ECLI:NL:GHSHE:2014:6246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
20-002259-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 juni 2010. De zaak betreft een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde, geboren in 1983, werd aangesproken op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had het bedrag van dit voordeel vastgesteld op € 6.327,00, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van de eerdere uitspraak heeft gevorderd. De verdediging heeft echter betoogd dat het vonnis waarvan beroep vernietigd moest worden. Het hof heeft de bewijsmiddelen en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. De advocaat-generaal had aanvankelijk een hoger bedrag van € 11.227,00 gevorderd, maar dit bedrag was in eerste aanleg verlaagd tot € 5.375,00. In hoger beroep werd opnieuw het bedrag van € 6.327,00 genoemd.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn daden een wederrechtelijk voordeel heeft genoten, dat in totaal op netto € 1.325,00 wordt geschat. Dit bedrag is onderverdeeld in verschillende feiten, waarbij het wederrechtelijk voordeel uit feit 2 op € 375,00 en uit feit 4 op € 950,00 wordt geschat. Het hof heeft vervolgens besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en opnieuw recht te doen door de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag van € 1.325,00. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002259-10
Uitspraak : 10 september 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 juni 2010 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 04-610057-07 tegen:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.327,00 en is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd om dat bedrag te betalen aan de Staat.
De veroordeelde heeft tegen voormelde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beroepen uitspraak zal bevestigen.
Door de verdediging is:
  • primair betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vordering omdat de veroordeelde in de strafzaak dient te worden vrijgesproken;
  • subsidiair betoogd dat bij toewijzing van de vordering, de aan de benadeelde partij(en) toegekende geldbedragen daarop in mindering dienen te worden gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekte tot de vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 11.227,00.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie dit bedrag verlaagd tot
€ 5.375,00. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het door de rechtbank opgelegde bedrag groot
€ 6.327,00.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 10 september 2014 (parketnummer 20-002258-10) voor zover hier van belang veroordeeld tot straf ter zake van:
Parketnummer 04/610057:
2. afpersing door twee of meer verenigde personen.
4. verduistering.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel in totaal moet worden geschat op netto € 1.325,00. Het wederrechtelijk voordeel uit feit 2 wordt geschat op € 375,00 en het wederrechtelijk voordeel uit feit 4 op € 950,00.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
1.325,00 (duizend driehonderdvijfentwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.325,00 (duizend driehonderdvijfentwintig euro).
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.C. Silanoe-Lemmers, griffier,
en op 10 september 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.