4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is sinds 24 december 1975 enig aandeelhouder en sinds 15 januari 1998 bestuurder van [Autobedrijf en Handelsonderneming] Autobedrijf en Handelsonderneming B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: CAB).
CAB heeft sinds enige jaren niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de loonheffing en omzetbelasting. De Ontvanger heeft in verband daarmee aan CAB aanslagen loonheffing en omzetbelasting opgelegd over tijdvakken gelegen in de jaren 2004 en 2007 tot en met 2011. CAB biedt onvoldoende verhaal voor betaling van die aanslagen.
De Ontvanger heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is voor de belastingschuld van CAB wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 36 lid 1 en 3 van de Invorderingswet. In verband daarmee heeft de Ontvanger bij verzoekschriften van 8 en 12 oktober 2012 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op een groot aantal onroerende zaken van [appellant]. Bij beschikkingen van 9 en 15 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde verloven verleend, onder vaststelling van het bedrag waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van kosten, op € 1.867.000,--.
De Ontvanger heeft op 16 oktober 2012 conservatoir beslag gelegd op alle in het betreffende verlofrekest genoemde onroerende zaken van [appellant] die in Nederland gelegen zijn. Het beslag is op 18 oktober 2012 aan [appellant] betekend.
Bij beschikking van 20 december 2012 heeft de Ontvanger [appellant] vanwege kennelijk onredelijk bestuur aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 1.462.376,89 aan belastingschulden van CAB, vermeerderd met bijkomende posten.
[appellant] heeft tegen de beschikking van 20 december 2012 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is ongegrond verklaard door de Ontvanger bij besluit op bezwaar van 16 april 2013.
Op 15 mei 2013 heeft de belastingdeurwaarder een dwangbevel betekend aan [appellant] met betrekking tot de aansprakelijkstelling. Beide partijen zijn van mening dat het conservatoir beslag daardoor op de voet van artikel 704 lid 1 Rv is overgegaan in een executoriaal beslag.
Tussen de Ontvanger en de advocaat van [appellant] is in de laatste maanden van 2012 en de eerste maanden van 2013 gecorrespondeerd over de gelegde beslagen. Bij e-mail van 10 juni 2013 heeft de Ontvanger aan de advocaat van [appellant] meegedeeld bereid te zijn de beslagen op de onroerende zaken van [appellant] ten dele op te heffen en uitsluitend te handhaven op de onroerende zaken die in die e-mail zijn opgesomd. De advocaat van [appellant] heeft dat voorstel bij e-mail van 14 juni 2013 afgewezen.
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 16 april 2013. Dat beroep was ten tijde van de laatste proceshandeling in de onderhavige procedure nog niet afgedaan.
4.2.1.In de onderhavige kort-gedingprocedure vorderde [appellant] in eerste aanleg:
te verklaren voor recht dat de Ontvanger jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld c.q. misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door voor het bedrag van het verkregen verlof ad € 1.867.000,= beslag te leggen op alle aan [appellant] toebehorende, in Nederland gelegen onroerende zaken, waarvan de gezamenlijke WOZ-waarden ten minste € 7.618.000,= bedraagt;
te verklaren voor recht dat de Ontvanger jegens [appellant] misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt door het voorstel van [appellant] niet te aanvaarden, zulks op gronden die deze afwijzing niet rechtvaardigen;
de Ontvanger op te dragen de beslagen op te heffen op alle onroerende zaken, met uitzondering van de beslagen op [perceel 1.], [perceel 2.] en [perceel 3.] te [plaats 1.], [perceel 4.] te [plaats 1.] en [perceel 5.] te [plaats 2.], althans een zodanige voorziening te treffen die de onrechtmatige toestand doet ophouden te bestaan;
met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
4.2.2.Aan deze vorderingen heeft [appellant] naar de kern genomen de stelling ten grondslag gelegd dat de onroerende zaken waarop de Ontvanger beslag heeft gelegd, tezamen een waarde hebben van € 7.618.000,--, zodat de beslagen in verhouding tot het bedrag waarvoor het beslagverlof is verleend (€ 1.867.000,--) disproportioneel en onrechtmatig zijn.
4.2.3.De Ontvanger heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.3.1.De voorzieningenrechter heeft de onder 1 en 2 gevorderde verklaringen voor recht afgewezen omdat declaratoire uitspraken niet in kort geding kunnen worden gedaan. [appellant] is daar in hoger beroep niet tegen opgekomen. De gevorderde verklaringen voor recht spelen in dit hoger beroep dus verder geen rol.
4.3.2.Naar aanleiding van het onder 3 gevorderde heeft de voorzieningenrechter de Ontvanger opgedragen om de beslagen op te heffen op alle onroerende zaken, met uitzondering van de beslagen die genoemd worden in het schrijven van de Ontvanger aan de advocaat van [appellant] van 10 juni 2013, welk schrijven aan het vonnis is gehecht.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
4.3.3.Volgens de Ontvanger is in het vonnis een juiste beslissing genomen, immers overeenstemmend met het voorstel dat de Ontvanger zelf had gedaan in de e-mail van 10 juni 2013. [appellant] meent echter dat de beslagen in nog verdergaande mate moeten worden opgeheven. [appellant] heeft daartoe tien grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis.
Naar aanleiding van grief 1
4.4.1.In rechtsoverweging 4.3 van het vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [appellant] sub 3 opheffing vordert van de door de Ontvanger gelegde beslagen. Met zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter daarmee de vordering van [appellant] onjuist heeft weergegeven.
4.4.2.Deze grief kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden. In rechtsoverweging 3.1 van het vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering juist weergegeven (namelijk zoals in dit arrest in rechtsoverweging 4.2.1 weergegeven). De weergave in rechtsoverweging 4.3 betreft een samenvatting van de kern van het sub 3 gevorderde. De door de voorzieningenrechter genomen beslissing vormt een gedeeltelijke toewijzing van het door [appellant] sub 3 gevorderde (een zodanige voorziening te treffen die de onrechtmatige toestand doet ophouden te bestaan). Uit het vonnis is dus niet af te leiden dat de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] onjuist heeft opgevat.
Naar aanleiding van grief 2
4.5.1.Met zijn tweede grief voert [appellant] aan dat de Ontvanger zelf in de e-mail van 10 juni 2013 heeft erkend dat handhaving van de beslagen op alle onroerende zaken niet houdbaar is. [appellant] verbindt hier de gevolgtrekking aan dat de voorzieningenrechter buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden.
4.5.2.Ook deze grief kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis. In de bewuste e-mail heeft de Ontvanger immers evenzeer aangegeven dat handhaving van de beslagen op de in die e-mail concreet opgesomde onroerende zaken wel gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft het handhaven van de beslagen op die specifieke onroerende zaken toelaatbaar geacht en de opheffing van de beslagen op alle andere onroerende zaken bevolen. Er is dus geen sprake van dat de voorzieningenrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden is.
Naar aanleiding van grief 3