Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven met 13 producties
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met twee producties
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
- [Elektrotechniek], elektrotechnisch installatiebedrijf dat zich onder meer richt op het leveren en installeren van telecom-installaties
- Ooperon, leverancier van interne communicatiesystemen, onder meer in de gezondheidszorg
- Tadicom (bedoeld is: Tadicom “oud”; op 22 december 2005 gefailleerd); idem
- Antonius ziekenhuis in [vestigingsplaats 1.]
- Argos Zorggroep met (voor dit geschil) twee locaties in [vestigingsplaats 2.]. Met Zorggroep Waterweg Noord wordt Argos bedoeld.
Argos heeft op 22 december 2003 een vergelijkbare overeenkomst met [Elektrotechniek] gesloten.
Ooperon heeft op 18 december 2003 een offerte uitgebracht aan [Elektrotechniek] inzake Argos; deze voorzag in levering (aan [Elektrotechniek]) op 22 maart 2004.
Op basis van deze offertes zijn tussen Ooperon en [Elektrotechniek] overeenkomsten tot stand gekomen.
De oplevering bij Argos vindt plaats op 5 mei 2004 en 21 oktober 2004.
- de aard van de overeenkomst (koop dan wel enige andere overeenkomst)
- de vraag of de vorderingen zijn verjaard uit hoofde van art. 7:23 lid 2 BW dan wel enige andere wetsbepaling
- de reikwijdte van de Akkoordverklaring
- de deelbaarheid van de door Ooperon en Tadicom te leveren prestaties,
- de toepasselijkheid van art. 6:99 BW.
- aard van de overeenkomst
- verjaring (grief 2 incidenteel appel)
- onderlinge positie van partijen in deze specifieke casus
- aard van de prestaties: deelbaar of ondeelbaar (grief 3 principaal appel en grief 1 incidenteel appel)
- toepasselijkheid Akkoordverklaring op beide projecten (grief 1 incidenteel appel)
- reikwijdte Akkoordverklaring (grief 3 incidenteel appel)
- toepasselijkheid en reikwijdte art. 6:99 en 6:102 BW (grieven 1 en 2 principaal appel)
De deskundige heeft een rapport d.d. 17 november 2011 uitgebracht.
De deskundige komt dan toe aan de vervolgvraag in welke van de vier producten de productfout zit: het DECT-toestel, DECT-zendstation, DECT-kaarten of Coral telefooncentrale en concludeert op pagina 15/16 dat het zeer waarschijnlijk is dat het probleem is veroorzaakt door één, of een combinatie van meerdere, productfouten (hardware en/of software) en/of problemen bij de integratie van de verschillende producten (die waarschijnlijk te herleiden zijn tot één of meer productfouten). Hij stelt verder dat de productfout(en) zich kan bevinden in één of meer van de volgende producten: DECT-toestel (Ooperon), DECT-zendstation (Ooperon), DECT-kaart (Tadicom) of Coral telefooncentrale (Tadicom). Volgens de deskundige is de destijds gehanteerde aanpak bij het oplossen van de problemen bij Argos en Antonius onvoldoende om één of meer van deze vier producten volledig uit te sluiten als oorzaak van de geconstateerde problemen. Wel lijkt een productfout in de combinatie DECT-kaart en Coral telefooncentrale iets waarschijnlijker dan een productfout in DECT-toestel of DECT-zendstation, maar dit is niet bewezen, aldus de deskundige.
De deskundige verwijst daarbij naar het antwoord op vraag 1 dat een productfout in de combinatie DECT-kaart/Coral Telefooncentrale (geleverd door Tadicom) waarschijnlijker lijkt dan een productfout in het DECT-toestel of DECT-zendstation (geleverd door Ooperon), maar hij merkt daarbij op dat deze laatste mogelijkheid echter niet kan worden uitgesloten. Verder merkt de deskundige op dat [Elektrotechniek] heeft aangegeven dat in een latere fase bij uitbreiding van het systeem bij Antonius ook de DECT-kaarten door Ooperon zijn geleverd. Hij concludeert vervolgens dat de vraag wie verantwoordelijk is indien de problemen door een integratiefout zijn veroorzaakt in dit geval niet door hem te beoordelen is. Gebruikelijk is om bij dergelijke complexe projecten vooraf de verantwoordelijkheid voor het opstellen van het (technisch) ontwerp en de integratie vast te leggen, hetgeen in het onderhavige geval niet uit de processtukken is gebleken, aldus de deskundige.
