ECLI:NL:GHSHE:2014:630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.133.559_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van statutenbepaling en gevolgen van bestuursbeslissingen na ontslag bestuurder van stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de voorzieningenrechter een vordering van de Stichting Gehandicaptenzorg (SGL) en de Stichting Vrienden Gehandicaptenzorg (SVG) heeft toegewezen. De zaak betreft de uitleg van een bepaling in de statuten van de Stichting Zorg en Ondersteuning (SZO), die vereist dat een bestuurslid van SZO tevens bestuurslid van SGL moet zijn. De appellanten, die bestuursleden van SZO zijn, hebben in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter bestreden, die hen had bevolen om de statuten van SZO te wijzigen en de inschrijving van een ontslagen bestuurder in het Handelsregister te herstellen.

De procedure begon met een dagvaarding op 9 september 2013, waarna de rechtbank op 23 augustus 2013 een vonnis heeft gewezen. De appellanten hebben zeven grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de voorzieningenrechter de vorderingen ten onrechte heeft toegewezen en dat het geschil te complex is voor behandeling in kort geding. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het ontslag van de bestuurder in strijd was met de statuten van SZO.

Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden, die de belangen van SGL en SVG vertegenwoordigen, als spoedeisend aangemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat de statuten van SZO vereisen dat een bestuurslid van SGL ook zitting heeft in het bestuur van SZO, en dat het ontslag van de bestuurder zonder zijn herbenoeming in strijd is met deze statuten. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de statutaire bepalingen en de gevolgen van bestuursbeslissingen binnen stichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.133.559/01
arrest van 4 maart 2014
in de zaak van

1.de stichting Zorg en Ondersteuning,

gevestigd te [vestigingsplaats],
advocaat voorheen: mr. M.J. Mookhram te Heerlen, inmiddels zonder advocaat,
2. [appellant 2.],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.J. Mookhram te Heerlen,
3. [appellant 3.],
wonende te [woonplaats],
advocaat voorheen: mr. M.J. Mookhram te Heerlen, inmiddels zonder advocaat,
4. [appellant 4.],
wonende te [woonplaats],
advocaat voorheen: mr. M.J. Mookhram te Heerlen, inmiddels zonder advocaat,
appellanten,
tegen
1. de Stichting Gehandicaptenzorgvoorheen genaamd Stichting Gehandicaptenzorg Limburg),
2. de Stichting Vrienden Gehandicaptenzorg,
beiden gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [geintimeerde 3.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.M. Scholtes te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 september 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 23 augustus 2013 tussen appellanten als gedaagden, en geïntimeerden als eisers.
Het hof zal hierna appellante sub 1 aanduiden als SZO, appellant sub 2 als [appellant 2.], appellant sub 3 als [appellant 3.], appellant sub 4 als [appellant 4.], geïntimeerde sub 1 als SGL, geïntimeerde sub 2 als SVG en geïntimeerde sub 3 als [geintimeerde 3.].

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • genoemde dagvaarding waarbij zeven grieven zijn voorgedragen;
  • een memorie van antwoord waarbij een productie is overgelegd.
Vervolgens is arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/182983/KG ZA 13-333)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 23 augustus 2013.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De appeldagvaarding in dit hoger beroep tegen een vonnis in kort geding is aan geïntimeerden betekend op 9 september 2013. Op 9 oktober 2013 heeft de rechtbank Limburg in een bodemzaak tussen partijen (mede) in het onderhavige geschil einduitspraak gedaan. Geïntimeerden hebben die uitspraak als productie bij hun memorie van antwoord overgelegd. Appellanten hebben niet op die uitspraak gereageerd, terwijl dit in beginsel wel noodzakelijk is. Indien immers in kort geding moet worden beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient de rechter in kort geding in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter (HR 19 mei 2000, LJN: AA5870). Het hof zal zich hierna in r.o. 4.12 nader over een en ander uitlaten.
4.2
Onder “2 Het geschil” van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij in dit geschil is uitgegaan. Deze feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. De bodemrechter is in de uitspraak van 9 oktober 2013, voor zover relevant, niet van andere feiten uitgegaan. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feite
a. [geintimeerde 3.] is (de enige) bestuurder van SGL. Tezamen met [appellant 2.], [appellant 3.] en [appellant 4.] vormde hij in de hier relevante periode het bestuur van SZO. SZO houdt alle aandelen in Tara-Manda B.V. Tot het vermogen van SZO behoort tevens onroerend goed. Tussen SVG en SZO is een overeenkomst gesloten op grond waarvan SVG een voorkeursrecht van koop heeft (of stelt te hebben) met betrekking tot dat onroerend goed.
