ECLI:NL:GHSHE:2014:5814

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
HV 200.160.288-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsanering in hoger beroep na tekortkomingen in de informatie- en sollicitatieplicht

In deze zaak gaat het om de verlenging van de schuldsanering van de appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op verzoek van de bewindvoerder de schuldsanering tussentijds beëindigd, omdat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 december 2014, waarbij zowel de appellante als de bewindvoerder aanwezig waren. De rechtbank had vastgesteld dat de appellante niet voldoende had gesolliciteerd en haar informatieplicht niet was nagekomen. De appellante betwistte deze conclusies en voerde aan dat zij zich had ingespannen om werk te vinden en dat zij niet op de hoogte was van haar tekortkomingen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellante vanaf september 2013 te weinig had gesolliciteerd en haar informatieplicht niet had nageleefd. Desondanks heeft de appellante recentelijk verbetering laten zien door een aanvullende baan te vinden en meer sollicitaties te doen. Het hof besloot om de schuldsanering met één jaar te verlengen, in plaats van de door de bewindvoerder gevraagde tussentijdse beëindiging. Het hof benadrukte het belang van adequate hulp voor de appellante om terugval te voorkomen en gaf haar een laatste kans om de schuldsanering succesvol af te ronden. De uitspraak van het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de schuldsanering af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 december 2014
Zaaknummer : HV 200.160.288/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/271 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. N. Witt te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2014 en aanvullend, voortbordurend, beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 december 2014, heeft [appellante] primair verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder af te wijzen en subsidiair om verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling met zes maanden verzocht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Witt.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 november 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 9 december 2014;
- de indieningsformulieren van 15 en 16 december 2014 met bijlagen van de advocaat van [appellante] .

