In deze zaak vorderde de verhuurder, [appellant], na de beëindiging van een huurovereenkomst van 35 jaar, ongeveer €30.000 aan herstelkosten van de woning die door de huurder, [geïntimeerde], niet naar behoren was opgeleverd. De huurovereenkomst was beëindigd op 1 augustus 2009, na een procedure die was gestart door [appellant] op 15 april 2009 wegens vermeende tekortkomingen van [geïntimeerde] als huurder. Na de beëindiging van de huurovereenkomst heeft [appellant] geconstateerd dat de woning niet in de oorspronkelijke staat was opgeleverd en heeft hij een procedure aangespannen om de herstelkosten te verhalen.
De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd tot een bedrag van €29.567,46, maar het hof oordeelde dat hij zijn vordering onvoldoende had onderbouwd. Het hof stelde vast dat er geen gezamenlijk inspectierapport was opgesteld bij de oplevering van de woning en dat [appellant] geen concrete gegevens had over de onderhoudsverplichtingen die hij als verhuurder had nagekomen.
Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de eerdere vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd. De vordering van [appellant] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De grief van [geïntimeerde] in het incidenteel appel werd om gebrek aan belang niet besproken. De uitspraak werd gedaan op 11 maart 2014.