- naar de mening van de deskundige van [Elektrotechniek] verwacht had mogen worden dat zij ervoor zou hebben gezorgd dat zij in staat zou zijn geweest een uitgebreider dossier over te leggen;
- dat Ooperon en Tadicom niet de fabrikanten van de geleverde producten zijn en dat het feit dat uiteindelijk alle DECT-producten in de gehele keten afkomstig zijn van Kirk Telecom het integrale karakter van het totale systeem benadrukt en verklaart waarom Ooperon, Tadicom als ook Kirk nauw betrokken waren bij de analyse van de problemen bij Argos en Antonius;
- uit de processtukken en de aanvullende informatie blijkt dat Ooperon bij Argos en Antonius de (in)metingen heeft verricht op basis waarvan uiteindelijk het aantal benodigde zendstations is vastgesteld en waar ze geplaatst moesten worden en dat Ooperon hiermee naar de mening van de deskundige een grotere rol heeft gespeeld dan louter levering van producten.
Ooperon stelt dat zij deze werkzaamheden onverplicht en uit coulance heeft verricht. Wat daarvan zij, voor de vraag of er sprake is van verjaring is slechts van belang of er tijdig door [Elektrotechniek] is geklaagd, nu immers in de systematiek van art. 7:23 BW de aanvang van de verjaringstermijn afhangt van de vraag of en wanneer er is geklaagd, en het gestelde (doch betwiste) feit dat het op die klacht reageren met het uitvoeren van werkzaamheden onverplicht was, laat onverlet dat [Elektrotechniek] had geklaagd en dat Ooperon dat kennelijk ook aldus heeft begrepen.
Daargelaten of de uitlatingen van [Elektrotechniek] na elke herstelpoging zijn weergegeven in de vorm van een “klacht”, zoveel is voorts duidelijk, dat [Elektrotechniek] herhaaldelijk aan Ooperon heeft aangegeven dat diens herstelwerkzaamheden niet tot een afdoende resultaat hadden geleid.
In de stukken is sprake van deadlines van Antonius en Argos, en is in geschil welke consequenties daaraan kunnen worden verbonden.
De in dat arrest aangehaalde casus is op belangrijke onderdelen vergelijkbaar met het onderhavige geval. Het feit dat in dat arrest in r.o. 3.5.5 het woord “terugkeert” is gebezigd duidt er niet op dat hier enkel gedoeld is op een geval waarin herstel aanvankelijk deugdelijk lijkt, maar het gebrek zich enige tijd nadien opnieuw manifesteert; ook het geval waarin na een poging tot herstel aanstonds blijkt dat het gebrek niet is verholpen valt onder het bereik van de formulering. Onjuist is dus de opvatting van Ooperon dat in de systematiek van art. 7:23 BW enkel in gevallen waarin na (succesvol) herstel een nieuwe klacht op treedt, sprake kan zijn van het aanvangen van een nieuwe verjaringstermijn (mva sub 42).
Het gaat erom dat de partij die moet presteren zich ervan bewust is dat de schuldeiser nog steeds ontevreden is over de prestatie en dat op niet voor enig misverstand vatbare wijze kenbaar heeft gemaakt; van degene die aanspraak maakt op een prestatie (opdrachtgever, koper) mag dus verwacht worden dat hij degene die tot de prestatie verplicht is (opdrachtnemer, verkoper) daarvan in kennis stelt, waarna weer een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen. Ook in dit geval heeft Ooperon tot eind 2006 niet mogen begrijpen dat [Elektrotechniek] tevreden was over de prestatie van Ooperon.
Waar de opleveringen plaats vonden op diverse data in 2004 en vrijwel direct daarna door de afnemers is geklaagd bij [Elektrotechniek] en door [Elektrotechniek] bij Ooperon, en dit door is blijven gaan tot in het najaar van 2006, is de verjaringstermijn van twee jaar niet eerder gaan lopen dan ergens in het najaar van 2006 zodat de vordering van [Elektrotechniek] nog niet verjaard was.
