In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de onderhoudsbijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen is vastgesteld. De man verzoekt om wijziging van de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage en om een herbeoordeling van de hoogte van deze bijdrage. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 725,- per maand zou betalen, maar de man is van mening dat deze bijdrage moet worden verlaagd naar € 186,50 per kind per maand, met ingang van 1 april 2013. De vrouw verzet zich tegen deze wijziging en stelt dat de man eerder om een andere ingangsdatum heeft verzocht, wat volgens haar financieel voordelig voor hem is.
Het hof overweegt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de onderhoudsbijdrage rechtvaardigt. Het hof stelt vast dat de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen moeten worden toegepast. De man heeft zijn verzoek aangepast en vraagt nu om de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage vast te stellen op 1 april 2013. Het hof gaat akkoord met deze ingangsdatum, omdat er geen redenen zijn om dit te betwisten.
Uiteindelijk oordeelt het hof dat de man aan de vrouw een bijdrage van € 186,50 per kind per maand moet betalen, met ingang van 1 april 2013. De eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de onderhoudsbijdrage, maar voor het overige wordt deze bekrachtigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.