ECLI:NL:GHSHE:2014:634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
HV 200 132 038_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de onderhoudsbijdrage in het kader van de verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de onderhoudsbijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen is vastgesteld. De man verzoekt om wijziging van de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage en om een herbeoordeling van de hoogte van deze bijdrage. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 725,- per maand zou betalen, maar de man is van mening dat deze bijdrage moet worden verlaagd naar € 186,50 per kind per maand, met ingang van 1 april 2013. De vrouw verzet zich tegen deze wijziging en stelt dat de man eerder om een andere ingangsdatum heeft verzocht, wat volgens haar financieel voordelig voor hem is.

Het hof overweegt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigt. Het hof stelt vast dat de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen moeten worden toegepast. De man heeft zijn verzoek aangepast en vraagt nu om de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage vast te stellen op 1 april 2013. Het hof gaat akkoord met deze ingangsdatum, omdat er geen redenen zijn om dit te betwisten.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat de man aan de vrouw een bijdrage van € 186,50 per kind per maand moet betalen, met ingang van 1 april 2013. De eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de onderhoudsbijdrage, maar voor het overige wordt deze bekrachtigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 maart 2014
Zaaknummer: HV 200.132.038/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/253199 / FA RK 12-5139
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A.M.L. van Osch,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Stam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
De man heeft primair verzocht, opnieuw rechtdoende, zijn bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen van partijen vast te stellen op:
  • € 111,- per kind per maand over de periode 28 september 2012 tot december 2012;
  • € 104,- per kind per maand over de periode 1 januari 2014 (lees: 2013) tot 1 april 2014 (lees: 2013);
  • € 45,50 per kind per maand over de periode vanaf 1 april 2014 (lees: 2013);
dan wel op een dusdanig bedrag als het hof juist acht.
Zo het hof van mening is dat de overige kosten (niet zijnde de verzorgingskosten) geheel door de vrouw dienen te worden gedragen, verzoekt de man, opnieuw rechtdoende, subsidiair zijn bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen van partijen vast te stellen op:
  • € 254,- per kind per maand over de periode 28 september 2012 tot december 2012;
  • € 262,50 per kind per maand over de periode 1 januari 2014 (lees: 2013) tot 1 april 2014 (lees: 2013);
  • € 186,50 per kind per maand over de periode vanaf 1 april 2014 (lees: 2013);
dan wel op een dusdanig bedrag als het hof juist acht.
Zo het hof van mening is dat de richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen zoals die gelden per ingangsdatum van de gewijzigde alimentatiebedragen dienen te worden toegepast, verzoekt de man meer subsidiair, opnieuw rechtdoende, de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie te bepalen op 1 april 2013 en de bijdrage van de man vast te stellen op € 45,50 per kind per maand, dan wel, zo de vrouw de overige kosten niet zijnde verzorgingskosten draagt, op € 186,50 per kind per maand, dan wel op een dusdanig bedrag als het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 december 2013, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en alle grieven van de man integraal af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van Osch;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Stam.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 30 januari 2014 met de mededeling dat partijen er niet in zijn geslaagd tot overeenstemming te komen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 6 september 1997 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [dochter 1.] (hierna: [dochter 1.]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
- [dochter 2.] (hierna: [dochter 2.]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats].
3.2.
Bij beschikking van 18 april 2007 heeft de rechtbank Amsterdam tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 april 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de regeling, die partijen zijn overeengekomen in het op 27 februari 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant, deel uitmaakt van de beschikking.
In dit echtscheidingsconvenant zijn partijen een zorgregeling overeengekomen. Voorts zijn partijen, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter 1.] en [dochter 2.] aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 725,- (€ 362,50 per kind) per maand.
Bij beschikking van 31 maart 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch een gewijzigde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.
Bij vaststellingsovereenkomst, door partijen ondertekend op 15 mei 2010 en 26 mei 2010, hebben partijen de bij beschikking van 31 maart 2010 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en nieuwe afspraken gemaakt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Bij vaststellingsovereenkomst, ondertekend op 2 februari 2012, zijn partijen overeengekomen dat er per 8 februari 2012 een co-ouderschapregeling van kracht zal zijn waarbij, voor zover thans van belang,
  • [dochter 1.] en [dochter 2.] op maandag vanaf 8.45 uur tot woensdag tot de avondmaaltijd bij de vrouw verblijven (ongeveer 17.30 uur) en vanaf woensdag (ongeveer 17.30 uur) tot vrijdagmiddag (15.45 uur) bij de man zullen zijn;
  • [dochter 1.] en [dochter 2.] de weekenden om en om bij de man of de vrouw zullen verblijven vanaf vrijdagmiddag na school tot maandagochtend (8.45 uur).
Bij beschikking van 11 mei 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de in de op 2 februari 2012 ondertekende overeenkomst getroffen regeling opgenomen in de beschikking.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2007, alsmede het tussen partijen op 27 februari 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant, voor wat betreft de bijdrage, door de man te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter 1.] en [dochter 2.], aldus gewijzigd dat deze bijdrage nader wordt bepaald op:
  • € 365,23 per kind per maand voor de periode van 28 september 2012 tot 1 januari 2013;
  • € 372,93 per kind per maand voor de periode vanaf 1 januari 2013;
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Wijziging van omstandigheden
3.5.
Ingevolge artikel 1:401, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.6.
Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigt.
Ingangsdatum wijziging
3.7.
