Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
wonende [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
Stichting Directiepensioenfonds [stichting directiepensioenfonds] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/258982/FT-RK 13.228)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden.
De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert zo, dat ieder van hen de helft geniet van de waarde van de vermogens.
De uitkering moet worden gedaan in geld en wel binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk of, ingeval van scheiding van tafel en bed, binnen een jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Ingeval gewichtige redenen zich tegen prompte voldoening verzetten zullen de echtgenoten een redelijke betalingsregeling – al of niet met zekerheidstelling en al of niet met rente – treffen, waarbij de belangen van beiden in acht worden genomen.
Geen verrekening vindt plaats indien op het tijdstip van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed een echtgenoot: in surséance van betaling verkeert dan wel een echtgenoot in staat van faillissement verkeert of heeft verkeerd; na het einde van het faillissement zal wel verrekening plaatsvinden indien het vermogen van de desbetreffende ex-gefailleerde echtgenoot positief is.
in beginselaanspraak kan maken op afstorting (omdat – zoals hier – de man de pensioenstichting niet beheerst, als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2007) in een concreet geval de eisen van de redelijkheid en billijkheid mee kunnen brengen dat niettemin tot afstorting dient te worden overgegaan. De omstandigheden van het geval zijn daarbij beslissend. In dit verband is voorts van belang dat niet slechts de verhouding tussen partijen na echtscheiding beheerst wordt door de eisen van redelijkheid en billijkheid, maar ook de verhouding tussen de gewezen echtgenoot en het uitvoeringsorgaan (dus bij ‘eigen beheer’: de werkmaatschappij, pensioen-BV of pensioenstichting (HR 12 maart 2004, NJ 2004, 636).