In deze civiele zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen twee mannen over een geldlening en de terugbetaling daarvan. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft in 2001 een bedrag van 40.000 gulden aan de geïntimeerde, eveneens wonende te [woonplaats], verstrekt om om te wisselen in euro's. De appellant stelt dat hij nooit een kwitantie heeft ontvangen en dat de geïntimeerde nooit heeft terugbetaald. De geïntimeerde heeft daarentegen verklaard dat hij het bedrag in verschillende termijnen heeft omgewisseld en dat hij een deel van het geld mocht houden als vooruitbetaling voor juridische diensten. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin de geïntimeerde is opgedragen bewijs te leveren van de terugbetaling van een bedrag van € 17.878,94 aan de appellant.
Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder de echtgenote van de appellant en twee andere getuigen. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en het hof heeft geconcludeerd dat de geïntimeerde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij het bedrag heeft terugbetaald. Het hof heeft ook vastgesteld dat er een afspraak was dat de geïntimeerde 14.000 gulden mocht houden als vooruitbetaling voor juridische diensten, maar dat de appellant niet heeft bewezen dat deze diensten niet zijn geleverd. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de appellant toegewezen tot een bedrag van € 11.526,02, te vermeerderen met wettelijke rente, en de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak van het hof is gedaan op 21 januari 2014, en het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en het eindvonnis van 25 juli 2007 vernietigd. De proceskosten zijn vastgesteld en de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.