De man verzoekt primair en subsidiair de in de bestreden beschikking in aanmerking genomen ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage, 28 september 2012, te handhaven en voor drie periodes (28 september 2012 tot 1 januari 2013, 1 januari 2013 tot 1 april 2013 en vanaf 1 april 2013) steeds een andere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen. Zo het hof van mening is dat de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen dienen te worden toegepast zoals die gelden per ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage, in dit geval 28 september 2012, wijzigt de man zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de ingangsdatum van de verzochte wijziging en verzoekt de man meer subsidiair de ingangsdatum vast te stellen op 1 april 2013 en alsdan te rekenen met de nieuwe rekenwijze van de Expertgroep Alimentatienormen.
3.8.
Het hof overweegt dat de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen dienen te worden toegepast zoals die gelden per ingangsdatum (van de wijziging) van de onderhoudsbijdrage. Bij een ingangsdatum die ligt voor de ingangsdatum van de nieuwe rekenwijze van de Expertgroep Alimentatienormen, vormt de nieuwe rekenwijze geen aanleiding om zonder (andere) wijziging van omstandigheden de onderhoudsbijdrage te wijzigen.
Nu het hof niet is gebleken van een wijziging van omstandigheden na 28 september 2012 ziet het hof geen aanleiding om, zoals de man primair en subsidiair verzoekt, voor drie periodes steeds een andere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen. Het primaire en subsidiaire verzoek van de man kunnen dan ook niet toegewezen worden.
3.9.
De man verzoekt meer subsidiair de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage te bepalen op 1 april 2013.
3.10.
De vrouw kan zich hier niet in vinden. Zij wijst erop dat de man eerder heeft verzocht om een wijziging van de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 augustus 2012. Hij verzoekt thans enkel om een latere ingangsdatum, omdat dit financieel gunstig voor hem is, aldus de vrouw.
3.11.
Het hof overweegt dat het de man vrij staat zijn verzoek in hoger beroep aan te passen. In hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat de ingangsdatum niet op 1 april 2013 zou kunnen worden vastgesteld. Nu het hof hiervoor ook overigens geen aanleiding ziet, zal het hof voor de ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage uitgaan van 1 april 2013.
Hoogte onderhoudsbijdrage
3.12.
De man verzoekt (in zijn meer subsidiaire verzoek) primair de onderhoudsbijdrage te wijzigen in € 45,50 per kind per maand en subsidiair deze bijdrage te wijzigen in € 186,50 per kind per maand.
3.13.
Het primaire verzoek van de man gaat uit van de veronderstelling dat de ouders beiden de dagelijkse verzorgingskosten van de kinderen, gemaakt tijdens het verblijf bij hen, voldoen en dat de niet dagelijkse uitgaven door hen samen worden gedragen. De dagelijkse verzorgingskosten bedragen volgens de man 35% van de behoefte van de kinderen minus het kindgebonden budget waarop thans recht bestaat, ofwel 35% van het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen.
3.14.
De vrouw kan zich er - kort gezegd - niet in vinden dat de niet dagelijkse uitgaven door partijen samen worden gedragen. Zij stelt dat het verleden heeft uitgewezen dat zij hierover niet tot overeenstemming zullen kunnen komen.
3.15.
De Expertgroep Alimentatienormen adviseert per 1 april 2013, voor zover thans van belang, de kosten van de zorgverdeling in aanmerking te nemen als een percentage van de totale behoefte van het kind, omdat de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in natura voorziet in de behoefte van het kind in de periode dat het kind bij deze ouder verblijft. De Expertgroep adviseert een zorgkorting van 15%, 25% of 35% van het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van het kind, afhankelijk van het aantal dagen dat het kind bij de ouder waar het niet zijn hoofdverblijf heeft, verblijft. Uitgangspunt is dat de ouder bij wie het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft de ‘vaste lasten’ voldoet, zoals schoolgeld, contributie voor sport en dergelijke, aldus het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen. Maken de ouders andere afspraken over de kosten- en zorgverdeling, dan kunnen zij een ander percentage hanteren, aldus het rapport verder.
3.16.
Nu partijen geen andere afspraken hebben gemaakt over de kostenverdeling zal het hof hiervoor aansluiting zoeken bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals dat per 1 april 2013 luidt. Dit impliceert dat de vrouw de vaste lasten voor de kinderen voldoet. Het hof gaat er voorts van uit dat het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient te worden verminderd met een zorgkorting van 35% van het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen, welk percentage aan zorgkorting tussen partijen overigens niet in geschil is.
Niet in geschil is, dat de totale behoefte van de kinderen na aftrek van het kindgebonden budget € 938,- bedraagt en dat de ouders naar draagkracht in deze behoefte dienen bij te dragen. De vrouw heeft niet betwist dat de rekenwijze, die de man op deze basis heeft toegepast voor zijn subsidiaire verzoek (van zijn meer subsidiaire verzoek), resulteert in een aandeel van de man in de behoefte van € 701,-, hetgeen rekening houdend met de zorgkorting resulteert in een aan de vrouw te betalen bijdrage van de man in de kosten van de kinderen van € 186,50 per kind per maand. Gelet hierop zal het hof de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 april 2013 vaststellen op € 186,50 per kind per maand.
Conclusie
3.17.
De beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd, voor zover het de onderhoudsbijdrage betreft. De bestreden beschikking dient voor het overige te worden bekrachtigd, te weten ten aanzien van de proceskostencompensatie.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2013, voor zover het de onderhoudsbijdrage betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2007, alsmede het tussen partijen op 27 februari 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant, voor zover het betreft de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter 1.] en [dochter 2.];
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter 1.], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], en [dochter 2.], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 186,50 per kind per maand met ingang van 1 april 2013, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, C.E.M. Renckens en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.