Uitspraak
1.Het verzoek
Mr. Van Elk de Freese heeft daarop gereageerd bij brief van 19 februari 2015. Daarin heeft hij niet inhoudelijk gereageerd op de door mr. Koks geconstateerde omissie (en deze in zoverre dus ook niet bestreden), doch gesteld dat de enige mogelijkheid tot correctie te vinden zou zijn in art. 31 Rv., doch dat in casu van een kennelijke reken- of schrijffout geen sprake is. Hij verzet zich tegen wijziging. Anders dan mr. Van Elk de Freese veronderstelde was niet aan de orde rectificatie van een reken- of schrijffout als bedoeld in art. 31 Rv., doch had het verzoek betrekking op een verzuim als bedoeld in artikel 32 Rv. Het hof heeft partijen andermaal in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken in het licht van artikel 32 Rv. Om nader te noemen redenen verzet mr. Van Elk de Freese zich ook daar tegen.
2.Het eerdere geschil, de vordering en de beslissing van het hof
Ontbinding heeft geen zakelijke werking, doch leidt tot ongedaanmakingsverplichtingen over en weer. Dat betekent dat de ingeruilde Bayliner zou hebben moeten worden teruggegeven, doch deze was door [geïntimeerde] reeds doorverkocht zodat teruggave niet meer mogelijk was. Om die reden heeft het hof beslist dat de integrale koopprijs terugbetaald moest worden.
Bij arrest van 2 december 2014 veroordeelde het hof [geïntimeerde] om de integrale koopprijs aan [appellant] terug te betalen. Het hof heeft daarbij de toevoeging “onder retour gave” – of enige soortgelijke toevoeging – niet in het dictum opgenomen, noch daaraan overwegingen gewijd.
3.De standpunten van partijen met betrekking tot het verzoek
hof– is verkocht voor € 1.100,-- omdat opslag en verzekering niet meer konden worden opgebracht. Hij is de mening toegedaan dat thans zijn cliënt niet meer gedwongen kan worden de boot terug te leveren.
4.De beoordeling van het verzoek
[geïntimeerde]ingestelde vordering, doch veeleer als een modaliteit waaronder in de visie van [appellant] zijn vordering diende te worden toegewezen.
Het hof heeft bij het arrest het “meer of anders gevorderde” afgewezen. Dat zou, als daar aanwijzingen voor waren geweest, mede geacht kunnen worden betrekking te hebben gehad op dit onderdeel van het gevorderde. In concreto bestaat echter geen aanleiding voor de veronderstelling dat het hof zulks zou hebben beoogd. In tegendeel vormt het gegeven dat [geïntimeerde] recht had op teruggave van de Passaat en zulks ook in de vordering van [appellant] besloten lag een aanwijzing dat hier van een omissie sprake is geweest. Het hof, oordelend in dezelfde samenstelling als waarin het arrest waarvan de verbetering wordt gevorderd, kan ook bevestigen dat louter van een omissie sprake is geweest. Mr. Koks heeft dus gelijk met zijn constatering dat het hof heeft verzuimd op dit onderdeel te beslissen.