ECLI:NL:GHSHE:2014:660

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.094.590-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad met betrekking tot oplichting en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten, gevestigd in Duitsland, tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De rechtbank had in eerdere vonnissen van 16 maart 2011 en 25 mei 2011 de vordering van appellanten, die een schadevergoeding van € 28.000,= eisten op grond van onrechtmatige daad, afgewezen. De appellanten stelden dat zij slachtoffer waren van oplichting in 2005 met betrekking tot een Mercedes. De rechtbank had de vordering als onbewezen en ongegrond afgewezen, waarbij appellanten in de proceskosten werden veroordeeld.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat tegen het tussenvonnis van 16 maart 2011 geen hoger beroep openstaat, waardoor appellanten in hun hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft ook opgemerkt dat het procesdossier van appellanten niet voldeed aan de eisen van het procesreglement, omdat het een ongeordende stapel losse bladzijden betrof. Bovendien zijn niet-Nederlandse stukken zonder vertaling buiten beschouwing gelaten.

Het hof heeft appellanten in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vraag welk belang zij hebben bij de onderhavige procedure, gezien het feit dat de vordering in een eerdere procedure al aan hen was toegewezen. De zaak is aangehouden voor aktewisseling, waarbij de appellanten hun standpunt verder kunnen toelichten. De uitspraak is gedaan op 11 maart 2014 door de rechters B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.094.590/01
arrest van 11 maart 2014
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2. [appellant 2] ,
beiden h.o.d.n. [appellanten] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland),
appellanten,
advocaat: mr. J.L.M. Arets,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M.A. Loevendie,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 augustus 2011 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 16 maart 2011 en 25 mei 2011 tussen appellanten - [appellanten] - als eisers en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer: 228579/HA ZA 10-2318)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 augustus 2011;
- de memorie van grieven van [appellanten] van 5 maart 2013 met producties;
- de ambtshalve verleende akte niet dienen op 14 mei 2013 voor de memorie van antwoord.
Het hof heeft uitspraak bepaald op heden en doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Tegen het tussenvonnis van 16 maart 2011 staat op grond van artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat [appellanten] in zijn hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
4.2
Het gaat in deze zaak om een vordering van [appellanten] op [geïntimeerde] ten bedrage van € 28.000,= met rente en kosten op grond van onrechtmatige daad (oplichting in 2005 met betrekking tot een Mercedes). [geïntimeerde] heeft de vordering betwist.
Bij tussenvonnis van 16 maart 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 4 mei 2011 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank de vordering van [appellanten] als onbewezen en daarom ongegrond afgewezen met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
4.3
Alvorens op de zaak zelf in te gaan overweegt het hof het volgende:
Het procesdossier zoals dit door [appellanten] bij brief van 7 juni 2013 is overgelegd, voldoet niet aan het bepaalde in artikel 3.1.e van het geldende procesreglement. Het is namelijk één grote stapel losse bladzijden zonder enige ordening.
Bij zijn memorie van grieven heeft [appellanten] als productie 2 een in het Duits gestelde verklaring overgelegd met de mededeling dat hij bij akte een beëdigde vertaling ervan in het geding zal brengen. Dat is evenwel niet gebeurd zodat het hof deze verklaring buiten beschouwing zal laten. Dat geldt ook voor de overige producties van [appellanten] die niet in het Nederlands zijn gesteld en niet zijn voorzien van een vertaling in het Nederlands.
[appellanten] heeft in eerste aanleg de stukken overgelegd van een voorlopig getuigenverhoor dat op zijn verzoek op 24 januari 2007, 16 april 2007, 15 augustus 2007, 5 augustus 2008 en 18 maart 2009 heeft plaatsgevonden en na laatstgenoemde zitting kennelijk niet is voortgezet. Het hof merkt op dat de wederpartij van [appellanten] daarbij niet [geïntimeerde] was, maar [betrokkene] , zodat artikel 192 lid 1 Rv hier toepassing mist.
4.4
[appellanten] heeft bij zijn memorie van grieven als productie 1 een verstekvonnis overgelegd van de rechtbank Breda van 11 augustus 2010 in een procedure tussen [appellanten] en [geïntimeerde] (zaaknummer/rolnummer: 220997/HA ZA 10-1183). [appellanten] vermeldt hierbij dat in die zaak de rechtbank op grond van dezelfde stukken wel tot een veroordeling is gekomen. Bedoelde stukken, met inbegrip van de inleidende dagvaarding, heeft [appellanten] bij eerdergenoemde brief van 7 juni 2013 eveneens toegezonden. Het gaat in beide zaken om dezelfde wederpartij, hoewel de achternaam [geïntimeerde] / [geïntimeerde] verschillend wordt gespeld. Dit blijkt onder meer uit de verwijzing door [geïntimeerde] bij de comparitie van partijen in eerste aanleg (als [geïntimeerde] - [geïntimeerde] ) naar de verklaring die zij bij het voorlopig getuigenverhoor (als [geïntimeerde] - [geïntimeerde] ) heeft afgelegd. Dit betekent dat de vordering die [appellanten] in de onderhavige procedure bij dagvaarding in eerste aanleg van 7 december 2010 heeft ingesteld op dat moment reeds aan hem was toegewezen. Door [appellanten] is niet aangegeven welk belang hij onder deze omstandigheden heeft bij de onderhavige procedure. Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen hierop bij akte in te gaan. [geïntimeerde] zal hierop bij antwoordakte kunnen reageren. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd.
4.5
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 8 april 2014 voor akte aan de zijde van [appellanten] met het hiervoor onder 4.4 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 maart 2014.