ECLI:NL:GHSHE:2014:6244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
F 200.134.690/01,F 200.134.691/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie en verdeling van huwelijksgemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 3 oktober 1986 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 2 juli 2013 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatieverplichtingen vastgesteld. De vrouw, appellante in principaal appel, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over de alimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man, geïntimeerde in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 2 oktober 2013. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 12.500,- per maand, terwijl de man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.259,- netto per maand, rekening houdend met haar vermogen en de mogelijkheid om zelf inkomen te genereren.

Daarnaast zijn er geschillen over de verdeling van de inboedel, de echtelijke woning en de vorderingen op de werkgever van de man. Het hof heeft geoordeeld dat de man de woning en de inboedel moet behouden, en dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding. De deskundige is benoemd om de waarde van de woning vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de verbouwingen die de man heeft uitgevoerd. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie is vastgesteld op € 2.259,- per maand, ingaande op 2 oktober 2013. De zaak is complex door de vele verzoeken en de emotionele lading tussen partijen, maar het hof heeft getracht een billijke oplossing te vinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 juli 2014
Zaaknummers: F 200.134.690/01 en F 200.134.691/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/252758 / FA RK 12-4950
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.P.J. de Bruijn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.H.M. Zonnenberg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, tevens houdende een vermeerdering van haar verzoek zoals hierna onder 12 omschreven, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2013, heeft de vrouw verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, de bestreden beschikking voor wat betreft de onderdelen waartegen grieven zijn gericht, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
1.
primair: het verzoek van de man af te wijzen tot het aan hem toekennen van het voortgezet gebruik van de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] en tot het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
subsidiair: te bepalen dat de man gehouden is aan de vrouw een gebruiksvergoeding te voldoen ter hoogte van € 633,05 dan wel ter hoogte van een door het hof te bepalen bedrag vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
2. te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 12.500,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
3. te bepalen dat de woning, staande en gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] , aan de vrouw wordt toegedeeld;
4. te bepalen dat de saldi op de bankrekeningen bij ABN AMRO met de rekeningnummers [bankrekeningnummer 1] , [bankrekeningnummer 2] , [bankrekeningnummer 3] , [bankrekeningnummer 4] , [bankrekeningnummer 5] en [bankrekeningnummer 6] en de bankrekening bij Rabobank met het rekeningnummer [Rabo-bankrekeningnummer] integraal aan de vrouw toekomen en zonder enige verrekening aan haar worden toegedeeld, alsmede te bepalen dat de man gehouden is binnen 7 dagen na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw de betreffende bedragen te voldoen;
5. te bepalen dat de man gehouden is binnen 7 dagen na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking zijn medewerking te verlenen aan het toelaten van de vrouw tot de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] teneinde de inboedellijst te completeren;
6. de man te verplichtingen om binnen 7 dagen na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking de persoonlijke goederen van de vrouw, de aan haar verknochte goederen en de niet in de gemeenschap van goederen vallende goederen van de moeder van de vrouw, opgesomd op de door de vrouw nog in het geding te brengen lijst, aan haar af te geven;
7. te bepalen dat de vrouw recht heeft op contact met hond Zoë iedere woensdag en zaterdag van 14.00 uur tot 15.00 uur, waarbij de man Zoë om 14.00 uur naar de vrouw brengt en Zoë om 15.00 uur bij de vrouw ophaalt, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-, althans een dwangsom die het hof juist acht, voor elke dag of dagdeel dat de man na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking in gebreke blijft aan de inhoud daarvan te voldoen;
8. een deskundige te benoemen teneinde de waarde van de aandelen van [stamrecht-B.V.] vast te stellen alsmede teneinde vast te stellen of in de administratie van [stamrecht-B.V.] en of [de vennootschap ] onregelmatigheden hebben plaatsgevonden;
9. te bepalen dat de aanspraken van de man op de in [stamrecht-B.V.] opgenomen stamrechtvoorziening aan de man worden toegedeeld onder uitkering van de helft van de waarde daarvan op het tijdstip van de verdeling, te verminderen met de latente belastingclaim, aan de vrouw op de door haar nader aan te geven wijze, binnen 7 dagen na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen) beschikking;
10. te bepalen dat de man binnen 7 dagen na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking (kopieën van) de in het petitum vermelde bescheiden overlegt:
11. te bepalen dat de opbrengst van de procedure van de man tegen [werkgever] , vermeerderd met alle gegenereerde rente, integraal en zonder nadere verrekening wordt toegedeeld aan de vrouw, met dien verstande dat het zich uit dien hoofde thans onder de man, bij derden of elders bevindende saldo binnen 7 dagen na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking wordt ondergebracht op een en/en rekening ten name van partijen, dan wel op een geblokkeerde en/of rekening ten name van partijen, waarbij – als de procedure tegen [werkgever] definitief in het voordeel van de man wordt beslecht – de man op eerste verzoek van de vrouw moet meewerken om dat bedrag aan haar vrij te geven;
12. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een door het hof te bepalen bedrag uit hoofde van verrekening van de kosten van de huishouding over de periode van 18 februari 2012 tot 24 juli 2013, binnen 7 dagen na de in deze procedure door het hof te wijzen beschikking;
13. voor wat betreft de verzoeken sub 4, 5, 6, 9, 10 en 11 op straffe van een dwangsom ad € 10.000,- althans een dwangsom die het hof juist acht, voor elke dag of dagdeel dat de man na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking langer dan de in deze verzoeken respectievelijk genoemde termijnen in gebreke blijft aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 14 november 2013, heeft de man verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen, de bestreden beschikking te vernietigen daar waar het de onderdelen betreft waartegen de man incidenteel appel heeft ingesteld en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [zoon van partijen 1] , zoon van partijen, een bijdrage dient te betalen van € 1.100,- per maand;
primairte bepalen dat de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld tegen de waarde per datum verdeling, welke waarde zal dienen te worden vastgesteld door [makelaars en taxateurs] makelaars en taxateurs te [vestigingsplaats] , met dien verstande dat bij deze waardebepaling de waardevermeerdering van de woning ten gevolge van de door de man in 2013 verrichte verbouwingen buiten beschouwing dient te worden gelaten en
subsidiair, voor zover het hof van oordeel zou zijn dat uitgegaan dient te worden van de waarde van de woning zonder daarbij de door de man uitgevoerde verbouwingen buiten beschouwing te laten, te bepalen dat de vrouw de helft van de kosten van de verbouwing, te weten € 56.159,50 aan de man dient te vergoeden;
3. te bepalen dat de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen van partijen per 1 januari 2012 aan de man worden toegedeeld;
4.