In tegendeel, elk van die projecten was kennelijk heel goed “deelbaar” in die zin dat de ene partij de bedrading en dergelijke leverde ([Elektrotechniek] zelf), een ander de vaste installatie (Tadicom), een derde de draadloze installatie en Comvos-server (Ooperon), terwijl [Elektrotechniek] zelf – maar dat had ook een vierde kunnen zijn – de feitelijke aanleg verzorgde. Dat, als ofwel Ooperon, ofwel Tadicom, ofwel beide samen, het gehele project hadden aangenomen, de in dat geval ontstane verbintenis als een ondeelbare had kunnen worden aangemerkt maakt dit niet anders, nu [Elektrotechniek] er nu eenmaal niet voor heeft gekozen de gehele samenwerking op die wijze gestalte te geven. Als het project zo ondeelbaar was als [Elektrotechniek] thans doet voorkomen, had zij niet twee afzonderlijke overeenkomsten moeten sluiten.
Bij deze stand van zaken moet als onbetwist worden aangenomen dat de Akkoordverklaring enkel ziet op Argos.
Een redelijke uitleg van deze Akkoordverklaring brengt met zich dat Ooperon verantwoordelijk was voor het Ooperon gedeelte , Tadicom verantwoordelijk was voor het Tadicom-gedeelte, en dat beiden verantwoordelijk waren voor de onderlinge afstemming van hun werkzaamheden en van de door elk hunner te leveren systemen, zodat zij zich over en weer niet op konden beroepen dat “hun” deel in orde was doch niet kon communiceren met het deel van “de ander”.
Indien echter de fout noch aan de zijde van Ooperon lag, noch gelegen was in de onderlinge afstemming, doch louter in het Tadicom-gedeelte, dan volgt uit deze Akkoordverklaring niet dat Ooperon ook daarvoor aansprakelijk was.
beidetegenpartijen fouten hebben gemaakt (dat wil zeggen: toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van op hen rustende contractuele verplichtingen dan wel onrechtmatig hebben gehandeld), maar dat
nietvast gesteld kan worden door welk van die twee fouten de schade is veroorzaakt.
Ook het arrest HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491, r.o. 3.5.2, gaat ervan uit dat normschending aan de zijde van de aangesproken persoon vast staat. Dat geldt niet alleen bij onzekerheid of de schade is veroorzaakt door een normschendende gebeurtenis dan wel door een omstandigheid die voor rekening van de benadeelde komt, maar ook in geval van meer aangesproken partijen; zie de noot van Lindenbergh onder genoemd arrest onder 3.
Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen. Dientengevolge komen grieven 4, 5 en 6 in het principaal appel niet meer aan de orde
.
Voorts heeft [Elektrotechniek] een concreet bewijsaanbod gedaan omtrent de door haar bestede uren. Het hof komt daaraan echter niet toe, omdat de vorderingen hoe dan ook zullen worden afgewezen.
Het principaal appel tegen de overige drie vonnissen is niet-ontvankelijk c.q. faalt.
Het incidenteel appel tegen de overige drie vonnissen slaagt en leidt tot vernietiging van die vonnissen.
zal in de kosten van beide instanties worden verwezen. De begroting van het salaris in principaal en incidenteel hoger beroep geschiedt op basis van 3 punten tarief VII in het principaal appel, en 1 ½ punt tarief VII in het incidenteel appel.
De begroting in eerste aanleg luidt overeenkomstig het eindvonnis, verminderd met de dagvaardingskosten;
De kostenveroordeling in eerste aanleg hield tevens in een vergoeding van de kosten van de deskundige, wiens kosten overeenkomstig het – destijds voor rekening van [Elektrotechniek] gekomen – voorschot op € 7.044,80 werd vast gesteld. Aangezien Ooperon zal worden veroordeelt tot terugbetaling van al hetgeen hij heeft betaald en ook geen aandeel in het voorschot had betaald, betekent dit dat ter zake van door het hof voor de eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling volstaan kan worden met een bedrag groot € 8.360,--.