ECLI:NL:GHSHE:2014:589

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.105.695-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake achterstallige pensioenpremies door bedrijfstakpensioenfonds voor beroepsvervoer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten, waaronder een vennootschap onder firma en enkele natuurlijke personen, tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vordering van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, die betaling eist van achterstallige pensioenpremies, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De appellanten zijn van mening dat zij niet gehouden zijn tot betaling van de gevorderde bedragen en hebben in eerste aanleg geen verweer gevoerd, wat resulteerde in een veroordeling tot betaling van € 43.638,98 door de kantonrechter.

Het hof heeft in deze procedure de processtukken beoordeeld en vastgesteld dat de Stichting, als bedrijfstakpensioenfonds, op grond van de Pensioenwet en het ministerieel besluit, recht heeft op de betaling van de premies door de appellanten, die werkzaam zijn in de sector beroepsvervoer. De appellanten hebben in hun hoger beroep de vernietiging van het vonnis gevorderd en de Stichting verzocht om terugbetaling van reeds betaalde bedragen, alsook om de proceskosten te vergoeden.

Tijdens de zitting heeft het hof opgemerkt dat niet alle processtukken compleet zijn en heeft het de Stichting de gelegenheid gegeven om ontbrekende stukken in te dienen. Tevens is er ruimte geboden voor de appellanten om te reageren op de door de Stichting ingebrachte producties. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten verder toe te lichten. De uitspraak van het hof is gedaan op 4 maart 2014, waarbij de verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.105.695/01
arrest van 4 maart 2014
in de zaak van

1.[appellante 1] V.O.F.,gevestigd te [woonplaats],

2.
[appellante 2],wonende te [woonplaats],
3.
[appellant 3],wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. S.A.J. van Riel te Eindhoven,
tegen
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 juni 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven onder zaaknummer 787025 rolnummer 11-10419 gewezen vonnis van 5 januari 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 juni 2012 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2012;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. De Stichting is een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, ten behoeve van de bedrijfstak voor het beroepsvervoer over de weg. Bij ministerieel Besluit Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg heeft de minister gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 2 lid 1 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 om deelneming in dat pensioenfonds verplicht te stellen voor de in dat besluit genoemde categorieën van werknemers in dienst van een onderneming in het beroepsvervoer over de weg. Op grond van artikel 4 van dat Besluit valt de onderneming van [appellanten] als transport- en koeriersbedrijf onder de definitie van onderneming. Op grond daarvan zijn [appellanten] gehouden tot betaling van de voor haar (voormalige) werknemers verschuldigde premie, met inachtneming van het daartoe bepaalde in de statuten en reglementen van het Bedrijfstakpensioenfonds.
7.2.
De Stichting heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 44.233,98 vanwege achterstallige premies, verschuldigde rente en buitengerechtelijke incassokosten. [appellanten] hebben geen (althans te laat) verweer gevoerd, waarna de kantonrechter een bedrag heeft toegewezen van € 43.638,98 en [appellanten] tevens heeft veroordeeld in de kosten van de procedure.
7.3.
Tegen deze veroordelingen komen [appellanten] op met één grief. Zij vorderen daarbij het vonnis te vernietigen, de vorderingen van de Stichting alsnog integraal af te wijzen, de Stichting te verplichten tot terugbetaling van de ingevolge het vonnis reeds betaalde gelden, en haar te veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
7.4.
Het hof merkt allereerst op dat de processtukken nog niet compleet zijn, nu de bij de inleidende dagvaarding overgelegde producties 1 tot en met 4 niet in het geding gebracht zijn. De betreffende stukken zijn oorspronkelijk afkomstig van de Stichting, zodat het hof de Stichting in de gelegenheid zal stellen deze stukken alsnog in het geding te brengen. Dat geldt eveneens voor het Besluit tot wijziging van de verplichtstelling, nu de Stichting daaraan geen bekendmakingsdatum heeft gekoppeld. Dit behoeft geen nadere reactie van [appellanten] .
7.5.
Verder moet worden opgemerkt dat de Stichting bij memorie van antwoord een groot aantal producties in het geding heeft gebracht kennelijk met het oogmerk om haar beweerdelijke vorderingen op [appellanten] nader te onderbouwen en toe te lichten. [appellanten] hebben in de memorie van grieven onder meer aangevoerd dat bij hen onvoldoende inzicht bestaat in de cijfermatige onderbouwing door de Stichting van de diverse facturen gericht op premiebetalingen over de jaren 2009, 2010 en 2011 door [appellanten] Mede om deze reden en tevens uit het oogpunt van goede procesorde zal het hof [appellanten] in de gelegenheid stellen om op deze ingebrachte producties te reageren. Hierna zal de Stichting weer kunnen reageren op hetgeen door [appellanten] nog (nader) zal worden aangevoerd.
7.6.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hiervoor onder rov. 7.4. en 7.5. is benoemd.

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 25 maart 2014 teneinde de Stichting de gelegenheid te geven de producties als genoemd in rov. 7.4. in het geding te brengen en [appellanten] de gelegenheid te geven zich nader uit te laten over de producties als door de Stichting ingebracht bij de memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, M.J.H.A. Venner-Lijten en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 maart 2014.
griffier rolraadsheer