primairte bepalen dat de vrouw binnen veertien dagen na de te geven beschikking aan de man een bedrag van € 46.964,44 dient te voldoen, te vermeerderen met de helft van datgene dat de vrouw heeft opgenomen van de in de gemeenschap vallende rekeningen voor 1 januari 2012 ten behoeve van de aankleding / het schilderen / behangen etc. en het betrekken van haar huurwoning;
subsidiairte bepalen dat de vrouw aan de man binnen veertien dagen na de te geven beschikking ter zake verrekening van de uitgaven van partijen het bedrag dient te betalen dat volgt uit de door de man als bijlage 15 overgelegde berekening, te vermeerderen met de kosten die de vrouw heeft gemaakt ter zake de aankleding / het schilderen / behangen etc. en het betrekken van haar huurwoning;
5. te verklaren voor recht dat een bedrag van € 144.332,- ter zake van door de man ontvangen ontslagvergoedingen als verknocht aan de man buiten de verdeling dient te blijven;
6. de verdeling van de inboedelgoederen vast te stellen overeenkomstig de door de man als bijlage 9 overgelegde inboedellijsten;
7. te bepalen dat de vrouw alle bij haar in bezit zijnde video’s, fotoalbums, foto’s zoals genoemd onder nummer 89 van het verweerschrift en digitale foto’s binnen twee weken na de te geven beschikking aan de man dient te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat dat de vrouw hieraan niet voldoet, opdat de man in staat is van deze video’s en foto’s afdrukken en scans te laten maken en te bepalen dat de cd’s waarop de scans zullen staan, de afdrukken, video’s en foto’s bij helfte tussen partijen dienen te worden gedeeld.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2013, heeft de vrouw verzocht alle door de man in incidenteel appel opgeworpen grieven en de daarop gebaseerde vorderingen als ongegrond af te wijzen. Voorts heeft de vrouw haar verzoek vermeerderd in die zin, dat zij het hof verzoekt te bepalen dat de man wordt veroordeeld binnen 14 dagen na de door het hof te geven beschikking aan de vrouw kopieën te overhandigen van de foto’s en videobanden alsmede van de digitale gezinsfoto’s.
2.2.2.
Bij brief met bijlagen van 18 april 2014 heeft de vrouw haar beroep vermeerderd in die zin dat het petitum sub 6 als volgt moet worden gelezen:
de man te verplichten om binnen zeven dagen na betekening van de door het hof in deze procedure te wijzen (tussen)beschikking de persoonlijke goederen van de vrouw, de aan haar verknochte goederen en de niet in de gemeenschap van goederen vallende goederen van de moeder van de vrouw, opgesomd op de door de vrouw in het geding gebrachte lijst (productie 28), alsmede de wieg, de keukentafel met laatjes, het antieke bordenrek, de piano met kruk en lamp en (scans van) de helft van de foto’s/lijsten/videobanden (gezinsopnamen) aan haar af te geven, en voorts:
primair: de man te verplichten om, binnen veertien dagen na de in deze procedure door het hof te wijzen (tussen)beschikking, de vrouw toe te laten in de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] , teneinde de inboedellijst van zich (oorspronkelijk) in de woning aan de [adres 1] bevindende inboedelgoederen te completeren, zodat zij vervolgens haar voorkeur voor aan haar toe te delen inboedelgoederen daarop kan aangeven;
subsidiair: de inboedelgoederen aan haar toe te delen overeenkomstig de door haar opgestelde inboedellijsten (productie 28) en de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag ad € 25.000,- uit hoofde van onderbedeling alsmede vergoeding van de reeds door hem aan haar afgegeven kapotte spullen en beschimmelde kleding;
meer subsidiair: de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag ad € 50.000,- uit hoofde van onderbedeling alsmede vergoeding van de reeds door hem aan haar afgegeven kapotte spullen en beschimmelde kleding.
2.2.3.
Bij brief met bijlagen van 18 april 2014 heeft de man nog een nieuwe grief opgeworpen ten aanzien van de partneralimentatie. Daar de vrouw tegen deze nieuwe grief geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof hierna inhoudelijk op de grief oordelen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Bruijn;
  • de man, bijgestaan door mr. Zonnenberg.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 mei 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 14 april 2014;
  • de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 23 april 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de vrouw voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Partijen zijn op 3 oktober 1986 gehuwd in gemeenschap van goederen.
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 2 juli 2013 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 2 oktober 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • bepaald dat de man tegenover de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel behorende zaken gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand voort te zetten;
  • bepaald dat de man vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige [zoon van partijen 1] dient te betalen een bedrag van € 500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de beslissing met betrekking tot de bijdrage in de kosten levensonderhoud en studie uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen;
  • de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld zoals in die beschikking is overwogen;
  • bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw ter zake verrekening van kosten een bedrag van in totaal € 1.537,87 aan de man dient te voldoen, te vermeerderen met strikte privé uitgaven en –opnamen van de vrouw, die ten laste van gemeenschappelijk vermogen zijn gedaan;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3.
Partijen kunnen zich met onderdelen van deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
de verzochte partneralimentatie (grief 2 van de vrouw);
de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [zoon van partijen 1] (grief 1 van de man);
de contactregeling tussen de vrouw en hond Zoë (grief 12 van de vrouw);
e echtelijke woning (grieven 1, 3 en 4 van de vrouw, grief 2 van de man);
de inboedel (grief 11 van de vrouw, grief 6 van de man);
de ontslagvergoeding van [werkgever] (grief 5 van de man);
de vordering op [werkgever] (grieven 13 en 14 van de vrouw);
[stamrecht-B.V.] (grieven 7, 8, 9 en 10 van de vrouw);
de bankrekeningen bij ABN-AMRO met de rekeningnummers [bankrekeningnummer 5] , [bankrekeningnummer 4] , [bankrekeningnummer 7] en [bankrekeningnummer 6] (grief 5 van de vrouw);
de bankrekening bij Rabobank met rekeningnummer [Rabo-bankrekeningnummer] (grief 6 van de vrouw);
de toedeling van de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen (grief 3 van de man);
de verrekening tussen partijen (vermeerdering verzoek van de vrouw, grief 4 van de man);
de afgifte van video’s en foto’s (grief 7 van de man, vermeerdering verzoek van de vrouw);
de afgifte van bescheiden (grief 15 van de vrouw).
Het hof zal voornoemde onderwerpen hierna achtereenvolgens behandelen. Daarbij neemt het hof in acht dat partijen ten aanzien van de bankrekeningen als peildatum voor zowel de omvang als de waardering 1 januari 2012 zijn overeengekomen, met dien verstande dat ten aanzien van bepaalde posten verrekening dient plaats te vinden. Ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen volgt het hof de rechtbank, nu partijen ten aanzien van de peildatum niet hebben gegriefd. De rechtbank is voor de omvang van de huwelijksgemeenschap uitgegaan van de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend, te weten 14 september 2012 en voor de waarde van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling.
Ad a) De verzochte partneralimentatie (grief 2 van de vrouw) en ad b) de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [zoon van partijen 1] (grief 1 van de man)
3.5.
De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond wat haar (aanvullende) behoefte is. Nu de vrouw ook geen aansluiting zoekt bij de 60%-regel had zij haar behoefte dienen te specificeren door middel van een met stukken onderbouwde berekening. De rechtbank was daarom niet in staat om de behoefte van de vrouw te bepalen en heeft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen.
3.5.1.
De vrouw stelt dat zij geen eigen inkomsten heeft en dus behoeftig is. De vrouw verwijst naar de stukken in de procedure voorlopige voorzieningen en stelt dat zij een behoefte heeft van € 6.739,-. De vrouw verwijst voor de bepaling van haar behoefte naar de uitspraken van de Hoge Raad van 3 september 2010, RFR 2010/121 en van 19 december 2003, NJ 2004/140. De vrouw voert voorts aan dat ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming bijdraagt in de welstand waarin partijen hebben geleefd.
