ECLI:NL:GHSHE:2014:602

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.131.921-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • W.H.B. den Hartog Jager
  • M. van Ham
  • Th.J.A. Kleijngeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontzegging toegang en contactverbod in huurkwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [de man], hierna te noemen appellant, tegen [de vrouw], hierna te noemen geïntimeerde. De zaak betreft een huurkwestie waarbij de geïntimeerde, die een kamer verhuurt aan de appellant, de toegang tot de woning heeft ontzegd en een contactverbod heeft opgelegd. De appellant heeft de huurovereenkomst mondeling opgezegd en later per aangetekend schrijven. De geïntimeerde heeft in kort geding gevorderd dat de kantonrechter de appellant de toegang tot de woning ontzegt en contact met haar verbiedt, wat de kantonrechter grotendeels heeft toegewezen. De appellant is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld. De appellant betwist de ontzegging van de toegang tot de woning en het contactverbod, maar het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld dat de belangen van de geïntimeerde zwaarder wegen. De appellant heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de stellingen van de geïntimeerde onjuist zouden zijn. Het hof wijst erop dat de geïntimeerde zich in een kwetsbare positie bevindt en dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verslechterd. De voorlopige maatregelen die zijn getroffen door de kantonrechter zijn daarom gerechtvaardigd.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 4 maart 2014 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en tot de conclusie zijn gekomen dat de vorderingen van de geïntimeerde terecht zijn toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.921/01
arrest van 4 maart 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W. Kolmans te Eindhoven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J.P.M. Peijnenburg te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 juli 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton Eindhoven, gewezen vonnis in kort geding van 10 juni 2013 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 898188 rolno. 13-5749)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het herstelvonnis van 4 juli 2013.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met drie producties;
- de akte van [appellant] met één productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
[geïntimeerde] huurt van de Stichting Woonbedrijf een zelfstandige woning aan de [perceel] te [woonplaats]. Periodiek verhuurt [geïntimeerde] een kamer onder, waarvan zij de hoofdverhuurder op de hoogte stelt. Sinds december 2011 dan wel maart 2012 onderverhuurt zij een kamer aan [appellant].
4.1.2.
Op 18 september 2012 heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst mondeling opgezegd en op 10 januari 2013 per aangetekend schrijven.
4.2.
Op 28 mei 2013 heeft [geïntimeerde] dit kort geding aanhangig gemaakt en (kort samengevat) gevorderd dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [appellant]:
1. de toegang tot de woning ontzegt;
2. verbiedt contact te leggen met [geïntimeerde];
3. verbiedt [geïntimeerde] de toegang tot haar woning te beletten;
alles voor de duur van de bodemprocedure en alles op straffe van verbeurte van dwangsommen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft daartoe onder meer gesteld dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verslechterd, dat [appellant] vijandig en agressief jegens haar is en dat zij bij haar moeder is ingetrokken omdat zij niet meer thuis durft te blijven. [appellant] heeft de stellingen van [geïntimeerde] betwist. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. [appellant] is tijdig van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Grief 1 is gericht tegen de ontzegging van de toegang tot de woning, grief 2 heeft betrekking op het opgelegde contactverbod en grief 3 op het verbod om [geïntimeerde] de toegang tot de woning te beletten.
4.3.
[geïntimeerde] heeft in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd en ontruiming van het gehuurde. Inmiddels hebben partijen ter gelegenheid van de comparitie van partijen in die procedure een regeling in der minne getroffen inhoudende ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
4.4.
Volgens grief 1 heeft de kantonrechter ten onrechte [appellant] de toegang tot de woning ontzegd voor de duur van het geding in de bodemprocedure. De toelichting op deze grief bestaat uit twee klachten.
4.5.
Volgens het eerste onderdeel van de toelichting op de grief volgt uit de wet dat de huurder toegang moet hebben tot het gehuurde zolang er een huurovereenkomst is en er geen vonnis tot ontruiming is. [appellant] verwijst daartoe naar artikel 7:201 BW en artikel 7:203 BW. Om die reden heeft de kantonrechter ten onrechte een toegangsverbod opgelegd, aldus [appellant].
4.6.
