Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1],wonende te [woonplaats],
[appellant 2],wonende te [woonplaats],
5.Het verdere verloop van de procedure
- het arrest in het incident van 2 september 2014, waarbij de vordering van [appellant 1] c.s. tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis is afgewezen;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met drie producties.
6.De beoordeling
iederetekortkoming in de nakoming van een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis in beginsel de wederpartij de bevoegdheid geeft de overeenkomst (geheel of gedeeltelijk) te ontbinden. Toerekenbaarheid van de tekortkoming aan de schuldenaar is niet vereist. Dit betekent dat ook in geval van niet toerekenbaarheid van de tekortkoming als gevolg van overmacht de tekortkoming desondanks grond kan opleveren voor ontbinding van de overeenkomst. [appellant 1] c.s. betogen weliswaar dat voor toewijzing van een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst wèl vereist is dat de tekortkoming aan de huurder kan worden toegerekend, maar deze opvatting vindt steun in de wet, noch in de geldende jurisprudentie. In ieder geval vloeit dit niet voort uit het door [appellant 1] c.s. aangehaalde artikel 7:231 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt niet meer dan dat ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een gebouwde onroerende zaak op de grond dat de huurder tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen alleen door de rechter kan plaatsvinden. De stelling van [appellant 1] c.s. dat het woord ‘tekortgeschoten’ in artikel 7:231 lid 1 BW een andere betekenis heeft dan het woord ‘tekortkoming’ in artikel 6:265 BW kan het hof niet volgen. Beide termen worden gebruikt om aan te geven dat plichten niet naar behoren worden vervuld en kunnen door elkaar gebruikt worden, hetgeen ook in de wet en in de rechtspraak gebeurt.