De vrouw stelt ten slotte dat de rechtbank een oordeel had moeten geven over de draagkracht van de man. De vrouw becijfert het gemiddelde inkomen van de man over de afgelopen drie jaar op € 275.000,- bruto per jaar en stelt dat de man een bijdrage van € 12.500,- bruto per maand aan de vrouw kan betalen. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
Huwelijksgerelateerde behoefte
3.5.2.
Het hof constateert dat de vrouw een wenslijstje heeft gemaakt dat ziet op een toekomstige situatie waarin zij weer over een inkomen beschikt vergelijkbaar met de welvaart van partijen tijdens het huwelijk. Aan de man kan worden toegegeven dat de vrouw dit lijstje onvoldoende heeft onderbouwd, maar anders dan de man meent maakt dit enkele gegeven echter niet dat zonder meer de conclusie getrokken kan worden dat het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud dient te worden afgewezen. Daarbij overweegt het hof dat aan de vrouw niet kan worden tegenworpen dat zij in de tussensituatie waarin zij zich thans bevindt minder uitgeeft dan wel haar uitgaven beperkt. Uitgaande van een aantal redelijke uitgaven op het behoeftelijstje en daarbij in aanmerking nemende dat partijen (zo blijkt uit de door partijen in het geding gebrachte draagkrachtberekeningen) ten tijde van hun huwelijk een netto besteedbaar gezinsinkomen hadden van afgerond tussen de € 5.500,- en € 6.000,- is er wel degelijk sprake van een huwelijksgerelateerde behoefte, welke behoefte door het hof in redelijkheid en billijkheid begroot wordt op een bedrag van € 2.500,- netto per maand. De vrouw heeft daarnaast nog gesteld dat de mogelijkheid tot vermogensvorming behoefte verhogend werkt, hetgeen juist is. Nu partijen echter beschikken over een aanzienlijk vermogen waartoe zij beiden voor de helft gerechtigd zijn, kan de vrouw uit het aan haar toekomende deel sparen.
Behoeftigheid
3.5.5.
Vervolgens dient het hof te beoordelen of de vrouw in staat moet worden geacht zelf (al dan niet geheel) door middel van arbeid in haar behoefte te voorzien. De vrouw heeft in 1982 haar rechtenstudie succesvol afgerond. Dat de vrouw daarna nooit als jurist of anderszins werkzaam is geweest, maakt niet dat de vrouw in het geheel niet in staat is om thans inkomen uit arbeid te genereren. Waarschijnlijk zal de vrouw, gelet op het tijdsverloop sinds de afronding van haar studie, niet als juriste werkzaam kunnen zijn, maar dat wordt ook niet van de vrouw verwacht. Het hof is van oordeel dat van de vrouw mag worden verlangd dat zij in ieder geval een inkomen genereert ter hoogte van het minimumloon.
De man heeft ter zitting nog aangevoerd dat de vrouw met enige goede wil ook een hoger inkomen zou kunnen genereren maar de man heeft dat inkomen niet nader geconcretiseerd, zodat het hof aan die stelling voorbij gaat.
Ten slotte heeft de man nog aangevoerd dat, wanneer de vrouw haar aandeel in het van [werkgever] te ontvangen bedrag (thans netto € 3.900.000,-) ontvangt, de vrouw geen aanvullende behoefte meer heeft. Nu de procedure met [werkgever] nog niet is afgerond en aldus nog geen zekerheid is verkregen over het van [werkgever] te ontvangen bedrag, kan met die toekomstige onzekere omstandigheid niet reeds nu rekening worden gehouden.
3.5.6.
Het minimumloon (per 1 juli 2013 € 1.596,02 bruto per maand en € 1.317,02 netto per maand) strekt dan ook in mindering op de huwelijks gerelateerde behoefte waarna een aanvullende behoefte resteert van € 1.182,98 netto per maand, ofwel € 2.259,- bruto per maand.
Grief 1 van de vrouw slaagt derhalve gedeeltelijk.
Lotsverbondenheid
3.5.7.
De man heeft e-mail berichten van de vrouw in het geding gebracht en gesteld dat de vrouw zich bij herhaling zeer grievend heeft uitgelaten en uitlaat over de man. De vrouw wenst de man kanker toe, geeft aan dat zij hem wel kan vermoorden en maakt hem uit voor “smerige schlemiel” en doet deze uitlatingen via de kinderen en derden. De man stelt dat de vrouw de kinderen en derden voortdurend tracht te manipuleren en tegen de man op te zetten waarbij zij de man voortdurend verbaal kleineert en uitscheldt in niet mis te verstane bewoordingen. De man stelt dat in deze omstandigheden niet van hem verlangd kan worden dat hij een onderhoudsbijdrage aan de vrouw betaalt.
3.5.8.
Het hof overweegt dat de onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 lid 1 BW is gebaseerd op de lotsverbondenheid van partijen als gevolg van hun huwelijk. Bij het verzoek tot vaststelling van de onderhoudsbijdrage spelen zowel financiële als niet-financiële omstandigheden een rol. Zo kunnen er feiten en omstandigheden aanwezig zijn die tot gevolg hebben dat van de onderhoudsplichtige in redelijkheid niet of niet volledig kan worden gevergd in het levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde bij te dragen. De lotsverbondenheid wordt echter niet zomaar doorbroken. Uit de vaste jurisprudentie volgt dat er terughoudendheid dient te worden betracht.
3.5.9.
Het hof is van oordeel dat het beroep van de man op het ontbreken van lotsverbondenheid niet kan slagen. De uitspraken die, overigens over en weer, zijn gedaan, dienen te worden bezien in het kader van de echtscheiding, zijnde een situatie waarbij de emoties nogal eens hoog oplopen. Duidelijk is geworden dat de verhouding tussen partijen escaleert en dat partijen over en weer negatieve uitspraken over elkaar hebben gedaan. De e-mail berichten van de vrouw waarin zij zich negatief uitlaat over de man, waarover de vrouw thans verklaard daar niet trots op te zijn en dat zij dit nu ook niet meer zo zou doen, zijn binnen het gezin gebleven. Weliswaar heeft de vrouw een derde benaderd, maar niet is gebleken dat de vrouw zich tegenover deze derde ook negatief over de man heeft uitgelaten. Alles in ogenschouw nemende, kan niet worden gezegd dat van de man niet meer kan worden verlangd dat hij bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw. De grief van de man dient dan ook te falen.
Draagkracht
3.5.10.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de verzochte bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 12.500,- per maand te voldoen.
3.5.11.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens.
A. Inkomen van de man
De vrouw stelt dat de man een inkomen heeft van € 119.996,- bruto per jaar uit zijn dienstbetrekking bij Bouwconsulting [vestigingsnaam] . De vrouw heeft ter zitting voorts betoogd dat de man dit inkomen nu reeds acht jaar heeft en zij heeft zich afgevraagd waarom het inkomen van de man niet wordt geïndexeerd. De man heeft het inkomen van € 119.996,- bruto per jaar erkend en gesteld dat hij voor dit inkomen drie dagen per week werkt, verspreid over vijf dagen en dat hij hiervoor zeer goed betaald wordt. Er is voor hem derhalve geen aanleiding om een hoger inkomen te vragen. Het hof acht een inkomen van € 119.996,- in de omstandigheden van partijen redelijk en zal dan ook van dat bedrag uitgaan.
De vrouw heeft voorts gesteld dat de man naast het inkomen bij Bouwconsulting B.V. nog ander inkomen genereert waaronder bij C-Content. De man heeft deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist. Nu de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd, gaat het hof daaraan voorbij.
