ECLI:NL:GHSHE:2014:5469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
HD 200.150.733_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging tot terugbetaling van de koopsom bij niet-levering van een keuken; beoordeling van aanbod en aanvaarding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] betreffende de terugbetaling van een bedrag van € 10.200,- dat [appellante] heeft betaald voor de aanschaf van een keuken die niet is geleverd. [geïntimeerde] was handelsagent van Creasyn B.V., een keukenverkoper die failliet ging. [appellante] heeft in 2012 een keuken besteld via [geïntimeerde], maar de levering bleef uit. [geïntimeerde] had beloofd het bedrag terug te betalen als de keuken niet geleverd zou worden. Het hof oordeelt dat [appellante] mocht afleiden uit de verklaringen van [geïntimeerde] dat hij zich verplichtte het bedrag terug te betalen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter, die de vordering van [appellante] had afgewezen, en oordeelt dat [geïntimeerde] de toezegging niet is nagekomen. Het hof veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van het bedrag plus wettelijke rente en in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.150.733/01
arrest van 23 december 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. B. Maat te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] (Noord-Brabant),
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: voorheen mr. M. Özgül te Breda, thans onttrokken,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 april 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 november 2013 en 5 februari 2014, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 775083 CV 13-2489)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het vonnis van 31 juli 2013.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties en een aanvulling van de gronden van de vordering;
- de memorie van antwoord, met producties;
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van de gronden van de vordering van [appellante]. Het hof ziet ook geen aanleiding de aanvulling ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de met de aanvulling van de gronden gewijzigde eis.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is handelsagent van Arclinea, een Italiaanse keukenbouwer.
Creasyn B.V. was een verkoper van keukens van Arclinea met een showroom in [plaats]. Directeur was de heer [directeur Creasyn]. Op 11 december 2012 is het faillissement van Creasyn B.V. uitgesproken.
[appellante] heeft met [geïntimeerde] gesproken over de aanschaf van een nieuwe keuken.
Op aangeven van [geïntimeerde] heeft [appellante] medio 2012 de showroom van Creasyn B.V. in [plaats] bezocht om een tekening te laten maken van de nieuwe keuken.
De tekening is gemaakt door de heer [werknemer Creasyn], werknemer van Creasyn B.V.
[appellante] heeft aan [geïntimeerde] in totaal € 10.200,- contant betaald als deel van de koopsom van de nieuwe keuken.
[geïntimeerde] heeft tegen [appellante] gezegd dat hij het bedrag van € 10.200,- aan haar zou terugbetalen als de keuken niet zou worden geleverd.
Er is aan [appellante] op de afgesproken datum geen nieuwe keuken geleverd.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] om bij uitspraak uitvoerbaar bij voorraad [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 10.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander binnen tien dagen na de betekening van de uitspraak, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] in eerste aanleg, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft met [geïntimeerde] een koopovereenkomst gesloten, inhoudende dat [geïntimeerde] aan [appellante] een keuken zou leveren en monteren tegen een bedrag van € 10.700,00 (waarvan € 500,00 te voldoen na voltooiing van de werkzaamheden). [appellante] heeft aan [geïntimeerde]
€ 10.200,00 betaald, maar een keuken is niet geleverd, hoewel levering verschillende keren is afgesproken met [geïntimeerde] en ook met [appellante] is afgesproken dat als de keuken niet geleverd zou worden, [appellante] haar geld terug zou krijgen. Aldus is [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenissen en verkeert hij in verzuim, in elk geval vanaf 28 februari 2013 nu hij op 15 februari 2013 de toezegging heeft gedaan vóór 1 maart 2013 de keuken te leveren, zulks niet heeft gedaan en ook het betaalde bedrag niet heeft terugbetaald.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft betwist dat [appellante] een koopovereenkomst met hem gesloten heeft en heeft gesteld dat hij opgetreden is als tussenpersoon tussen Creasyn B.V. en [appellante]. Hij heeft erkend dat hij het bedrag van
€ 10.200,00 ontvangen heeft van [appellante] en heeft gesteld dat hij het bedrag aan de heer [directeur Creasyn] van Creasyn B.V. heeft betaald.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 31 juli 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.
In het tussenvonnis van 6 november 2013 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat [appellante] niet met hem, maar met Creasyn B.V. een koopovereenkomst met betrekking tot een keuken heeft gesloten en dat die keuken ook betaald is aan Creasyn B.V.
3.3.3.
In het eindvonnis van 5 februari 2014 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in de bewijslevering geslaagd geacht. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Ofschoon zowel het petitum van de appeldagvaarding als het petitum van de memorie van grieven enkel het eindvonnis aan de orde stellen, blijkt uit de memorie van grieven dat het appel ook is gericht tegen het tussenvonnis. Grief 1 is daartegen gericht.
[appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.5.1.