b. De statuten van SZO, zoals die sinds 2008 en tot voor kort luidden, bevatten onder meer de volgende bepalingen (onderstrepingen toegevoegd):
DOEL
ARTIKEL 2
De stichting heeft ten doel:
(…)
b. het ondersteunen van - en het doen van schenkingen, voor zover de solvabiliteit/liquiditeit zulks toelaten, aan [SVG];
(…)
BESTUUR: SAMENSTELLING, WIJZE VAN BENOEMEN
ARTIKEL 3
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het bestuur vast te stellen aantal van tenminste drie bestuurders,
waarbij een (1) bestuurslid, niet zijnde de voorzitter, tevens bestuurslid dient te zijn van [SGL].
(…)
BESTUUR: TAAK EN BEVOEGDHEDEN
ARTIKEL 4
(…)
2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding, bezwaring en verhuren van registergoederen, mits het besluit wordt genomen met algemene stemmen van alle in functie zijnde bestuurders.
(…)
BESTUUR: DEFUNGEREN
ARTIKEL 7
Een bestuurder defungeert:
(…)
d. door ontslag hem verleend door de gezamenlijke overige bestuurders;
(…)
STATUTENWIJZIGING
ARTIKEL 11
1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen. Een besluit tot statutenwijziging moet met unanieme stemmen worden genomen in een vergadering waarin alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
(…)
ONTBINDING EN VEREFFENING
ARTIKEL 12
1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden.
Het bestuur is voorts verplicht de stichting te ontbinden ingeval de tussen [SGL] en [Tara-Manda B.V.] gesloten samenwerkingsovereenkomst zorgfaciliteiten wordt beëindigd.
(…)
3.
Indien het bestuur besluit tot ontbinding zal na vereffening het liquidatiesaldo bestemd zijn voor [SVG].
4.
Na ontbinding geschiedt de vereffening door de bestuurder als bedoeld in artikel 3 lid 1, tevens bestuurslid van [SGL].
c. SGL heeft haar samenwerkingsovereenkomst met Tara-Manda B.V. opgezegd. Daarover wordt tussen die partijen geprocedeerd voor de rechtbank Limburg. Voorts zijn er, min of meer hieraan gelieerde, procedures aanhangig tussen SGL en haar voormalig bestuurder [voormalig bestuurder van SGL] en tussen SGL en Speciaal Vervoer Limburg B.V.
d. Op 10 juni 2013 heeft [geintimeerde 3.] een oproep ontvangen voor een op 18 juni 2013 te houden bestuursvergadering van SZO, met als agendapunt onder meer “ontslag bestuurslid”.
e. Bij e-mail van 11 juni 2013 aan [appellant 3.] heeft de advocaat van SGL c.s. onder meer het volgende geschreven:
“Van dhr. [geintimeerde 3.] ontvang ik copie van uw uitnodiging voor de bestuursvergadering van SZO te houden op 18 juni 2013. In de agenda is opgenomen als punt 3: “samenstelling bestuur / ontslag bestuurslid”.
Dhr. [geintimeerde 3.] houdt er rekening mee, dat bij de overige bestuursleden van SZO wel eens het voornemen zou kunnen bestaan om te besluiten hem als bestuurslid van SZO te ontslaan. Noch dhr. [geintimeerde 3.] zelf, noch de stichting SGL, kan zich met een dergelijk voornemen verenigen.
(…)
Om deze redenen zullen dhr. [geintimeerde 3.] en SGL in kort geding een verbod vorderen jegens het bestuur van SZO om een eventueel (voorgenomen) besluit tot ontslag van dhr. [geintimeerde 3.] als bestuurder van SZO daadwerkelijk te nemen.
(…)”
f. Op 18 juni 2013 hebben [appellant 2.], [appellant 3.] en [appellant 4.] als bestuurders van SZO het bestuursbesluit genomen [geintimeerde 3.] te ontslaan als bestuurslid van SZO. [geintimeerde 3.] was op die vergadering niet aanwezig. Blijkens de notulen moest het ontslag de mogelijkheid openen voor SZO haar onroerend goed te verkopen. Vervolgens hebben SZO c.s. de registratie van [geintimeerde 3.] als bestuurder van SZO in het Handelsregister laten doorhalen. Bij notariële akte van 20 juni 2013 zijn, op basis van een bestuursbesluit van SZO van 18 juni 2013, de statuten van SZO gewijzigd. Het daartoe strekkende besluit is niet mede door [geintimeerde 3.] genomen. In de gewijzigde statuten zijn de hiervoor onderstreept weergegeven bepalingen in de artikelen 3 en 12 van de (oude) statuten geschrapt.