Ook de ontslagvergoedingen van [werkgever] houdt het hof buiten de draagkrachtberekening. De ontslagvergoedingen zijn in de verdeling betrokken en dienen derhalve niet (nogmaals) bij de alimentatie te worden meegenomen.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
B. Lasten van de man
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 1.050,75 aan hypotheekrente;
€ 174,- aan premie levensverzekering;
€ 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 113,- aan basispremie ZVW;
€ 29,- (2013) aan verplicht eigen risico;
minus € 35,- (2013) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten psycholoog
De man stelt dat hij maandelijks € 1.356,54 aan kosten van psychologische hulp voor de kinderen betaalt.
De vrouw vermoedt dat een aantal van de door de man overgelegde nota’s, waaronder die van 28 februari en 28 maart 2014, zien op coaching van de man.
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft als productie 36 een toelichting op de kosten van psychologische hulp overgelegd. De man heeft daarnaast een door hem zelf opgesteld overzicht overgelegd alsmede betalingen via zijn bankrekening waarbij de naam van de begunstigde telkens is weggelakt. Voorts heeft de man een verklaring van zoon [zoon van partijen 2] overgelegd waarin deze aangeeft psychologische hulp te ontvangen waarvoor de man betaalt. Verder heeft de man diverse nota’s overgelegd, waarop de naam van de psycholoog maar ook de naam van degene die onder behandeling staat zijn weggelakt. Door het weglakken van namen, kan het hof niet vaststellen voor wie de betreffende facturen zijn voldaan en evenmin op welke behandeling de facturen betrekking hebben. Het hof laat deze facturen dan ook buiten beschouwing. Ook het hof ziet op de facturen van 28 februari 2014 en 28 maart 2014 staan dat deze facturen betrekking hebben op coaching. Niet uitgesloten kan worden dat deze facturen zien op coaching van de man. Met deze facturen zal het hof dan ook geen rekening houden.
Ten aanzien van [dochter van partijen] , dochter van partijen, heeft de man zeven facturen overgelegd over de periode van 28 december 2012 tot 29 november 2013. De totale kosten bedragen in die periode € 1.778,40 ofwel, (afgerond) € 162,- per maand. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten nog altijd worden gemaakt. Het hof acht het redelijk met een bedrag van € 162,- per maand rekening te houden.
Bijdragen kinderen
De man stelt dat hij de kinderen van partijen de navolgende bijdragen betaalt:
  • [zoon van partijen 2] € 1.100,-
  • [dochter van partijen] € 1.158,-
  • [zoon van partijen 1] € 1.100,-
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man het verzoek van de man aldus aangepast dat, wanneer door het hof wordt vastgesteld dat aan de zijde van de vrouw sprake is van behoefte, bij de draagkracht van de man in het kader van die behoefte rekening wordt gehouden met de door de man voor [zoon van partijen 1] te betalen bijdrage. Een afzonderlijk verzoek van de man om een bijdrage voor [zoon van partijen 1] vast te stellen dient dan ook te worden afgewezen.
Het hof overweegt ten aanzien van de kosten van de kinderen in het kader van de draagkracht van de man als volgt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor levensonderhoud en studie van [zoon van partijen 1] hoger zijn dan het door de vrouw gestelde bedrag van € 500,-. Het hof is van oordeel dat de man hier ook in hoger beroep niet in is geslaagd. Het hof neemt hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen over en maakt dit tot het zijne. Voorts overweegt het hof dat de man weliswaar heeft gesteld dat [zoon van partijen 1] in Nederland Engels zal gaan studeren, maar dat hij dit niet nader heeft geconcretiseerd. Aldus houdt het hof (na de draagkrachtruimte van de man te hebben becijferd) rekening met het feit dat de man maandelijks € 500,- bijdraagt in de kosten van levensonderhoud en studie van [zoon van partijen 1] .
Het hof zal met de door de man aan [zoon van partijen 2] en [dochter van partijen] betaalde bijdragen, mede gelet op het verweer van de vrouw op dit punt zoals dit onder andere blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerst aanleg op 21 mei 2013, geen rekening houden nu [zoon van partijen 2] en [dochter van partijen] ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking 26 en 23 jaar oud waren en de man derhalve niet langer gehouden is bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van beide kinderen. De man heeft zich nog beroepen op een natuurlijke verbintenis ten aanzien van [zoon van partijen 2] en [dochter van partijen] , aan welke stelling het hof voorbij gaat nu de man daarvoor, gelet op de in artikel 6:3 lid 2 sub b BW voor het bestaan van een dergelijke verbintenis geldende vereisten, onvoldoende heeft gesteld en voorts van enige onderbouwing van die stelling niet is gebleken. Voor zover de man zich wel gehouden acht bij te dragen in het levensonderhoud van [zoon van partijen 2] en [dochter van partijen] , dient de man dit uit zijn vrije ruimte te voldoen.
Vaststelling van de alimentatie
3.5.12.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 5.960,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:
de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen;
het eigenwoningforfait, welk forfait het hof becijfert op € 566.000,-;
de hypotheekrente betreffende de woning van de man.
3.5.13.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 3.664,- per maand. Daarvan is 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdragen. Hierop strekt nog in mindering de door de man ten behoeve van [zoon van partijen 1] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van € 500,- per maand.
3.5.14.
Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de vrouw. Rekening houdend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man de draagkracht om
€ 2.259,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Ingangsdatum
3.5.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient in te gaan met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 2 oktober 2013. Het hof zal de bijdrage dan ook met ingang van deze datum in laten gaan.
Ad c) De contactregeling tussen de vrouw en hond Zoë (grief 12 van de vrouw)
3.6.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen en daartoe overwogen dat partijen overeengekomen zijn dat de vrouw twee keer per week een uur met de hond zal gaan wandelen, waarbij de dagen en tijden in onderling overleg zijn overeen te komen.
3.6.1.
De vrouw stelt dat de man zijn medewerking niet verleend aan hetgeen partijen ter zitting zijn overeengekomen.
3.6.2.
Het hof overweegt dat voorafgaand aan de zitting in hoger beroep bekend is geworden dat de dierenarts hond Zoë heeft laten inslapen. Een contactregeling kan dan ook niet langer worden vastgesteld, zodat de vrouw niet langer belang heeft bij haar grief en deze dient te falen.
Ad d) De echtelijke woning (grieven 1, 3 en 4 van de vrouw, grief 2 van de man)
3.7.
De rechtbank heeft het voortgezet gebruik van de woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] aan de man toegewezen en die woning aan de man toegedeeld. De rechtbank heeft voorts bepaald dat partijen gezamenlijk opdracht dienen te geven aan [makelaars en taxateurs] makelaars en taxateurs te [vestigingsplaats] om de huidige waarde van de woning vast te stellen, waarbij de datum waarop het rapport van [makelaars en taxateurs] wordt opgesteld, geldt als peildatum.
3.7.1.
