ECLI:NL:GHSHE:2014:5497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
HD 200.155.314_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake griffierecht en ontslag van instantie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door de appellante tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, vertegenwoordigd door mr. E. van der Maal, heeft het hoger beroep ingesteld na een vonnis van 12 juni 2014. De geïntimeerde, h.o.d.n. VitaDomus, vertegenwoordigd door mr. A. Verbroekken, heeft de appellante opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van het hof op 9 september 2014. Tijdens de procedure is vastgesteld dat de appellante het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan, wat volgens de wet kan leiden tot ontslag van instantie.

De appellante heeft echter aangevoerd dat er sprake was van overmacht, omdat de betaling van het griffierecht door de bank meerdere keren was afgekeurd vanwege een wijziging in de betalingskenmerken. Het hof heeft de argumenten van de appellante in overweging genomen en vastgesteld dat de advocaat van de appellante wel degelijk de intentie had om het griffierecht tijdig te betalen. Het hof heeft besloten om de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe te passen, waardoor de appellante alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de memorie van grieven in te dienen.

De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 3 februari 2015 voor het nemen van een memorie van grieven aan de zijde van de appellante, en dat verdere beslissingen worden aangehouden. Dit arrest is op 23 december 2014 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.155.314/01
arrest van 23 december 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. E. van der Maal te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. VitaDomus,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Verbroekken te Gennep,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 augustus 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven van 12 juni 2014, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 2753403/14-1477)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellante heeft bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 september 2014.
2.2.
Appellante heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 9 september 2014. Appellante en geïntimeerde hebben een advocaat doen stellen.
2.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 7 oktober 2014 te voldoen. Geconstateerd is dat appellante het griffierecht niet (tijdig) heeft voldaan.
2.4.
Appellante heeft op de rol van 4 november 2014 een akte genomen. Geïntimeerde heeft middels akte op diezelfde roldatum aangegeven geen incidenteel appel in te willen stellen.
2.5.
Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen.
2.6.
Appellante heeft het hof op 13 november 2014 een faxbericht gestuurd. Geïntimeerde heeft hierop bij faxbericht van 21 november 2014 gereageerd.

3.De motivering

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 jo. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (art. 127a lid 3 Rv.).
3.2.
Volgens opgave van de financiële administratie heeft appellante het griffierecht op 16 oktober 2014, dus ruim één week te laat, betaald.
3.3.
Appellante heeft niet betwist dat het griffierecht te laat is betaald. De advocaat van appellante heeft bij akte aangevoerd dat hij - advocaat - de nota griffierechten op meerdere momenten heeft voldaan, maar dat wegens een misverstand omtrent het betalingskenmerk het Landelijke Dienstencentrum de betaling heeft geretourneerd. Nu de griffierechten alsnog zijn voldaan, acht appellante geen termen aanwezig voor ontslag van instantie.
In voormeld faxbericht van 13 november 2013 heeft appellante nader uiteengezet dat een medewerkster van het advocatenkantoor diverse keren getracht heeft het griffierecht tijdig te betalen, maar dat de betalingen werden afgekeurd. Hierop heeft de boekhoudster van het advocatenkantoor op 9 oktober 2014 contact opgenomen met het Landelijke Dienstencentrum. Uit dit gesprek is duidelijk geworden dat er een wijziging met de betalingskenmerken heeft plaatsgevonden. Normaliter werd het betalingskenmerk in het vak ‘betalingskenmerk acceptgiro” vermeld, nu dient het betalingskenmerk te worden vermeld in het vak ‘omschrijving’, aldus de appellante.
3.4.
Het is het hof uit de overgelegde stukken gebleken dat de advocaat van appellante de griffierechten tijdig wilde overmaken, maar dat dit door de bank diverse keren is afgekeurd. De achterliggende reden zou een door het Landelijk Dienstencentrum ingevoerde wijziging van het betalingskenmerk zijn geweest ten gevolge waarvan de bank de betaling niet kon overboeken. Dit ligt niet in de macht van de advocaat. Indien de betaling niet afgekeurd zou zijn geweest, had appellante wel tijdig het griffierecht voldaan. Het hof ziet daarom ook aanleiding om het beroep op overmacht te honoreren en de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 127 a lid 3 Rv toe te passen ten gevolge waarvan partijen kunnen doorprocederen. De reactie van geïntimeerde bij faxbericht van 21 november 2014 maakt het vorenstaande niet anders.
3.5.
Op grond van het vorenstaande zal appellante alsnog in de gelegenheid worden gesteld om de memorie van grieven te nemen.
3.6.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 februari 2015 voor het nemen van een memorie van grieven aan de zijde van appellante;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 december 2014.
griffier rolraadsheer