In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in civiele zaken met de zaaknummers HD 200.102.459/01, HD 200.102.462/01 en HD 200.103.007/01. De uitspraak vond plaats op 11 maart 2014. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.R.A.G. Goorts, voerden hun zaak tegen meerdere geïntimeerden, die werden bijgestaan door advocaat mr. P.F. Keuchenius. De procedure volgde op eerdere tussenarresten van het hof, waarin al verschillende incidenten tot voeging waren behandeld. De kern van de zaak draait om de vraag of de appellanten enige vorderingen hadden jegens de geïntimeerden op basis van een vennootschapsovereenkomst die op 1 april 1988 was gesloten. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten geen vorderingen konden doen gelden op basis van de artikelen 14 en 15 van deze overeenkomst, omdat er geen bewijs was dat er op de relevante data enige schuld of verplichting bestond. De jaarrekeningen van de vennootschap toonden aan dat er in de jaren voorafgaand aan de ontbinding van de vennootschap geen winst was uitgekeerd, en dat de kapitaalrekening van een van de vennoten negatief was. Het hof concludeerde dat de grieven van de appellanten gegrond waren en dat de vonnissen waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie, moesten worden bekrachtigd, met verbetering en wijziging van de gronden. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.