De vrouw stelt dat het verzoek van de man tot voortgezet gebruik dient te worden afgewezen, althans dat aan de vrouw een redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 1:165 BW ter hoogte van 4% van de helft van de overwaarde, ofwel € 633,05 per maand dient te worden toegekend. De vrouw is medio februari 2012 met [zoon van partijen 1] , op diens verzoek, in het appartement aan de [adres 2] te [woonplaats] gaan wonen. De man heeft vervolgens de kinderen uitgespeeld tegen de vrouw. In april 2013 heeft de man “de woning feitelijk naar zijn hand gezet” door een ingrijpende verbouwing op te starten, welke verbouwing door de voorzieningenrechter in het vonnis van 3 april 2013 als verboden eigenrichting is gekwalificeerd. De inkomenspositie van partijen kan geen relevante overweging zijn en bovendien is ook de vrouw in staat de lasten van de woning te voldoen. De vrouw heeft zo’n 22 jaar de woning en de tuin bijgehouden. In tegenstelling tot de man speelt heel haar sociale leven zich in [woonplaats] af.
De vrouw stelt voorts dat de woning aan haar dient te worden toegedeeld en dat voor de waarde van de woning van het taxatierapport van [makelaardij] Makelaardij dient te worden uitgegaan, ook als de woning toch aan de man wordt toegedeeld. Partijen hebben niets aan een nieuwe taxatie nu de man de woning ingrijpend heeft verbouwd. Tijdens de zitting in het kort geding van 15 april 2013 heeft de man zich verplicht om de woning (op zijn kosten) in oude staat terug te brengen, zodat de waarde in de huidige staat er niet toe doet.
3.7.2.
De man stelt dat de uitgaven die de man na 1 januari 2012 ten behoeve van zichzelf heeft gedaan, enkel voor zijn rekening komen en dat derhalve ook de verbouwingskosten voor zijn rekening komen. Als de woning aan de vrouw zou worden toegedeeld, zal de man de woning weer in oude staat herstellen. Er is voldoende fotomateriaal aanwezig om de staat en daarmee de huidige waarde van de woning te bepalen zonder rekening te houden met de verbouwingen. Als bij de waardebepaling wel rekening dient te worden gehouden met de verbouwing dan dient de vrouw aan de man de helft van de kosten daarvan te vergoeden ten bedrage van € 112.329,-.
3.7.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het op artikel 1:165 BW gebaseerde voortgezet gebruik van de echtelijke woning kan alleen worden toegewezen voor een periode van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Nu genoemde termijn op 3 april 2014 is verstreken, heeft de vrouw geen belang meer bij haar grief, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
3.7.4.
Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing van de rechtbank om de woning toe te wijzen aan de man te vernietigen. De vrouw heeft de echtelijke woning zelf verlaten. Zij woont inmiddels ruim twee jaar niet meer in de echtelijke woning. De man heeft na het vertrek van de vrouw verbouwingswerkzaamheden verricht aan de woning die, indien de woning wordt toegewezen aan de vrouw (volgens afspraak van partijen) ongedaan zouden moeten worden gemaakt. De kinderen hebben geen contact meer met de vrouw terwijl de kinderen nog wel contact hebben met de man en (deels en/of geheel) bij de man in de echtelijke woning verblijven. De man is financieel in staat de woning over te nemen en de vrouw ter zake overbedeling de helft van de overwaarde van de woning te vergoeden. Toewijzing van de woning aan de vrouw zou twee verhuizingen (van de man én van de vrouw) opleveren en zou betekenen dat de kinderen hun thuis kwijtraken. Alle omstandigheden meewegende, is het hof van oordeel dat de man meer belang heeft bij voortzetting van bewoning van de echtelijke woning. De grief van de vrouw dient dan ook te falen.
3.7.5.
Nu partijen het niet eens zijn over de (huidige) waarde van de echtelijke woning, dient deze opnieuw te worden getaxeerd. Partijen zijn het er over eens dat de deskundige daarbij de door of namens de man gedane verbouwingen buiten beschouwing dient te laten.
Het hof zal de te benoemen deskundige de volgende vragen voor leggen:
  • Wat is de huidige vrije verkoopwaarde (de datum van het taxatierapport) van de woning staand en gelegen aan [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] (daarbij de door of namens de man gedane verbouwingen buiten beschouwing latend)?
  • Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
3.7.6.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
Partijen zijn het niet eens geworden over de persoon van de taxateur, zodat het hof de deskundige ingenieur J.P. Vugts van [makelaarskantoor] heeft benaderd en hem bereid heeft gevonden het deskundigenonderzoek uit te voeren.
3.7.7.
Het hof oordeelt als volgt. Aan de gebruiksvergoeding ligt ten grondslag dat het redelijk is dat de man een vergoeding betaalt voor het gebruikmaken van geld van de vrouw (dat besloten ligt in de helft van de overwaarde). Wat betreft de hoogte van de vergoeding ziet het hof geen aanleiding om van de gebruikelijke berekeningswijze van 4% van de helft van de overwaarde af te wijken. De rente over een (door de man of de vrouw) af te sluiten hypothecaire geldlening met een gebruikelijke rentevaste periode van tien jaar bedraagt ook thans in ieder geval 4%. Het door de man te betalen bedrag van de gebruiksvergoeding kan dan aan de hand van de door de deskundige te bepalen waarde worden vastgesteld.
Ad e) De inboedel (grief 11 van de vrouw, grief 6 van de man)
3.8.
De rechtbank heeft bepaald dat aan de man wordt toegedeeld het eerste op de lijst van de deurwaarder vermelde bestanddeel, te weten de flat screen televisie, merk Samsung, en het volgende bestanddeel Sony Playstation, aan de vrouw. De overige inboedelbestanddelen zullen steeds op overeenkomstige wijze om en om worden verdeeld. De rechtbank merkt daarbij op dat ook de inboedel die zich bevindt in het appartement aan de [adres 2] op voormelde wijze dient te worden verdeeld.
3.8.1.
De vrouw acht de door de rechtbank bepaalde verdeling van de inboedel volstrekt willekeurig en onredelijk. De lijst van de deurwaarder is bovendien niet compleet. De vrouw wil alsnog in de gelegenheid worden gesteld om de inboedellijst te completeren en haar voorkeur voor aan haar toe te delen inboedelgoederen aan te geven. Voorts wil de vrouw haar persoonlijke goederen, de aan haar verknochte goederen en stelt zij dat de niet in de gemeenschap vallende goederen van de moeder van de vrouw aan haar worden afgegeven.
3.8.2.
De man verzoekt de inboedelgoederen van partijen te verdelen overeenkomstig de lijsten die man in hoger beroep heeft overgelegd.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat aan de vrouw dienen te worden toegedeeld de door de vrouw in productie 28 genoemde “spullen van de overleden moeder van de vrouw” (pagina 1), “persoonlijke spullen van de vrouw” (pagina 2 tot en met 4), alsmede de wieg, de keukentafel met laatjes , het antieke bordenrek, de piano met kruk en lamp. In hetgeen de man te dien aanzien heeft gesteld ziet het hof onvoldoende aanleiding om anders te beslissen.
Nu de inboedel voor het overige niet van enige waarde is, althans partijen daarover te weinig hebben gesteld en onderbouwd, en partijen ieder beschikken over een volledig ingerichte woning, zal het hof beslissen dat daarmee de inboedel is verdeeld en partijen over en weer niets meer van elkaar hebben te vorderen.
Ad f) De ontslagvergoeding van [werkgever] (grief 5 van de man)
3.9.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontvangen ontslagvergoedingen niet verknocht zijn en bij helfte dienen te worden gedeeld.
3.9.1.