Het hof verwerpt deze stelling. De voorzieningenrechter is niet gebonden aan de regel van artikel 3:296 BW. De te treffen voorziening heeft een ordenende functie zolang de rechtsverhouding tussen partijen nog niet is vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter te toetsen aan de gestelde rechtsgrondslag, proportionaliteit en doelmatigheid. [appellant] ziet er met zijn grief aan voorbij dat een vordering tot ontruiming in kort geding mogelijk is, indien naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een vordering in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen en de belangenafweging ertoe leidt dat daarop vooruitlopend de huurder de woning dient te ontruimen. Bij het bestreden vonnis is [appellant] bovendien niet veroordeeld om de woning te ontruimen, maar is hem de toegang tot de woning tijdelijk ontzegd. Deze voorlopige maatregel heeft een minder vergaande strekking dan een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. [appellant] heeft immers de mogelijkheid gehad om zijn inboedel in het gehuurde te laten staan. Was hij tot ontruiming veroordeeld, dan had hij de inboedel aanstonds dienen te verwijderen en elders moeten opslaan. Dat [appellant] niet over zijn inboedel kon beschikken is onjuist. [appellant] had ervoor kunnen kiezen om zijn inboedel mee te nemen. Hij was niet verplicht om deze achter te laten in de woning. Ook de stelling van [appellant] dat hij zijn post niet kon ontvangen wordt verworpen. Die mogelijkheid was er via zijn advocaat en [appellant] heeft niet gesteld dat hij poststukken heeft gemist.
4.7.
Volgens het tweede onderdeel van de toelichting op grief 1 was de kantonrechter ten onrechte van oordeel dat [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Ook heeft [appellant] aangevoerd dat hem tijdens de zitting geen gelegenheid is geboden om door hem gemaakte foto’s te tonen.
4.8.
Ook dit onderdeel van grief 1 leidt niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. Immers, [appellant] heeft in hoger beroep niet alsnog de stellingen van [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden. In de toelichting op deze grief voert [appellant] geen enkel inhoudelijk argument aan waarom de stellingen van [geïntimeerde] niet juist zouden zijn. Evenmin heeft [appellant] alsnog foto’s in het geding gebracht.
4.9.
Met grief 2 richt [appellant] zich tegen het opgelegde contactverbod. Volgens [appellant] kan een dergelijk verbod slechts met terughoudendheid worden toegepast en moet in ieder geval sprake zijn van ‘structureel hinderlijk en ernstig lastigvallen’. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] daartoe te weinig gesteld.
4.10.
Klaarblijkelijk is de kantonrechter van oordeel geweest dat, gelet op hetgeen reeds was voorgevallen, het risico bestond dat een escalatie zou volgen van het conflict tussen partijen. Anders dan [appellant] kennelijk meent is een vordering als de onderhavige ook in een dergelijke situatie toewijsbaar. Het betreft immers slechts een ordemaatregel, waarbij de kantonrechter de belangen van partijen heeft afgewogen. De kantonrechter heeft de vordering met een beperking toegewezen, in die zin dat het [appellant] is verboden anders dan schriftelijk via de gemachtigde van [geïntimeerde] contact te hebben met haar. [appellant] heeft niet gesteld dat of waarom het contactverbod hem (te veel) heeft belemmerd. Het hof ziet geen aanleiding om over deze vordering anders te beslissen dan de kantonrechter heeft gedaan. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] voldoende heeft gesteld om die vordering toe te wijzen en [appellant] heeft in hoger beroep de stellingen van [geïntimeerde] niet alsnog gemotiveerd betwist. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de belangen van [geïntimeerde] zwaarder dienen te wegen. Daarbij acht het hof van belang dat [appellant] een kamer huurt van [geïntimeerde], dus een situatie waarin het niet mogelijk is elkaar te ontlopen. Verder is van belang dat als onbetwist vast staat dat [geïntimeerde] niet meer in de woning durft te verblijven uit angst voor [appellant] en dat de verhoudingen tussen partijen zeer zijn verslechterd.
4.11.
Grief 3 heeft betrekking op het verbod aan [appellant] om [geïntimeerde] de toegang tot de woning te beletten. Ook deze grief faalt op de gronden als onder 4.10 weergegeven.
4.12.
De slotsom luidt dat alle grieven falen. Aan bewijslevering komt het hof niet toe, daargelaten dat een kort geding zich daar niet voor leent. Nu partijen een regeling in der minne hebben getroffen - die inmiddels heeft geleid tot ontbinding van de huurovereenkomst gevolgd door ontruiming - zijn de door de kantonrechter getroffen voorlopige voorzieningen uitgewerkt. In zoverre heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij bekrachtiging van het bestreden vonnis. Partijen hebben nog wel belang bij een oordeel van het hof in verband met de proceskostenveroordeling. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de kantonrechter Eindhoven van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juni 2013, zoals hersteld bij vonnis van 4 juli 2013 (met zaaknr. 898188 rolno. 13-5749)
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 299,- aan griffierecht en op € 894, aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M. van Ham en Th.J.A. Kleijngeld en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 maart 2014.
sheer