In deze zaak gaat het om de verdachte die in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, specifiek 336 hennepplanten, in een woning te Colijnsplaat. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van zeven dagen en een taakstraf van 60 uren opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de zaak in zijn geheel opnieuw beoordeeld.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de verdachte kritisch bekeken. De verdachte had verklaard dat hij de woning slechts was binnengegaan om te slapen en niet op de hoogte was van de hennepkwekerij. Het hof heeft echter geen geloof gehecht aan deze verklaring, mede omdat de verdachte op het moment van de politie-inval in paniek probeerde te vluchten. Dit gedrag, samen met andere bewijsstukken, leidde het hof tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk aanwezig was in de woning en betrokken was bij de hennepkwekerij.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander, [A], de hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte is strafbaar bevonden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Uiteindelijk is de taakstraf opgelegd van 110 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak erkend en heeft de taakstraf met tien uren verminderd.