[appellante] stelt in grief I dat de kantonrechter ten onrechte [geïntimeerde] heeft toegelaten te bewijzen dat geen overeenkomst ten aanzien van de keuken tussen [appellante] en [geïntimeerde] tot stand is gekomen. Daartoe voert [appellante] in hoger beroep kort gezegd aan dat de grondslag van haar vordering niet zozeer de overeenkomst is, als wel de persoonlijke toezegging van [geïntimeerde] dat ofwel de keuken zou worden geïnstalleerd ofwel het bedrag van € 10.200,00 door hem zou worden terugbetaald.
[geïntimeerde] heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat hij de mededelingen met betrekking tot de levering en de terugbetaling van de prijs van de keuken heeft gedaan uit medeleven en dat hij niet de bedoeling had om zich daarmee vermogensrechtelijk te binden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.5.2.
Voor de vraag of de bedoelde toezegging rechtens verplichtingen deed ontstaan waaraan [geïntimeerde] kan worden gehouden, komt het erop aan of die toezegging beschouwd kan worden als een aanbod in de zin van art. 6:217 BW waarvan de aanvaarding leidt tot het ontstaan van een (in dit geval eenzijdige) overeenkomst waaruit verbintenissen van [geïntimeerde] jegens [appellante] voortvloeiden. Gegeven het feit dat in het maatschappelijk verkeer ook allerlei toezeggingen worden gedaan of afspraken worden gemaakt, welke hooguit sociale, doch geen rechtens afdwingbare vermogensrechtelijke verplichtingen doen ontstaan, komt het erop aan wat [geïntimeerde], tegen de achtergrond van de voorgeschiedenis, heeft verklaard, en wat [appellante] daaruit in de gegeven omstandigheden heeft mogen afleiden.
3.5.3.
Vast staat:
- dat [appellante] en [geïntimeerde] kennissen waren die elkaar op (verjaardags)feestjes zagen;
- dat [geïntimeerde], die contacten had bij het inmiddels gefailleerde Creasyn B.V. (die destijds keukens verkocht van het Italiaanse merk Arclinea) aan [appellante] heeft gezegd dat hij handelsagent is voor Arclinea, over contacten beschikt bij Creasyn B.V., en [appellante] heeft geadviseerd voor de aankoop van een keuken een bezoek te brengen aan de showroom van Creasyn B.V.;
- dat [appellante] aan [geïntimeerde] € 10.200,-- heeft overhandigd in verband met de bij of via [geïntimeerde] bestelde keuken van het merk Arclinea;
- dat levering daarvan langdurig uitbleef niettegenstaande herhaalde verzoeken en beloftes tot levering;
- dat [geïntimeerde] [appellante] thuis heeft bezocht en haar heeft gezegd er alles aan te doen om er voor te zorgen dat zij in het bezit van de keuken zou komen, dat zij hetgeen zij had betaald terug kon krijgen omdat zij de keuken niet meer wilde ontvangen, en dat hij – [geïntimeerde] – [appellante] heeft laten weten dat hij het desnoods privé betaalde.
3.5.4.
Naar het oordeel van het hof mocht [appellante] in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden uit de verklaring van [geïntimeerde] afleiden dat hij zich verbond om het eerder door haar aan hem overhandigde geldbedrag groot € 10.200,--, desnoods uit eigen middelen, aan haar terug te betalen als de keuken niet geleverd zou worden. [appellante] hoefde de toezegging niet te beschouwen als een vrijblijvende uitlating waaraan [geïntimeerde] zich rechtens niet gebonden achtte.
In de handelwijze van [appellante] ligt besloten dat zij dit aanbod heeft aanvaard.
3.5.5.
Nu vaststaat dat de keuken niet geleverd is op de afgesproken datum, is sprake van een opeisbare verbintenis tot terugbetaling van het eerder betaalde bedrag. Nu ook die verbintenis niet is nagekomen, kan [appellante] daarvan de nakoming vorderen.
Grief I slaagt.
3.6.
De overige grieven hoeven bij gebrek aan belang niet meer besproken te worden. De vordering van [appellante] kan worden toegewezen op de grondslag dat [geïntimeerde] een toezegging tot terugbetaling heeft gedaan en deze niet is nagekomen. [geïntimeerde] heeft hiertegen geen andere verweren gevoerd dan het reeds besproken (en verworpen) verweer.
3.7.
[appellante] heeft betaling van de wettelijke rente gevorderd per 28 februari 2013. [geïntimeerde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Het hof zal de vordering toewijzen.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven.
3.9.
Het hof zal [geïntimeerde] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 94,79
– griffierecht € 213,00
– getuigentaxen
nihil____
totaal verschotten € 307,79
en voor salaris advocaat/gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief:
3,5 punten x € 250,00 € 875,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 95,77
– griffierecht
€ 308,00
totaal verschotten € 403,77
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1 punt x € 632,00 € 632,00

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 februari 2014 en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van € 10.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander binnen tien dagen na de betekening van de uitspraak;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] worden begroot op € 307,79 aan verschotten en op € 875,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 403,77 aan verschotten en op € 632,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, H.A.W. Vermeulen en J.F.M. Pols en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 december 2014.