ECLI:NL:GHSHE:2014:5984

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
HD 200.116.321_01 H1
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvulling op arrest inzake ontbinding koopovereenkomst motorboot

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot aanvulling van een eerder arrest van 2 december 2014. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de ontbinding van een koopovereenkomst voor een motorboot, de Passaat. De appellant had de overeenkomst ontbonden en vorderde terugbetaling van de koopprijs, waarbij hij ook teruggave van de ingeruilde speedboot, de Bayliner, had gevorderd. Het hof had in het eerdere arrest de ontbinding uitgesproken, maar had niet expliciet beslist over de teruggave van de Passaat, wat leidde tot het verzoek van de geïntimeerde om aanvulling van het arrest.

De advocaat van de geïntimeerde, mr. Koks, stelde dat het hof had verzuimd te beslissen over de teruggave van de Passaat, terwijl de appellant had gevorderd dat deze boot zou worden teruggegeven. De advocaat van de appellant, mr. Van Elk de Freese, betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van een omissie, maar dat het hof had besloten op basis van de vordering zoals deze was ingediend. Het hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van een omissie, maar dat de appellant niet in staat was om de Passaat terug te geven, aangezien deze inmiddels was verkocht.

Het hof concludeerde dat, hoewel de geïntimeerde recht had op teruggave van de Passaat, het verzoek tot aanvulling niet kon worden ingewilligd omdat de appellant feitelijk niet meer in staat was om de boot terug te geven. Het hof liet de mogelijkheid open voor partijen om in onderling overleg tot een oplossing te komen voor de nakoming van het eerdere arrest. Uiteindelijk werd het verzoek tot aanvulling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200116321/01
arrest van 21 april op het verzoek tot aanvulling in de zin van artikel 32 Rv van het arrest van 2 december 2014 (rolnr. 200.116.321) en verbeterd op 20 januari 2015,
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.A.J.L. van Elk de Freese te Cuijk,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.J. Koks te Rosmalen,

1.Het verzoek

Bij brief van 11 februari 2015 heeft mr. Koks aan de griffier van het hof bericht dat het hem voorkomt dat het hof heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Hij verzoekt aanvulling van het arrest.
Bij brief van 18 februari 2015 is mr. Van Elk de Freese in de gelegenheid gesteld namens zijn cliënten zijn mening hierover aan het hof kenbaar te maken.
Mr. Van Elk de Freese heeft daarop gereageerd bij brief van 19 februari 2015. Daarin heeft hij niet inhoudelijk gereageerd op de door mr. Koks geconstateerde omissie (en deze in zoverre dus ook niet bestreden), doch gesteld dat de enige mogelijkheid tot correctie te vinden zou zijn in art. 31 Rv., doch dat in casu van een kennelijke reken- of schrijffout geen sprake is. Hij verzet zich tegen wijziging. Anders dan mr. Van Elk de Freese veronderstelde was niet aan de orde rectificatie van een reken- of schrijffout als bedoeld in art. 31 Rv., doch had het verzoek betrekking op een verzuim als bedoeld in artikel 32 Rv. Het hof heeft partijen andermaal in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken in het licht van artikel 32 Rv. Om nader te noemen redenen verzet mr. Van Elk de Freese zich ook daar tegen.

2.Het eerdere geschil, de vordering en de beslissing van het hof

[appellant] had bij [geïntimeerde] een boot, Passaat, gekocht met inruil van een speedboot, Bayliner. Bij appeldagvaarding vorderde [appellant] een verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk was ontbonden, althans ontbinding. Bij arrest van 2 december 2014 sprak het hof de ontbinding uit.
Ontbinding heeft geen zakelijke werking, doch leidt tot ongedaanmakingsverplichtingen over en weer. Dat betekent dat de ingeruilde Bayliner zou hebben moeten worden teruggegeven, doch deze was door [geïntimeerde] reeds doorverkocht zodat teruggave niet meer mogelijk was. Om die reden heeft het hof beslist dat de integrale koopprijs terugbetaald moest worden.
Bij de appeldagvaarding had [appellant] ook (zowel onder het primair gevorderde, als onder het subsidiair gevorderde) terugbetaling van het door hem betaalde gevorderd, “tegen inlevering” of “onder retourgave” van de Passaat.
Bij arrest van 2 december 2014 veroordeelde het hof [geïntimeerde] om de integrale koopprijs aan [appellant] terug te betalen. Het hof heeft daarbij de toevoeging “onder retour gave” – of enige soortgelijke toevoeging – niet in het dictum opgenomen, noch daaraan overwegingen gewijd.

