ECLI:NL:GHSHE:2014:5670

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
HD 200.132.494_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst voor informaticaprestaties en dwaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Proximedia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een overeenkomst voor informaticaprestaties waarbij de vraag centraal staat of er sprake is van dwaling en wie de bewijslast draagt. Proximedia stelt dat de overeenkomst een niet-reduceerbare en onherroepelijke contractduur van 48 maanden bevat, terwijl de geïntimeerde betwist dat deze voorwaarden correct zijn weergegeven. De geïntimeerde claimt dat haar door een vertegenwoordiger van Proximedia is medegedeeld dat zij kosteloos kon stoppen met de overeenkomst als zij haar onderneming zou beëindigen. Het hof heeft in een tussenarrest van 24 juni 2014 Proximedia in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze stelling. Proximedia ontkent dat een dergelijke mededeling is gedaan en stelt dat de bewijslast bij de geïntimeerde ligt. Het hof overweegt dat de schriftelijke overeenkomst dwingend bewijs oplevert van de door Proximedia gestelde voorwaarden. De geïntimeerde wordt toegelaten om tegenbewijs te leveren. Het hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de bewijslevering. De uitspraak van het hof is gedaan op 30 december 2014, waarbij het hof de geïntimeerde toestaat bewijs te leveren van haar stelling dat zij de overeenkomst kosteloos kan beëindigen. Tevens zijn er afspraken gemaakt voor het horen van getuigen in de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.132.494/01
arrest van 30 december 2014
in de zaak van
Proximedia Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante,
advocaat: mr. E. Douma te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 juni 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond onder zaaknummer 691182 en rolnummer 10-1866 gewezen vonnis van 12 oktober 2011 en van het door de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven onder zaaknummer 691182 en rolnummer 12-11623 gewezen vonnis van 21 maart 2013.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 24 juni 2014;
  • de akte uitlaten van Proximedia.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij genoemd tussenarrest is Proximedia in de gelegenheid gesteld te reageren op de stelling van [geïntimeerde] dat haar door de vertegenwoordiger van Proximedia, dhr. [vertegenwoordiger Proximedia], uitdrukkelijk is medegedeeld dat zij kosteloos kon stoppen met de overeenkomst wanneer zij zou stoppen met haar onderneming.
7.2.
In haar akte betwist Proximedia dat de vertegenwoordiger de gestelde mededeling heeft gedaan. Zij heeft navraag gedaan bij de vertegenwoordiger, die niet meer bij haar werkzaam is, en deze heeft Proximedia laten weten dergelijke mededelingen niet aan de klanten – en dus ook niet aan [geïntimeerde] – te hebben gedaan. Proximedia benadrukt dat op pagina 1 van de overeenkomst in niet mis te verstane bewoordingen de niet reduceerbare en onherroepelijke contractduur van 48 maanden is opgenomen en dat deze contractduur op de laatste pagina van het contract wordt herhaald. Verder stelt zij dat een dergelijke mededeling niet past in haar business model omdat een kosteloze tussentijdse opzegging zou betekenen dat Proximedia zelf met de schade blijft zitten. In de visie van Proximedia rust de bewijslast van de betreffende stelling op [geïntimeerde].
7.3.
Het hof zal thans het door [geïntimeerde] gevoerde dwalingsverweer behandelen dat verkort is weergegeven in rechtsoverweging 4.9.5 in het tussenarrest. Het verweer van [geïntimeerde] dat de vertegenwoordiger van Proximedia uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat zij kosteloos kon stoppen met de overeenkomst wanneer zij zou stoppen met haar onderneming, komt feitelijk hierop neer dat volgens [geïntimeerde] tussen partijen een overeenkomst met een andere inhoud is gesloten dan is neergelegd in de door haar ondertekende schriftelijke overeenkomst. [geïntimeerde] betwist dat artikel 7.1 van de overeenkomst een juiste weergave is van hetgeen partijen zijn overeengekomen omtrent de mogelijke tussentijdse (kosteloze) beëindiging van de overeenkomst.
Het hof overweegt dat de schriftelijke overeenkomst van 3 juni 2005 tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de door Proximedia gestelde overeenkomst, zodat (ingevolge de artikelen 156 en 157 Rv), behoudens tegenbewijs, vast staat hetgeen in artikel 7.1 van de overeenkomst is vermeld. [geïntimeerde], die in hoger beroep (wederom) gemotiveerd bewijs heeft aangeboden, zal bij wijze van tegenbewijs worden toegelaten te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat (anders dan in artikel 7.1 is vermeld) zij de overeenkomst tussentijds kosteloos zou kunnen beëindigen, indien zij haar activiteiten in haar onderneming, eetcafé '[Eetcafe] te [vestigingsplaats 2], zou staken.
7.4.
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij de overeenkomst tussentijds kosteloos zou kunnen beëindigen indien zij zou stoppen met haar onderneming eetcafé '[Eetcafe] te [vestigingsplaats 2];
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.C.J. van Craaikamp als raadsheer-commissaris,
die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te
's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 13 januari 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 december 2014.
griffier rolraadsheer