het werk aan te passen ter voorkoming van meer kosten.
Nu op [appellant] de last rust te bewijzen dat hij tijdig heeft gewaarschuwd voor de overschrijding en [appellant] daarvan expliciet bewijs heeft aangeboden, zal het hof hem tot dit bewijs toelaten, zoals hierna in het dictum is vermeld.
7.9.
Het hof houdt elke verdere beslissing aan.

8.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat hij Plein Beheer tijdig heeft gewaarschuwd voor een verder overschrijding van de kostenraming;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.C.J. van Craaikamp als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 25 maart 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.C.J. van Craaikamp en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 maart 2014.