g. Bij verstekvonnis in kort geding van de rechtbank Limburg van 25 juni 2013 is aan SZO c.s. verboden te besluiten tot het ontslag van [geintimeerde 3.] als bestuurder van SZO en is aan SZO c.s. verboden om zonder medewerking en/of goedkeuring enig besluit te nemen als bestuur van SZO waarvoor krachtens de statuten van SZO unanimiteit bij de besluitvorming is vereist.
h. SGL c.s. hebben SZO c.s. tevergeefs gesommeerd het ontslagbesluit van 18 juni 2013 en de statutenwijziging ongedaan te maken;
i. SGL c.s. hebben bij de rechtbank Limburg een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin zij op de voet van artikel 2:298 BW het ontslag verzoeken van [appellant 2.], [appellant 3.] en [appellant 4.] als bestuurders van SZO. De rechtbank heeft in deze bodemprocedure op 9 oktober 2013 (zie hiervoor onder 4.1) uitspraak gedaan waarbij de rechtbank op het ontslagverzoek van SVG c.s. [appellant 2.] heeft ontslagen als bestuurder van SZO. De rechtbank heeft het ontslagverzoek van SZO c.s. en [appellant 4.] afgewezen.
4.3
Geïntimeerden hebben in eerste aanleg in kort geding gevorderd dat de voorzieningenrechter:
1. SZO c.s. zal bevelen om binnen 2 dagen na het tijdstip van betekening van dit vonnis de statuten van de stichting Stichting Zorg en Ondersteuning door tussenkomst van notaris [notaris] te [standplaats] of diens plaatsvervanger zodanig te wijzigen, dat de tekst daarvan identiek is aan de tekst van de statuten zoals die op 11 februari 2008 werden vastgesteld bij notariële akte van notaris [notaris] te [standplaats], zulks op verbeurte van een door elk van gedaagden aan eisers gezamenlijk te verbeuren dwangsom van € 50.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan, die na ommekomst van de genoemde termijn zal verstrijken zonder dat de statuten in de door het vonnis voorgeschreven vorm zullen zijn gewijzigd.
2. SZO c.s. zal bevelen om binnen 24 uur na het tijdstip van betekening van dit vonnis in het Handelsregister in te laten schrijven, dat eiser [geintimeerde 3.] onafgebroken bestuurder is gebleven van de stichting Stichting Zorg en Ondersteuning, met als gevolg een inschrijving in het Handelsregister, die identiek zal zijn aan de inschrijving van eiser [geintimeerde 3.] als bestuurder van de stichting Stichting Zorg en Ondersteuning in het handelsregister als van vóór het ontslagbesluit van 18 juni 2013, zulks op verbeurte van een door elk van gedaagden aan eisers gezamenlijk te verbeuren dwangsom van
€ 50.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan, die na ommekomst van de voornoemde termijn van 24 uur zal verstrijken zonder dat de betreffende inschrijving zal zijn gerealiseerd.
3. SZO c.s. zal bevelen om met onmiddellijke ingang te gehengen en te gedogen dat eiser [geintimeerde 3.] zijn functie als bestuurder van de stichting Stichting Zorg en Ondersteuning ongehinderd zal kunnen uitoefenen onder de voorwaarden als weergegeven in de statuten van de stichting Stichting Zorg en Ondersteuning, zoals deze zullen luiden na de wijziging als voorzien in dit vonnis, zulks op verbeurte van een door elk van gedaagden aan eisers gezamenlijk te verbeuren dwangsom van € 50.000,00 voor elke overtreding door de desbetreffende gedaagde van het jegens hem/haar geldende bevel.
4.4
De voorzieningenrechter heeft de vordering grotendeels toegewezen en appellanten in de proceskosten veroordeeld. Appellanten hebben uitvoering gegeven aan het bestreden vonnis.
4.5
Voordat geïntimeerden hun memorie van antwoord hebben ingediend, heeft de advocaat van appellanten zich onttrokken voor alle appellanten met uitzondering van [appellant 2.]. Dit houdt niet in, zoals geïntimeerden betogen, dat de inmiddels niet vertegenwoordigd zijnde appellanten hun grieven niet langer wensen te handhaven. Daarvoor is namelijk een uitdrukkelijke mededeling nodig die alleen kan worden gedaan door een advocaat. Het gevolg van het feit dat die drie appellanten niet meer vertegenwoordigd zijn is enkel dat zij geen (nadere) proceshandelingen meer kunnen verrichten. Zij kunnen dus geen arrest meer vragen. Dat laatste is thans niet relevant omdat geïntimeerden arrest hebben gevraagd en daarbij niet, voor zover dat al mogelijk zou zijn, hebben verzocht om enkel arrest te wijzen in de zaak van [appellant 2.].