De man legt een afschrift over waaruit blijkt dat de man op 14 april 2010 een bedrag van € 194.554,67 van [werkgever] heeft ontvangen op de betaalrekening met nummer [betaalrekening] . De vrouw heeft daarvan nog dezelfde dag in vier fases in totaal een bedrag van € 160.000,- overgemaakt naar een op haar naam staande rekening. Daar de vrouw stelt een vermogen onder zich te hebben van € 750.000,-, moet het er voor gehouden worden dat deze gelden nog steeds aanwezig zijn en afkomstig zijn uit vorenstaande overboekingen. De man heeft van het bedrag van € 194.554,67 een bedrag van € 33.000,- overgeboekt naar de spaarrekening [spaarrekening] . Op deze rekening stond op 1 januari 2012 een bedrag van
€ 367.408 en op 31 december 2012 een bedrag van € 222.027,-. De rekening is door het door de vrouw gelegde beslag getroffen en het saldo is door de bank afgezonderd en dus nog altijd aanwezig.
3.9.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat dat goed in de gemeenschap valt, af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In zijn arrest van 22 maart 1996, NJ 1996/640NJ 1996 /640 oordeelde de Hoge Raad over de verknochtheid van een ontslagvergoeding dat wanneer in verband met de beëindiging van een dienstbetrekking aan de werknemer een schadeloosstelling wordt toegekend en uitbetaald in de vorm van een bedrag ineens, dit geen reden is om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat de gemeenschap alle tegenwoordige en toekomstige goederen van echtgenoten omvat.
De Hoge Raad zag in zijn arrest van 17 oktober 2008, NJ 2009/41NJ 2009/41 echter wel aanleiding een uitzondering op die regel te maken. In dat geval ging het om aanspraken voortvloeiende uit een tussen de werknemer en diens werkgever in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking gesloten overeenkomst, op grond waarvan de werkgever bij die beëindiging een koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij had gestort en waaruit de werknemer tot de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen periodieke uitkeringen zou ontvangen, waardoor zijn inkomen zou worden aangevuld tot 70% van zijn laatstgenoten salaris. In die situatie vallen de aanspraken die zien op de periode na de ontbinding van het huwelijk niet in de gemeenschap, nu zij strekken tot vervanging van inkomen dat de werknemer, bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding, zou hebben genoten als de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon, aldus de Hoge Raad.
Nu de man een geldbedrag ineens heeft ontvangen, welk geldbedrag niet is ondergebracht in een stamrechtverzekering, geldt de door de Hoge Raad geformuleerde hoofdregel dat deze ontslagvergoeding niet verknocht is. De man heeft de aan de ontslagvergoeding ten grondslag liggende overeenkomst van [werkgever] niet overgelegd, zodat door het hof ook niet kan worden vastgesteld of de ontvangen ontslagvergoeding tot doel had het inkomen van de man aan te vullen tot zijn laatstgenoten salaris. In het geheel is niet duidelijk geworden welke bestemming de door de man ontvangen gelden hebben gekregen.
De door de rechtbank en de man aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 7 december 2012 (LJN: BY0957) maakt dat niet anders. Immers, de uitspraak in die zaak ziet op een geval van schadevergoeding bij letselschade, hetgeen een geheel andere situatie is dan in de onderhavige zaak aan de orde.
De grief van de man faalt dan ook.
Ad g) De vordering op [werkgever] (grieven 13 en 14 van de vrouw)
3.10.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de totale vordering, te verminderen met de te betalen belasting en verrekening van de schuld, tussen partijen verdeeld dienen te worden.
3.10.1.
De vrouw stelt dat de man de vordering op [werkgever] heeft verzwegen/verborgen gehouden en beroept zich op artikel 3:194 lid 2 BW. De man heeft met geen woord gerept over de door hem op 16 april 2010 gestarte procedure met als inzet een miljoenenclaim terzake de door de man met [werkgever] overeengekomen profit share-regeling en de vergoeding van optierechten/ aandelen. Uit navraag bleek dat de rechtbank al op 5 oktober 2012 vonnis had gewezen en dat [werkgever] is veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 4.698.150,80 in hoofdsom, alsmede een bedrag van € 1.238.585,54 aan rente, berekend tot 9 april 2010. Medio april 2013 meldde de man dat [werkgever] hoger beroep had ingesteld tegen dit vonnis. Inmiddels had [werkgever] een bedrag ad € 3.913,431,23 uitbetaald. De man heeft nooit kenbaar gemaakt waar het bedrag zich bevindt.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.10.2.
Ingevolge artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een echtgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt zijn aandeel in die goederen aan de andere echtgenoot. Het hof is van oordeel dat het beroep van de vrouw op dit artikel niet slaagt. De man heeft in zijn verzoekschrift tot echtscheiding reeds melding gemaakt van de vordering op [werkgever] en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de uiteindelijke uitkering aan beide echtgenoten bij helfte toekomt. Dat pas later bekend is geworden hoe hoog deze vordering was en dat ook later een bedrag aan de man is uitgekeerd doet daar niet aan af, zeker niet in de situatie als de onderhavige waarin er nog een hoger beroepsprocedure loopt waarvan de uitkomst onzeker is. Het verloop van de vordering is ook thans nog ongewis. [werkgever] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij begin juni het arrest van het hof wordt verwacht. Niet uit te sluiten valt dat nadien nog cassatie zal worden ingesteld.
De grieven van de vrouw falen derhalve.
Ad h) [stamrecht-B.V.] (grieven 7, 8, 9 en 10 van de vrouw)
3.11.
De rechtbank heeft de waarde van [stamrecht-B.V.] bepaald op € 22.657,-. Op die waarde heeft de rechtbank een bedrag van € 1.164,- in mindering gebracht, zijnde een aanmerkelijk belang claim. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de man de schuld van de vennootschap aan partijen voor zijn rekening dient te nemen en dat de hoogte van de restantschuld per 31 maart 2013 dient te worden verdeeld, in die zin dat de vrouw de helft daarvan aan de man dient te vergoeden. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de stamrechtvoorziening verknocht is en derhalve buiten de gemeenschap valt.
3.11.1.
De vrouw wenst inzicht in de administratie/bankafschriften en de geldstromen van de beide bv’s van de man. De geldstromen zijn niet te volgen in de door de man zelf opgestelde jaarstukken. Uit de wel overgelegde stukken blijkt een grote verwevenheid van zakelijk en privé. Niet valt uit te sluiten dat de man de bankrekeningen heeft benut om de van [werkgever] ontvangen miljoenen te stallen, zodat er nu rente is bijgeschreven die tot de gemeenschap van goederen behoort.
De vrouw stelt dat het door de man gehanteerde percentage van de belastinglatentie contant moet worden gemaakt, nu de man de onderneming pas in de toekomst staakt. De lening van [stamrecht-B.V.] beliep niet € 795.661,- maar € 750.800,-. Op de door de man zelf opgemaakte vermogensverdelingsstaat valt op dat [stamrecht-B.V.] plots een waarde heeft van -/- € 134.934,- terwijl die waarde volgens een eerder door de man overgelegde vermogensverdelingsstaat nog € 19.128,- was. De vrouw heeft geen enkel zicht op hoe dit mogelijk is.
