In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie (OM) tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep. Het OM had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van EUR 19.994,87 aan de Staat zou betalen, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin deze verplichting was opgelegd.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het eerdere vonnis vroeg. De verdediging heeft echter betoogd dat het vonnis vernietigd moest worden, omdat het hof zich daar niet mee kon verenigen. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, waarbij het heeft gekeken naar de visuele waarnemingen van opsporingsambtenaren en de verklaringen van de veroordeelde. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de aanname dat de veroordeelde financieel voordeel had behaald uit een eerdere oogst van hennep.
Het hof heeft vastgesteld dat de kwekerij van de veroordeelde niet langer dan vier weken in bedrijf was geweest en dat de aanwezige apparatuur tweedehands was. De vordering van het OM werd afgewezen, omdat het hof niet overtuigd was van het bestaan van een eerdere oogst en dus ook niet van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de ontnemingsvordering afgewezen, waarmee het recht deed aan de argumenten van de verdediging.