4.6
In dit hoger beroep vorderen appellanten, samengevat, dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, de vorderingen van geïntimeerden zal afwijzen en hen zal veroordelen om ongedaan te maken hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben verricht dan wel hen te veroordelen om terug te betalen aan appellanten hetgeen appellanten aan hen hebben betaald, een en ander met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
4.7
In hun eerste grief klagen appellanten dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de in eerste aanleg ingestelde vorderingen zodanig constitutief van aard zijn dat zij niet kunnen worden toegewezen in kort geding.
Er is sprake van een constitutief vonnis indien, kort gezegd, bij vonnis een bepaalde rechtstoestand wordt gewijzigd, opgeheven of een nieuwe in het leven wordt geroepen. In het beroepen vonnis heeft de voorzieningenrechter een rechtstoestand gewijzigd, noch opgeheven noch een nieuwe rechtstoestand in het leven geroepen. Hij heeft slechts appellanten veroordeeld om bepaalde (rechts)handelingen te verrichten. Het feit dat indien appellanten die (rechts)handelingen verrichten, rechtsfeiten in het leven worden geroepen, maakt niet dat het betreffende vonnis een constitutief vonnis is. De eerste grief faalt dan ook.
4.8
Appellanten stellen in grief 2 dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het onderhavige geschil te gecompliceerd is om in kort geding te kunnen worden behandeld.
Appellanten stellen in de toelichting op deze grief terecht dat het geschil in de kern bestaat uit de vraag of [geintimeerde 3.] SZO onbehoorlijk heeft bestuurd en (daarbij) wanbeheer heeft gepleegd. Appellanten stellen dat dit zo is, en dat [geintimeerde 3.] daarom als bestuurslid is ontslagen. Waarom het vervolgens daar waar [geintimeerde 3.] al is ontslagen en dus de gronden daarvoor voldoende duidelijk zouden moeten vaststaan, in kort geding niet mogelijk is om de handelingen van [geintimeerde 3.] die volgens appellanten onbehoorlijk bestuur opleveren en wanbeheer inhouden, duidelijk te benoemen en voldoende aannemelijk te maken, is door appellanten niet inzichtelijk gemaakt, zodat het hof aan deze grief voorbij gaat als onvoldoende toegelicht.
4.9
Met de derde grief bestrijden appellanten het oordeel van de voorzieningenrechter dat geïntimeerden een spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Voor zover de grief erover klaagt dat eisers in eerste aanleg zelfs niet hebben gesteld dat sprake is van spoedeisend belang, faalt die stelling omdat eisers dit belang in elk geval hebben gesteld en onderbouwd in hun in eerste aanleg voorgedragen pleitnotities op pag. 11.
Voor zover de grief erover klaagt dat er geen spoedeisend belang aanwezig was faalt de grief alleen al om de volgende reden. Uit r.o. 4.2 sub b blijkt dat het bestuur van SZO bestaat uit een door het bestuur vast te stellen aantal van tenminste drie bestuurders, waarbij een (1) bestuurslid, niet zijnde de voorzitter, tevens bestuurslid dient te zijn van SGL. Dit betekent dat belangen van SGL eventueel konden worden ingebracht bij bestuursvergaderingen van SZO. [geintimeerde 3.] was dit bestuurslid. Door zijn ontslag, gevolgd door de in eerste aanleg bestreden statutenwijziging, verloor SGL haar “stem” in de bestuursvergadering van SZO. Alleen al daardoor hadden thans geïntimeerden als eisers in eerste aanleg spoedeisend belang bij hun vordering.
4.1
Met hun vierde grief bestrijden appellanten het oordeel van de voorzieningenrechter voor zover inhoudende dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de constructie dat een bestuurslid van SZO tevens bestuurslid diende te zijn van SGL ertoe diende de zeggenschap van SGL binnen SZO en de belangen van SGL en SVG bij het in SZO aanwezige vermogen te waarborgen.
Het hof stelt voorop dat is gesteld noch gebleken dat het bestuurslid van SZO dat tevens bestuurslid van SGL diende te zijn, alleen inbreng had bij agendapunten die het vermogen van SGL konden treffen. Gelet op deze vooropstelling, kan de juistheid van de grief in het midden blijven. De hiervoor in r.o. 4.2 sub b genoemde statutaire bepaling maakt het mogelijk dat de stem van SGL in een bestuursvergadering van SZO naar voren kan worden gebracht ongeacht het onderwerp. Daar waar statutair geen grenzen zijn gesteld, is het enkele belang van verlies van de mogelijkheid om de stem in een bestuursvergadering te laten horen, reeds voldoende belang voor een vordering als door eisers in eerste aanleg ingesteld.