De man heeft verzuimd documenten over te leggen waaruit blijkt wat de aard van de door de man ontvangen ontslagvergoeding van Tele Atlas N.V. was. De vrouw stelt dat een ontslagvergoeding in beginsel in de huwelijkse gemeenschap valt en dat van een uitzondering slechts sprake kan zijn indien een ontslagvergoeding strekt tot vervanging dan wel suppletie van inkomen. Dat daarvan sprake zou zijn is in het geheel niet gebleken. Van verknochtheid is dan ook geen sprake.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.11.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof verwijst voor wat betreft de heersende jurisprudentie op het punt van verknochtheid van ontslagvergoedingen naar rov. 3.9.2 van deze beschikking. De man heeft de door hem van Tele Atlas N.V. ontvangen ontslagvergoeding ondergebracht in een stamrecht-B.V. , te weten [stamrecht-B.V.] De man heeft als productie 8d bij het verweerschrift de onderliggende overeenkomst tussen Tele Atlas N.V. en de man overgelegd. In artikel 2 van die overeenkomst staat:
“Tele Atlas will in its petition offer [geïntimeerde] a termination lump sum compensation of
€ 720.800,-- gross, as a compensation for loss of (future) income and as a supplement to any unemployment or any benefits or any lower salary which [geïntimeerde] may receive elswehere.
This amount may be adapted in accordance with article 5 hereof.
The methods of payment shall be at [geïntimeerde] ’s discretion, provided that from a tax perspective it remains within acceptable and legal limits. [geïntimeerde] will in his defence accept this compensation as reasonable.
In the event that [geïntimeerde] wishes to receive the payment for a future right to periodical payments (“stamrecht”) within the meaning of Articel 11 (1) (g) of the Dutch 1964 Wages and Salaries Tax Act (“Wet op de loonbelasting 1964”) he will provide Tele Atlas timely with the articles of incorporation of this “standing right” company and with the “standing right agreement” in order to enable Tele Atlas to determine – prior to payment – that such a payment without any deduction of taxes is allowed in accordance with Dutch tax law. Payment will take place after the share transfer as mentioned in article 5 has taken place.”
Artikel 2 van de stamrechtovereenkomst luidt:
“Het rechtop periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon voorziet in aan ondergetekende sub 1 toekomende:
a. Periodieke uitkeringen die ingaan in het jaar waarin ondergetekende sub 1 de leeftijd van 65 jaar bereikt,
b. Aanvullende periodieke uitkeringen, ingaande per 1 januari 2005, als aanvulling op het inkomen uit tegenwoordige arbeid, indien het inkomen uit tegenwoordige arbeid van ondergetekende sub 1 niet hoger is dan € 75.000,- (zegge: vijfenzeventigduizend EURO) gemeten per ultimo van ieder kalenderjaar gedurende de periode vóór het bereiken van de 65jarige leeftijd van ondergetekende sub 1. De totale aanvullende periodieke uitkering plus het inkomen uit tegenwoordige arbeid van ondergetekende sub 1 bedraagt per jaar maximaal €75.000. (...)”
Gelet op de vaste jurisprudentie en voornoemde bepaling in de overeenkomst tussen Tele Atlas N.V. en de man alsmede artikel 2 van de stamrechtovereenkomst is het hof van oordeel dat de stamrechtvoorziening van Tele Atlas N.V. als verknocht moet worden beschouwd.
De stellingen van de vrouw dat sprake zou zijn van onregelmatigheden in de overgelegde stukken heeft zij onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals door de vrouw is verzocht. Voorts heeft de vrouw niet nader onderbouwd waarom van de contante waarde van de belastingclaim moet worden uitgegaan. Aan de stelling van de vrouw dat de lening van [stamrecht-B.V.] geen € 795.661,- maar
€ 750.800,- bedraagt dient om diezelfde voorbij te worden gegaan.
Gelet op het voorgaande falen de grieven 7 tot en met 10 van de vrouw en dienen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot [stamrecht-B.V.] en de stamrechtvoorziening te worden bekrachtigd.
Ad i) De bankrekeningen bij ABN-AMRO met de rekeningnummers [bankrekeningnummer 5] , [bankrekeningnummer 4] , [bankrekeningnummer 7] en [bankrekeningnummer 6] (grief 5 van de vrouw)
3.12.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de bovengenoemde rekeningen na de peildatum door de man zijn geopend en dat derhalve een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW niet kan slagen. Er is geen sprake van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen.
3.12.1
De vrouw beroept zich op artikel 3:194 lid 2 BW. De vrouw betwist bij gebrek aan wetenschap dat de bankrekeningen zijn geopend na de peildatum. Daaruit kan ook niet worden opgemaakt dat de op die rekeningen aanwezige saldi buiten de gemeenschap van goederen vallen. Beslissend is immers de herkomst van de tegoeden. De man heeft op deze bankrekeningen gelden gestort die tot de gemeenschap van goederen behoren, welke tegoeden hij vervolgens heeft verzwegen. Op de gemeenschappelijke rekeningen hebben immers geldbedragen gestaan, afkomstig van [werkgever] , over welke bedragen ook rente werd bijgeschreven. De man heeft door verzwijging zijn aandeel in de saldi van deze bankrekeningen aan de vrouw verbeurd.
3.12.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De man heeft in hoger beroep bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel als productie 8 een e-mail van ABN-AMRO van 13 november 2013 overgelegd waaruit blijkt dat de bankrekeningen met de door de man genoemde rekeningnummers op 30 oktober 2012 geopend zijn. Nu partijen als peildatum voor de bankrekeningen 1 januari 2012 zijn overeengekomen, zijn de bankrekeningen derhalve na de peildatum geopend en dienen zij niet in de verdeling tussen partijen te worden betrokken. De grief van de vrouw faalt dan ook.
Ad j) De bankrekening bij Rabobank met rekeningnummer [Rabo-bankrekeningnummer] (grief 6 van de vrouw)
3.13.
De rechtbank heeft overwogen dat de man zich op het standpunt heeft gesteld dat het saldo op deze en/en rekening aan [zoon van partijen 1] toekomt, hetgeen volgens de rechtbank door de vrouw niet is betwist.
3.13.1.
De vrouw betwist dat het saldo op deze en/en rekening aan [zoon van partijen 1] toekomt. Zij is van mening dat ook dit saldo tot de gemeenschap van goederen behoort en dat het saldo door de man is verzwegen op grond waarvan het saldo op grond van artikel 3:194 lid 2 BW integraal aan haar toekomt.
3.13.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Tussen partijen staat vast dat opgemelde bankrekening tot de huwelijksgemeenschap behoort. Tegen deze vaststelling door de rechtbank (bestreden beschikking, p. 8 onder d) hebben partijen ook geen grieven gericht. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het saldo op deze rekening niettemin aan [zoon van partijen 1] zou toekomen, heeft de man overgelegd een afschrift van een overboeking met de omschrijving “schenking 2012 tbv generatie sparen” op rekeningnummer [IBAN rekeningnummer] . Uit de overschrijving blijkt niet dat deze is gedaan vanaf de bankrekening
bij Rabobank met rekeningnummer [Rabo-bankrekeningnummer] (waar het hier om gaat).Hoe uit deze overschrijving dan volgt dat het saldo op de onderhavige rekening aan [zoon van partijen 1] toekomt, is zonder nadere toelichting die de man heeft nagelaten te geven niet in te zien. Ook overigens is in de overgelegde processtukken geen steun te vinden voor de stelling van de man. In zoverre slaagt de grief van de vrouw dan ook. Het beroep dat de vrouw doet op artikel 3:194 lid 2 BW gaat echter niet op, nu iedere onderbouwing van die stelling ontbreekt.