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. De meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder is opgeroepen om ter zitting te verschijnen en haar visie over het gedane verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te doen (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021). Van deze mogelijkheid heeft de bewindvoerder geen gebruik gemaakt.
3.2.
Bij vonnis van 23 april 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 1 oktober 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. Ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 13 mei 2014, heeft [appellante] niet voldaan aan de kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht. Van [appellante] wordt verwacht dat zij niet alleen alle inlichtingen verschaft die door de bewindvoerder of de rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die verplichtingen waarvan [appellante] weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen.
[appellante] wist, althans behoorde te weten, dat zij, om aan de sollicitatie- en arbeidsverplichting te voldoen, maandelijks ten minste vier sollicitaties diende te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder diende te versturen. [appellante] heeft een vaste baan van 24 uur per week. [appellante] heeft vanaf september 2013 niet aanvullend gesolliciteerd. Van de sollicitaties die per internet zouden zijn verricht kan [appellante] geen brieven overleggen. Mr. Holmes heeft ter zitting erkend dat [appellante] zich niet voldoende aan de regels van de schuldsaneringsregeling heeft gehouden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [appellante] niet aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat de van [appellante] te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken.
Deze tekortkomingen kunnen [appellante] worden aangerekend en zijn van dien aard dat, op grond van artikel 350 lid 3 sub c Fw, een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is, aldus de rechtbank.
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is van mening dat zij de informatieverplichting naar behoren is nagekomen. De rechtbank heeft haar oordeel dat dit niet zo zou zijn, onvoldoende gemotiveerd. [appellante] ging er vanuit dat de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder de financiële stukken aan de bewindvoerder zou overleggen. [appellante] ging er voorts vanuit dat de bewindvoerder alle poststukken las, omdat er sprake is van een postblokkade. [appellante] heeft niet bewust geen stukken overgelegd, mocht er sprake zijn van ontbrekende stukken.
[appellante] was ervan overtuigd dat zij zich volledig inspande om werk te vinden. [appellante] heeft maandenlang schriftelijk gesolliciteerd en de bewindvoerder hiervan op de hoogte gehouden. [appellante] heeft ook via het UWV gesolliciteerd. Er is wel een periode geweest (na 23 september 2014) dat [appellante] niet specifiek volgens de regels heeft gesolliciteerd, maar [appellante] was zich daar niet van bewust. [appellante] dacht er goed aan te doen op andere manieren aanvullend naar werk te zoeken en zij heeft niet de intentie gehad om de schuldsaneringsregeling te frustreren. Het handelen van [appellante] is dus niet verwijtbaar, althans niet zodanig dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is gerechtvaardigd.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Tot september 2013 heeft [appellante] zich aan alle verplichtingen gehouden. Het is juist dat [appellante] vanaf september 2013 nauwelijks aanvullend heeft gesolliciteerd. [appellante] zat – in haar eigen woorden – ‘er helemaal doorheen’. Op dit moment behelpt [appellante] zich door het rustig aan te doen. [appellante] heeft geen hulp gezocht. Wel is inmiddels aanvullend werk voor 4 uur per week gevonden. [appellante] is op zoek naar nog meer aanvullend werk. [appellante] wil graag voldoen aan de verplichtingen. Zij wil een verlenging van de schuldsaneringsregeling om aan te tonen dat zij zich volledig zal inzetten. De scheiding van haar ex-echtgenoot, die vijf jaar geleden plaatsvond, heeft [appellante] verwerkt.
De strekking en inhoud van de spontane informatieplicht is door [appellante] niet helemaal begrepen, aldus [appellante] .
3.7.
De bewindvoerder heeft in verzoek tot tussentijdse beëindiging d.d. 1 oktober 2014 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] voldoet niet of onvoldoende aan de arbeids- en sollicitatieplicht. [appellante] informeert de bewindvoerder niet of nauwelijks, ondanks diverse aanschrijvingen daartoe.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De financiële gegevens zijn altijd keurig aangeleverd door de bewindvoerder. Het is de eigen informatieplicht die door [appellante] niet is nageleefd. Dit is van belang aangezien wijzigingen in het gezinsleven invloed kunnen hebben op het vrij te laten bedrag. De bewindvoerder heeft haar twijfels over verlenging van de schuldsaneringsregeling.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat [appellante] vanaf september 2013 tot heden te weinig aanvullend heeft gesolliciteerd. Ook de spontane informatieverplichting is niet voldoende nagekomen. Hiervan valt [appellante] een verwijt te maken, mede nu zij door de bewindvoerder door middel van verslagen en brieven herhaaldelijk aan de nakoming van de uit de wettelijke schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is herinnerd en [appellante] daarenboven op 13 mei 2014 een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris heeft gehad. [appellante] kan dan ook redelijkerwijs geacht worden op de hoogte te zijn van haar verplichtingen uit de wettelijke schuldsanering evenzeer als zij redelijkerwijs geacht kan worden op de hoogte te zijn van haar eerdere tekortschieten met betrekking tot de (spontane) inlichtingenverplichting en de (aanvullende) sollicitatieplicht.
3.9.3.
[appellante] heeft echter ten aanzien van de aanvullende sollicitatieplicht inmiddels verbetering laten zien en een baan voor vier uur per week aangenomen naast haar reguliere baan van 24 uur per week. [appellante] is tevens aan het solliciteren naar meer aanvullend werk, opdat zij kan voldoen aan de op haar rustende verplichting in totaal tenminste 36 uur per week betaalde werkzaamheden te verrichten (vgl. artikel 3.5. van de zogeheten Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen). Er zijn over december 2014 verschillende sollicitaties overgelegd, meer dan de vereiste vier sollicitaties per week. [appellante] heeft daarmee beterschap getoond. Ten aanzien van het niet voldoen aan de spontane informatieplicht, heeft [appellante] beterschap beloofd. Het hof wil deze gunstige ontwikkeling thans niet verstoren door reeds nu de wettelijke schuldsaneringsregeling te beëindigen mede gelet op de omstandigheid, dat in geval van een tussentijdse beëindiging [appellante] gedurende een periode van tien jaar niet opnieuw een verzoek kan doen om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Anders dan is voorgesteld, acht het hof een verlenging voor de duur van een half jaar te weinig, gelet op de lange periode dat niet aanvullend is gesolliciteerd. Het hof zal de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling derhalve verlengen met één jaar hetgeen overigens qua strekking ook aansluit bij Miesens voorstel (compensatie van de periode gedurende dewelke niet specifiek volgens de regels is gesolliciteerd en nog meer inkomsten voor de boedel verwerven). Het hof dringt er bij [appellante] wel op aan dat zij adequate hulp zoekt, bijvoorbeeld bij maatschappelijk werk of bij een psycholoog, teneinde te voorkomen dat zij weer een terugval krijgt en de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog tussentijds beëindigd zal worden. Bovendien dient [appellante] zich te realiseren dat na onder meer de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 13 mei 2014 en het verzoek van de bewindvoerder van 1 oktober 2014 om de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds te beëindigen, zij thans “op scherp staat” en zich derhalve in beginsel, zonder dat gevolgen heeft voor haar wettelijke schuldsanering, geen misstap meer kan veroorloven.
3.10.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de termijn verlengen met de duur van één jaar teneinde [appellante] een allerlaatste kans te bieden de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen en, waar het schulden betreft, weer met een schone lei te kunnen beginnen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ;
verlengt de schuldsaneringsregeling met één jaar tot
22 april 2017;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en Th.A. Pouw en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2014.