Het hof wijst er ten overvloede op dat de bodemrechter in de uitspraak van 9 oktober 2013 onder 4.7.2 niet anders heeft geoordeeld.
4.11
In hun vijfde grief stellen appellanten dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat, kort gezegd, het besluit tot ontslag van [geintimeerde 3.] en de daarop volgende wijziging van de statuten van SZO niet kon worden genomen zonder dat in het bestuur van SZO op dat moment een bestuurslid van SGL was vertegenwoordigd.
De grief faalt. Art. 3 lid 1 van de statuten van SZO bepaalt dat een bestuurslid van SZO tevens bestuurslid van SGL dient te zijn. Met andere woorden: de statuten van SZO bepalen dat in haar bestuur een bestuurslid van SGL moet zitten. Art. 11 lid 1 van de statuten van SZO bepaalt dat het bestuur de statuten kan wijzigen. Daar waar voorop staat dat het bestuur van SZO mede moet bestaan uit een lid dat tevens bestuurslid is van SGL is het in beginsel niet mogelijk om de statuten te wijzigen zonder dat daarbij betrokken is een bestuurslid dat tevens bestuurslid is van SGL. Dit betekent dat indien het bestuur van SZO geen lid meer kent dat tevens bestuurslid is van SGL, het bestuur van SZO aan SGL de voordracht van een nieuw bestuurslid tevens bestuurslid van SGL dient te vragen en deze vervolgens dient te benoemen voordat de statuten van SZO kunnen worden gewijzigd. Appellanten hebben geen omstandigheden aangevoerd die zodanig zwaar van gewicht zijn dat van genoemd beginsel zou mogen worden afgeweken. Indien de persoonlijke verhoudingen tussen [geintimeerde 3.] en de overige bestuursleden zodanig waren verstoord dat van SZO handhaving van [geintimeerde 3.] niet meer kon worden gevergd, had allereerst SGL in staat moeten worden gesteld om een ander bestuurslid van SGL de plaats van [geintimeerde 3.] te laten innemen dan wel, indien [geintimeerde 3.] zoals is gesteld enig bestuurslid was van SGL, SGL, en wel haar Raad van Toezicht, in staat te stellen een nieuw bestuurslid te benoemen.
Het hof wijst er ten overvloede op dat de bodemrechter in de uitspraak van 9 oktober 2013 onder 4.7.11 niet anders heeft geoordeeld.
4.12
Met hun zesde grief bestrijden appellanten het oordeel van de voorzieningenrechter dat het ontslag van [geintimeerde 3.] in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht.
De voorzieningenrechter heeft in r.o. 3.6 van het bestreden vonnis geoordeeld dat het ontslag van [geintimeerde 3.], zonder diens onmiddellijke herbenoeming, als strijdig met de statuten van SZO moet worden geoordeeld, en dus niet in stand kan blijven. Voor zover appellanten dit oordeel in dit hoger beroep hebben bestreden, is dit hiervoor onder 4.11 verworpen. Dit betekent dat de juistheid van deze zesde grief in het midden kan blijven. Een eventueel oordeel dat het ontslag van [geintimeerde 3.] niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn, laat immers onverlet dat het ontslag van [geintimeerde 3.] niet in stand blijft omdat het tevens in strijd is geoordeeld met de statuten van SZO.
Het hof wijst er ten overvloede op dat de bodemrechter in de uitspraak van 9 oktober 2013 onder 4.7.12 niet anders heeft geoordeeld.
4.13
Uit het voorgaande blijkt dat het hof in dit hoger beroep onafhankelijk van het vonnis van 9 oktober 2013 in de bodemprocedure op grond van dezelfde feiten, voor zover relevant, tot dezelfde oordelen komt als de bodemrechter. Aldus hebben appellanten er geen belang bij om zich over dit bodemvonnis uit te laten.
4.14
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter de vorderingen terecht toegewezen en heeft hij gedaagden, thans appellanten, terecht als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat ook de zevende en laatste grief faalt, zodat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en appellanten als in het ongelijk gestelde partij zal veroordelen in de kosten van dit appel.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellanten, uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van dit hoger beroep en in de nakosten, tot op heden begroot op € 683,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat, en de nakosten begroot op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de proceskostenveroordeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, R.R.M. de Moor en J.R. Sijmonsma, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 maart 2014.