Ad k) De toedeling van de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen (grief 3 van de man)
3.14.
De rechtbank heeft overwogen dat de saldi voor zover aanwezig op de peildatum 1 januari 2012 bij helfte tussen partijen dienen de worden gedeeld.
3.14.1.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft gegeven over de toedeling van de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen en stelt dat deze aan hem moeten worden toegedeeld.
3.14.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Daar de vrouw ter zitting heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen voortzetting na de peildatum van de gemeenschappelijke rekeningen door de man, ligt dat verzoek van de man voor toewijzing gereed.
Ad l) De verrekening tussen partijen (vermeerdering van verzoek van de vrouw, grief 4 van de man)
3.15.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw ter zake verrekening van kosten een bedrag van in totaal € 1.537,87 aan de man dient te voldoen, te vermeerderen met strikte privé uitgaven en opnamen van de vrouw, die ten laste van gemeenschappelijk vermogen zijn gedaan.
3.15.1.
De man is in beroep gekomen tegen dit oordeel van de rechtbank en de vrouw heeft haar verzoek vermeerderd in die zin dat zij verrekening vordert van de kosten van de huishouding over de periode van 18 februari 2012 tot 24 juli 2013.
3.15.2.
Het hof zal op de grief van de man en de vermeerdering van het verzoek van de vrouw nog nader beslissen.
Ad m) De afgifte van video’s en foto’s (grief 7 van de man, vermeerdering verzoek van de vrouw)
3.16.
De rechtbank heeft overwogen dat partijen ieder foto’s en video’s van momenten die zij samen hebben gedeeld met de andere partij dienen te delen danwel aan de andere partij ter beschikking dienen te stellen, zodat deze daarvan een kopie kan (laten) maken.
3.16.1.
De vrouw wenst kopieën van niet-digitale foto’s en videobanden te ontvangen.
3.16.2.
De man verzoekt alsnog de afgifte van alle video’s, originele foto-albums van partijen, digitale foto’s en de in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel genoemde foto’s, op straffe van een dwangsom opdat de man in staat is deugdelijke afdrukken en scans van de foto’s te maken. Deze video’s, foto’s en scans dienen bij helfte tussen partijen te worden gedeeld.
3.16.3.
Het hof overweegt dat partijen ter zitting overeen zijn gekomen dat partijen de in hun bezit zijnde foto’s, video’s en fotoalbum’s zullen afgeven op het kantoor van hun advocaten zodat de andere partij in de gelegenheid wordt gesteld kopieën te maken.
Ad n) De afgifte van bescheiden (grief 15 van de vrouw)
3.17.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv afgewezen.
3.17.1
De vrouw stelt dat de overweging van de rechtbank dat zo lang de procedure tussen de man en [werkgever] nog niet definitief is afgewikkeld, de vrouw nog geen concrete vordering op de man heeft en er niets te verdelen valt niet juist is. Het door de man ontvangen bedrag valt in de gemeenschap. De man dient voorts een afschrift te verstrekken van de tot op heden aan hem verzonden declaraties met de bijbehorende urenspecificaties. De vrouw heeft wel degelijk belang bij het verstrekken van de bankafschriften vanaf 1 januari 2012 van rekening [bankrekeningnummer 8] en de man kan niet volstaan met het overleggen van jaaroverzichten. De vrouw stelt dat de man voorts inzage dient te geven in zijn werkzaamheden voor C-Content; en in het verloop van de bankrekeningen ten name van [de vennootschap ] en [stamrecht-B.V.] vanaf 1 januari 2012.
3.17.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden ter zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Ingevolge lid 4 van voornoemd wetsartikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van dit artikel zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden:
  • rechtmatig belang: de verzoeker moet een rechtmatig belang bij inzage, uittreksel of afschrift hebben. Het moet gaan om stukken waarbij een partij een direct en concreet belang heeft. De partij die inzage, een uittreksel of afschrift verlangt dient voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt.
  • bepaalde bescheiden: de verzoeker moet inzage, uittreksel of afschrift vorderen van een bepaald bescheiden. Fishing expeditions zijn daardoor uitgesloten.
  • partij zijn bij de rechtsbetrekking: de inzage, het afschrift of uittreksel moet gaan om een onderhandse akte of een ander bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is. Het hebben van een rechtens relevant belang is niet voldoende.
Het hof is evenals de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de vrouw recht heeft op de helft van het door de man van [werkgever] te ontvangen bedrag. Daarmee staat de aanspraak van de vrouw reeds vast. Door de man wordt ook niet ontkent dat hij reeds een bedrag van [werkgever] heeft ontvangen. Dat bedrag kan echter niet reeds nu tussen partijen worden verdeeld, omdat [werkgever] hoger beroep heeft ingesteld en de procedure derhalve nog niet is afgerond. Pas na afronding van de procedure zal duidelijk worden of en zo ja welk bedrag tussen partijen te verdelen valt. De vrouw heeft thans dan ook geen rechtmatig belang bij inzage in de rekeningafschriften en de declaraties/advocaatkosten van de vordering op [werkgever] .
Het verzoek ter zake de rekeningafschriften vanaf 1 januari 2012 van de rekening met nummer [bankrekeningnummer 8] dient te worden afgewezen nu deze bankafschriften dateren van na de peildatum, zodat de vrouw geen partij meer is bij die rechtsbetrekking.
Het verzoek om een overzicht van de werkzaamheden bij C-Content dient te worden afgewezen omdat dit verzoek onvoldoende bepaald is, de vrouw heeft enkel verzocht om inzage in de administratie van de man met betrekking tot C-Content.
Ter zake het verzoek om inzage in de bankafschriften van [de vennootschap ] en [stamrecht-B.V.] is het hof van oordeel dat de vrouw geen partij is bij de rechtsbetrekking tussen [de vennootschap ] en de man. Ter zake van de aandelen in [stamrecht-B.V.] heeft het hof de waarde reeds vastgesteld zodat de vrouw ter zake ook geen rechtmatig belang heeft.
Grief 15 van de vrouw faalt dan ook.
3.18.
Aldus wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2013, voor wat betreft de kinder- en partneralimentatie;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van
€ 2.259,- per maand met ingang van 2 oktober 2013, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
wijst alsnog af het verzoek van de man tot vaststelling van een door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarige [zoon van partijen 1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 3.7.5 van deze beschikking geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Ingenieur J.P. Vugts, verbonden aan [makelaarskantoor]
Postbus [postbus]
[postcode] [kantoorplaats]
Tel. [netnummer + telefoonnummer]
Fax. [netnummer + faximilenummer]
Email. [e-mailadres]
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 4.041,40 (inclusief BTW) tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat de griffier een specificatie van het voorschot bij het afschrift van deze beschikking meezendt aan de advocaten van partijen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 4.041,40, derhalve € 2.020,70
binnen 2 weken na hedenzal overmaken naar IBAN-rekeningnummer NL53 RBOS 0569 990572 ten name van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummers F 200.134.690/01 en F 200.134.691/01.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. G.J. Vossestein tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt dat partijen binnen vier weken na ontvangst van het deskundigenbericht daarop kunnen reageren door middel van een brief bij het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, G.J. Vossestein en A.R. Autar en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2014.