3.De standpunten van partijen met betrekking tot het verzoek

Mr. Koks wijst erop dat [appellant] , appellant, had gevorderd:
“althans, indien teruggave van de speedboot niet meer mogelijk is, de gedaagde thans geïntimeerde te veroordelen om aan eiser, thans appellant, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 9.950,-- te vermeerderen met de door eiser, thans appellant, gemaakte kosten liggeld, taxatie en kosten droogdok groot € 608,55onder retour gave van de boot Passat 735 BOUWJAAR 1978 aan de gedaagde, thans geïntimeerde”[onderstreping mr. Koks; hof]
Teruggave vloeit bovendien voort uit de door het hof uitgesproken ontbinding, aldus mr. Koks. Hij constateert dat het hof zijn cliënt [geïntimeerde] wel heeft veroordeeld tot betaling van € 9.950,-- zodat [appellant] daarvoor over een titel beschikt, maar heeft verzuimd in het dictum het in boven genoemd citaat onderstreepte gedeelte op te nemen, zodat [geïntimeerde] teruggave van de boot niet kan afdwingen.
Bij brief van 9 maart 2015 berichtte mr. Van Elk de Freese dat de Passaat op 23 december 2014 – dus drie weken na de uitspraak,
hof– is verkocht voor € 1.100,-- omdat opslag en verzekering niet meer konden worden opgebracht. Hij is de mening toegedaan dat thans zijn cliënt niet meer gedwongen kan worden de boot terug te leveren.
Mr. Koks maakt tegen deze gang van zaken bezwaar, bij brief van 13 maart 2015.

4.De beoordeling van het verzoek

Voor de vraag of sprake is van een eventueel voor aanvulling in aanmerking komende omissie als bedoeld in art. 32 Rv. is niet doorslaggevend dat de hiervoor onderstreepte passage als zodanig niet als een “vordering” waarop had moeten worden beslist kan worden aangemerkt en al helemaal niet als een daartoe strekkende door
[geïntimeerde]ingestelde vordering, doch veeleer als een modaliteit waaronder in de visie van [appellant] zijn vordering diende te worden toegewezen.
Door de ontbinding ontstonden ongedaanmakingsverplichtingen over en weer, ongeacht of het hof zulks expliciet besliste. Dat laat onverlet dat [appellant] de vordering had geformuleerd op de wijze zoals hiervoor weergegeven, hetgeen noopte tot een beslissing van het hof.
Het hof heeft bij het arrest het “meer of anders gevorderde” afgewezen. Dat zou, als daar aanwijzingen voor waren geweest, mede geacht kunnen worden betrekking te hebben gehad op dit onderdeel van het gevorderde. In concreto bestaat echter geen aanleiding voor de veronderstelling dat het hof zulks zou hebben beoogd. In tegendeel vormt het gegeven dat [geïntimeerde] recht had op teruggave van de Passaat en zulks ook in de vordering van [appellant] besloten lag een aanwijzing dat hier van een omissie sprake is geweest. Het hof, oordelend in dezelfde samenstelling als waarin het arrest waarvan de verbetering wordt gevorderd, kan ook bevestigen dat louter van een omissie sprake is geweest. Mr. Koks heeft dus gelijk met zijn constatering dat het hof heeft verzuimd op dit onderdeel te beslissen.
[appellant] kon niet verwachten dat hij zowel de € 9.950,-- zou terugkrijgen, als de Passaat (dan wel de voor de Passaat ontvangen € 1.100,--) zou mogen behouden. Hij heeft daarop geen recht.
Overigens verlangt mr. Koks niet een dictum waarbij [appellant] wordt gelast de Passaat terug te geven, doch verlangt hij slechts een dictum waarbij aan de veroordeling tot betaling wordt toegevoegd “onder teruggave” van de Passaat.
[appellant] heeft echter met de brief van zijn advocaat van 9 maart 2015 gesteld feitelijk niet meer in staat te zijn om de Passaat terug te geven en [geïntimeerde] gaat van de feitelijke juistheid van dat gegeven uit. Het hof heeft te beslissen met inachtneming van de thans bestaande situatie en dat betekent dat, hoezeer ook [geïntimeerde] recht zou hebben op teruggave, een daartoe strekkende beslissing in de gevraagde vorm thans niet kan worden gegeven. Enige andere vordering is niet ingesteld. Het is aan partijen om in onderling overleg uit te maken op welke wijze, gegeven de ontwikkelingen na de uitspraak, aan de nakoming van het arrest van 2 december 2014 vorm dient te worden gegeven.
Om bovenstaande redenen zal het hof het verzoek van [geïntimeerde] niet inwilligen.

5.Het beslissing

Het hof wijst het verzoek tot aanvulling op grond van art. 32 Rv van het arrest van 2 december 2014, rolnr. 200.116.321, af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en W.H.B. den Hartog-Jager en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 april 2015.
griffier rolraadsheer