In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Enexis B.V. betreffende de vergoeding van elektriciteit die volgens Enexis is verbruikt voor een hennepkwekerij die op 28 april 2009 in een pand aan [adres] te [plaats] werd aangetroffen. [appellant] was de hoofdhuurder van het pand en had de elektriciteitsaansluiting op 2 april 2009 afgemeld bij Enexis. De elektriciteitsaansluiting stond vanaf 24 april 2009 op naam van [onderhuurder]. Enexis vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van € 8.180,73, die door de kantonrechter werd toegewezen tot een bedrag van € 7.244,76, vermeerderd met wettelijke rente. [appellant] ging in hoger beroep en betwistte de aansprakelijkheid, met name de stelling dat er een eerdere kweekronde had plaatsgevonden.
Het hof oordeelde dat de bewijslast voor de stelling dat er een eerdere kweekronde heeft plaatsgevonden bij Enexis ligt. Het hof stelde vast dat Enexis onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er een eerdere kweekronde was geweest. De omstandigheden die Enexis aanvoerde, zoals aangetroffen plantenresten en meststoffen, waren niet voldoende om de stelling te onderbouwen. Het hof concludeerde dat Enexis niet had aangetoond dat er een eerdere kweekronde had plaatsgevonden en dat de vordering van Enexis in dat opzicht niet kon worden toegewezen. Het hof liet Enexis toe om bewijs te leveren van haar stelling dat er een eerdere kweekronde had plaatsgevonden, en verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling.