ECLI:NL:GHSHE:2014:5419

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
20-001268-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Limburg en bewezenverklaring moord met bijl op echtgenoot

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in Thailand in 1968, werd beschuldigd van moord op haar echtgenoot in Venlo, gepleegd tussen 10 en 12 september 2012. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar de bewezenverklaring en de straf gehandhaafd. Het hof oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks haar beperkte medewerking aan psychologisch onderzoek. Er was geen ziekelijke stoornis vastgesteld die haar gedrag kon verklaren.

De verdachte had met voorbedachten rade gehandeld, wat blijkt uit haar aankoop van een bijl enkele dagen voor de moord. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte al enige tijd in een gewelddadige relatie verkeerde en dat zij haar echtgenoot had bedreigd. Het hof concludeerde dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling had gehandeld, maar na kalm beraad en rustig overleg. De bewezenverklaring van moord werd bevestigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. Daarnaast werd de bijl, het moordwapen, verbeurd verklaard. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001268-14
Uitspraak : 24 december 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 04-804268-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Thailand) op [geboortedag] 1968,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, Evertsoord Ter Peel, gevangenis te Evertsoord.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partijen en het in beslag genomen voorwerp.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is vrijspraak van het primair ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 10 september tot en met 12 september 2012 in de gemeente Venlo opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een bijl, in elk geval met een hard en/of scherp voorwerp, op en/of tegen en/of in het hoofd en/of de hals en/of het lichaam van [slachtoffer] geslagen en/of gesneden en/of gestoken, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
althans, indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
zij in of omstreeks de periode van 10 september tot en met 12 september 2012 in de gemeente Venlo opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (meermalen) met een bijl, in elk geval met een hard en/of scherp voorwerp, op en/of tegen en/of in het hoofd en/of de hals en/of het lichaam van [slachtoffer] geslagen en/of gesneden en/of gestoken, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
in de periode van 10 september tot en met 11 september 2012 in de gemeente Venlo opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een bijl op en/of tegen en/of in het hoofd en de hals en het lichaam van [slachtoffer] geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de nacht van 10 op 11 september 2012 te Venlo opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem in de slaapkamer van zijn appartement in Venlo meermalen met een bijl op en/of tegen en/of in het hoofd en de hals en het lichaam te slaan. Dit is door de verdediging ook niet betwist.
Ter beantwoording van het hof ligt de vraag voor of verdachte al dan niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten/en of omstandigheden.
1.
Verdachte en het latere slachtoffer, [slachtoffer], zijn in 2009 in Thailand met elkaar gehuwd. Eind 2011 is verdachte bij [slachtoffer] in zijn appartement in Venlo ingetrokken. Zij had een verblijfsvergunning voor een jaar. In februari 2012 zijn er problemen tussen hen beiden ontstaan. [slachtoffer] bericht de IND bij brief van 5 maart 2012 onder meer dat verdachte ziekelijk jaloers is, dat ze heeft gedreigd hem te doden (met woorden) en heeft gedreigd zichzelf te doden. Twee weken later deelt hij een medewerker van de IND telefonisch mede dat verdachte hem met een mes heeft bedreigd en dat hij wil dat verdachte naar Thailand terugkeert. [slachtoffer] verstopt de keukenmessen in zijn woning omdat hij bang is voor verdachte. Op 30 augustus 2012 belt [slachtoffer] met de IND en vertelt onder meer over de beëindiging van zijn relatie met verdachte en dat hij een gewelddadige actie van haar vreest als ze verneemt dat ze terug moet naar Thailand. In een telefonisch onderhoud met de IND op 5 september 2012 komt onder meer ter sprake dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd in een reactie op zijn mededeling dat hun relatie over was, dat ze het hem niet gemakkelijk gaat maken en niets tekent. [slachtoffer] deelt mede dat hij als hij in bed ligt, bang is dat verdachte hem wat aan zal doen.
2.
Verdachte koopt op 5 september 2012 bij een bouwmarkt de bijl die ze heeft gebruikt bij het om het leven brengen van [slachtoffer].
Over de reden van de aanschaf van de bijl verklaart verdachte als volgt:
“Op dat moment, voordat ik na de winkel ging, heb ik al 2 a 3 dagen van te voren nagedacht. Ik wil aan hem vragen om het nog goed te maken. Hij zei toen Nee. Op dat moment had ik geen gevoel meer in me. Hij zei dat het te laat was. Ik was op dat moment zo boos, nee niet boos, ik werd zo gek, dat ik dood wilde gaan, dat wij met zijn tweeën dood zouden gaan. Ik wilde niet alleen dood gaan, dus we moeten met zijn tweeën gaan. Ik kan niet leven zonder hem dus we moeten samen dood gaan. Ik heb al van te voren nagedacht of ik het wel of niet zou moeten doen. (…)
Ik ging gewoon naar de winkel om een bijl te kopen door de situatie op dat moment. Ik had geen messen (…) op dat moment”.
Op de vraag van de verbalisanten of ze de bijl heeft gekocht om [slachtoffer] te doden antwoordt verdachte:
“Niet alleen om [slachtoffer] dood te maken, maar ook om mezelf dood te maken”.
3.
Als verdachte wordt geconfronteerd met de uitlating van [slachtoffer] in de richting van de IND dat hij bang is als hij in bed ligt dat verdachte hem wat aan zal doen, dat dat precies is uitgekomen en dat hij eigenlijk zijn eigen dood heeft aan zien komen, antwoordt zij:
“ja, hij weet dat hij slechte dingen tegen mij heeft gezegd. Het is zijn eigen schuld”.
Voorts antwoordt verdachte (A) in het verhoor op vragen van verbalisanten (V) als volgt:
V: Horen wij het goed dat het zijn eigen schuld was?
A: Ja, op dit moment wist ik niet meer wat ik moest doen. Ik heb hem alles gegeven.
V: Klopt het dat je zei dat het zijn eigen schuld was?
A: Ja, ik heb hem vaak gezegd dat ik van hem hou.
V: Waarom is het zijn eigen schuld?
A: Omdat hij zei dat hij niet meer van mij hield.
(…)
V: Dus als iemand jou zegt dat hij niet meer van jouw houd dan verdient hij het om dood te gaan.
A: Dan had hij lief moeten zijn.
(…)
V: En wanneer zei hij dat hij niet meer van je hield?
A: Dat was 7-8 februari.
V: Dus vanaf dat moment was het zijn eigen schuld als hij dood zou gaan?
A: Ik wil geen antwoord op deze vraag geven. Vanaf eind februari zei hij dat hij mij niet meer wilde en dat ik terug moet gaan naar Thailand en dat wilde ik niet.”
4.
Uit vorenstaande verklaringen van verdachte volgt dat zij in ieder geval om en nabij vijf dagen voordat het feit plaatsvond het plan heeft opgevat haar echtgenoot, [slachtoffer], om het leven te brengen. Ze kocht met het oog daarop een bijl omdat ze geen messen had. De reden voor haar plan om hem te doden was dat hij niet meer van haar hield, dat ze terug moest naar Thailand en dat ze dat niet wilde. In de nacht van 10 op 11 september 2012 heeft ze haar plan ten uitvoer gebracht en heeft ze [slachtoffer] een groot aantal keren met de bijl geslagen. Uit de overige bewijsmiddelen volgt dat verdachte daarna getracht heeft zichzelf van het leven te beroven.
Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling maar na kalm beraad en rustig overleg.
5.
Dat verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven vindt nog bevestiging in de navolgende verklaring van verdachte, die ze heeft afgelegd op het moment dat ze nog ontkende de bijl te hebben gekocht:
“V: Als nu later blijkt dat jij de bijl gekocht hebt [voornaam verdachte], wat betekent dat dan?
A: Nee, ik wil geen antwoord geven.
(…).
V: Dat zou betekenen dat jij al eerder plannen had om [slachtoffer] te doden. Wat kun je daarop zeggen?
A: Als ik de bijl zelf gekocht had dan zou ik ja zeggen (…)
6.
De raadsman heeft nog gesteld dat verdachte die nacht heeft gehandeld in een hevige gemoedstoestand. Het hof volgt de raadsman daarin niet, nu hij zich daarbij uitsluitend baseert op de verklaringen van verdachte over wat er zich die nacht heeft afgespeeld. Het hof acht die verklaringen echter zodanig wisselend dat het daaraan geen geloof hecht, zodat in die verklaringen geen steun gevonden kan worden voor eerdergenoemde stelling van de raadsman.
Ook al zou het overigens zo zijn dat de houding van [slachtoffer] die nacht jegens verdachte onveranderd afwijzend was, dan leidt dat, gelet op hetgeen hiervoor onder 1 tot en met 5 is overwogen, niet tot een ander oordeel.
Ook overigens zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen geworden die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

Moord.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van spanningen binnen de relatie en haar angst over het einde van die relatie. In dit verband heeft de raadsman gewezen op het ‘Battered Wife Syndrome’.
Het hof overweegt als volgt.
A.
In de omtrent de geestvermogens van verdachte door S. Labrijn, GZ-psycholoog, opgemaakte Pro Justitia rapportage, d.d. 28 juni 2013 wordt (op pagina 21) het volgende gerapporteerd:
“Ondergetekende heeft zeer uitgebreid stilgestaan bij de vraag of er sprake zou kunnen zijn van het ‘Battered Wife Syndrome’(waarbij ook psychisch gezonde mensen tot wanhoopsdaden kunnen komen na langdurige traumatisering, onderdrukking of uitbuiting). Betrokkene is niet eenduidig over eventuele traumatisering in de voorgeschiedenis, alhoewel hier zeer uitvoerig bij werd stilgestaan. Voor een ‘Battered Wife Syndrome’ zijn dan ook nauwelijks aanwijzingen; langdurige traumatisering, onderdrukking of uitbuiting kan in het onderhavige onderzoek niet afdoende worden onderbouwd.”
Het hof verenigt zich met voormelde conclusies c.q. bevindingen van Labrijn en maakt deze tot de zijne.
Voor zover de raadsman - evenals in eerste aanleg - met dit verweer een beroep heeft willen doen op psychische overmacht is het hof, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte het bewezen verklaarde heeft gepleegd onder invloed van een (psychische) drang waaraan zij in redelijkheid geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het hof verwerpt het verweer.
B.
Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid overweegt het hof het volgende.
In de hiervoor aangehaalde Pro Justitia rapportage van S. Labrijn wordt (op pagina 22) het volgende gerapporteerd.
“Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis. Een waanstoornis kan op basis van het onderhavige onderzoek onvoldoende onderbouwd worden. Alhoewel het weinig waarschijnlijk lijkt dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (een persoonlijkheidsstoornis) gezien de gespreksindrukken en collaterale informatie, kan dat niet afdoende onderbouwd worden op grond van het onderhavige onderzoek.”
In de omtrent de geestvermogens van verdachte door J.L.M. Dinjens, psychiater, opgemaakte Pro Justitia rapportage, d.d. 9 juli 2013 wordt (op pagina 15) het volgende gerapporteerd:
“Onderzoeker heeft op basis van alle beschikbare informatie en de eigen onderzoeksindrukken een sterk vermoeden dat er bij betrokkene primair sprake is van ernstige en vroeggestoorde persoonlijkheidspathologie. Dit kan echter niet met zekerheid worden gesteld. Differentiaal diagnostisch kan er gezien de wantrouwende opstelling van betrokkene en de elementen van ziekelijke jaloezie, zoals die ook naar voren komen uit het dossier, worden gedacht aan het bestaan van een waanstoornis. Vragen omtrent doorwerking van de eventueel aanwezige stoornis in het delict, de mate van toerekening, het recidiverisico en het behandeladvies kunnen evenmin worden beantwoord.”
Op advies van bovengenoemde deskundigen Labrijn en Dinjens heeft een klinische observatie van verdachte plaatsgevonden in het Pieter Baan Centrum (PBC), waarbij verdachte haar medewerking heeft geweigerd.
In de door het PBC op 11 februari 2014 uitgebrachte rapportage wordt (op pagina 44 en 45) - zakelijk weergegeven - het volgende gerapporteerd:
“Op basis van het psychologisch onderzoek wordt overwogen dat gedragingen van verdachte zouden kunnen passen bij een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid, dan wel van een ziekelijke stoornis. Een borderline persoonlijkheidsstoornis is het meest waarschijnlijk (…). Differentiaal diagnostisch dient een waanstoornis te worden overwogen.
Op grond van het beperktere psychiatrisch onderzoek, waarbij betrokkene haar weigering steviger vorm heeft gegeven en in de contacten beduidend minder van zichzelf heeft laten zien, kan het bovenstaande, zij het in meer hypothetische vorm, worden geschraagd.
Er zijn op grond van het huidige onderzoek geen aanwijzingen voor een ernstige psychiatrische stoornis in engere zin, zoals een floride psychose of een ernstige stemmings- of angststoornis. (…) Omdat niet tot een diagnostische conclusie kon worden gekomen zijn de overige onderzoeksvragen niet te beantwoorden door het onderzoekend team.”
Het hof verenigt zich met voormelde conclusies c.q. bevindingen van Labrijn, Dinjens en de aan het PBC verbonden GZ-psycholoog L. Vermeulen en psychiater S. Went en maakt deze tot de zijne.
Op grond van voornoemde onderzoeken kan de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte niet worden vastgesteld. Met de rechtbank komt het hof daardoor niet toe aan een beoordeling van de causaliteit tussen een mogelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte en het door haar plegen van de bewezen verklaarde moord. Dit betekent dat het hof, evenals de rechtbank, uit zal gaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte, nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft, zodat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen heeft de raadsman, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet in aanmerking zal komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar bepleit. De raadsman is hierbij uitgegaan van een bewezenverklaring voor doodslag.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar echtgenoot met voorbedachten raad gedood door hem met een bijl te slaan op en/of tegen en/of in het hoofd en de hals en het lichaam. Zij heeft daarmee een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht en groot leed toegebracht aan onder meer de nabestaanden van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare, zoals daarvan ook is gebleken tijdens de terechtzitting in hoger beroep.
Door te handelen zoals bewezen verklaard, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan moord, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door een dergelijk delict wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij sterke gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van de onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte” vermelde rapporten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren passend en geboden.
Het hof heeft bij de vaststelling van de omvang van de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, gelet op haar verblijfsstatus, naar alle waarschijnlijkheid niet in aanmerking zal komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de op te leggen gevangenisstraf geheel zal moeten uitzitten.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven bijl, aan verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.257,17, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen en is in zoverre in hoger beroep niet betwist.
Het hof begrijpt de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] aldus dat hij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.061,64, te vermeerderen met de wettelijke rente, en dat hij daarnaast proceskosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, te weten reiskosten en loonderving verband houdend met het bijwonen van de zitting in eerste aanleg, tot een bedrag van € 240,53.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het hiervoor vermelde bedrag van € 6.061,64, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal verdachte tevens veroordelen in de hiervoor vermelde kosten, te vermeerderen met de kosten voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep, zijnde een bedrag van
€ 209,73 ter zake reiskosten en loonderving. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet mag vermeerderen. Het hof is van oordeel dat de gevraagde reiskosten en loonderving wegens de behandeling van de strafzaak in hoger beroep niet gelden als een verhoging van de vordering, maar, zoals hiervoor al is overwogen, als proceskosten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.360,75. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen en is in zoverre in hoger beroep niet betwist.
Het hof begrijpt de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] aldus dat hij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.168,66, te vermeerderen met de wettelijke rente, en dat hij daarnaast proceskosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, te weten reiskosten en loonderving verband houdend met het bijwonen van de zitting in eerste aanleg, tot een bedrag van € 192,09.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het hiervoor vermelde bedrag van € 2.168,66, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal verdachte tevens veroordelen in de hiervoor vermelde kosten, te vermeerderen met de kosten voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep, zijnde een bedrag van
€ 162,79 ter zake reiskosten en loonderving. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet mag vermeerderen. Het hof is van oordeel dat de gevraagde reiskosten en loonderving wegens de behandeling van de strafzaak in hoger beroep niet gelden als een verhoging van de vordering, maar, zoals hiervoor al is overwogen, als proceskosten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Bijl, Central Park 321047, 2 stickers op handvat, lengte 30 cm.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.061,64 (zesduizend eenenzestig euro en vierenzestig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 450,26 (vierhonderdvijftig euro en zesentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van
€ 6.061,64 (zesduizend eenenzestig euro en vierenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.168,66 (tweeduizend honderdachtenzestig euro en zesenzestig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 354,88 (driehonderdvierenvijftig euro en achtentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van
€ 2.168,66 (tweeduizend honderdachtenzestig euro en zesenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.C. Silanoe-Lemmers, griffier,
en op 24 december 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Silanoe-Lemmers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.