ECLI:NL:GHSHE:2014:5389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
F 200.156.544_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheiding en gezinsproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De vader, die in hoger beroep is gekomen, betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat er nieuwe ontwikkelingen zijn die deze beslissing niet langer rechtvaardigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 november 2014, waarbij zowel de vader als de moeder, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting aanwezig waren. De minderjarige dochter heeft haar mening kenbaar gemaakt aan het hof, wat ook in de beoordeling is meegenomen.

De rechtbank had eerder op 18 juni 2014 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen, omdat de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen in het geding waren. De vader voerde aan dat het contact tussen de ouders verbeterd was en dat hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende zou zijn. De moeder en de stichting daarentegen stelden dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was, gezien de negatieve invloed van de vader op de kinderen en de onopgeloste conflicten tussen de ouders.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd blijft. De vader's stellingen over verbeterd contact zijn niet overtuigend gebleken, en de hulpverlening is essentieel voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van de kinderen is gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 december 2014
Zaaknummer : F 200.156.544/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/279757 / JE RK 14/892 MZ01
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.R. van de Velde,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2014, op schrift gesteld op 27 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 september 2014, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift bij het hof ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Velde;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.A.J.C. Koopman;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting].
2.3.1.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [de dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 10 oktober 2014. Tevens is zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de dochter] (hierna ook te noemen: [de dochter]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Marokko);
- [de zoon] (hierna ook te noemen: [de zoon]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (Marokko).
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De ouders zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 18 juni 2014 tot 18 juni 2015.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. Aanvankelijk stemde de vader in met de ondertoezichtstelling, doch hij stelt in hoger beroep, dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen in die zin dat het contact tussen de ouders enigszins is verbeterd. Zo hebben de ouders in het kader van de echtscheidingsprocedure afspraken kunnen maken over de boedelverdeling. Hulpverlening in een vrijwillig kader, met name gespecialiseerd op het terrein van multiculturele gezinnen, is thans voldoende. De vader stelt voorts dat de gezinsvoogd een verdere toenadering tussen de ouders in de weg staat. Ook remt de gezinsvoogd het contact tussen de vader en de kinderen teveel af. Zo is het de vader niet meer toegestaan om de kinderen op eigen initiatief te bellen. De vader werkt niet mee aan een begeleide contactregeling met de kinderen vanwege negatieve ervaringen met de stichting in het verleden.
3.5.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat een ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is. De vader is niet in staat om de afspraken ten aanzien van het contact met de kinderen na te komen. De veiligheid van de kinderen komt in het gedrang. De moeder en [de dochter] ondervinden steun van de gezinsvoogd. De raad bepleit bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
3.6.
De moeder voert ter zitting - kort samengevat - aan dat zij achter een ondertoezichtstelling staat. De moeder heeft een goed contact met de gezinsvoogd. De moeder ontkent dat de ouders in de afgelopen periode naar elkaar zijn toegegroeid. De vader doet diskwalificerende uitspraken over de moeder en betrekt de kinderen bij de strijd tussen de ouders. De vader staat niet open voor hulpverlening. De moeder krijgt momenteel opvoedondersteuning van de stichting Oosterpoort.
3.7.
De stichting voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Na het uitspreken van de ondertoezichtstelling heeft de stichting met de moeder gesproken over de opvoeding van de kinderen. De moeder krijgt thans opvoedondersteuning. Die hulp accepteert zij. De samenwerking tussen de stichting en de vader is gestaakt. De vader laat zich heel negatief uit over de moeder en doet dat in alle openheid, ook in het bijzijn van de kinderen. De stichting vond het daarom noodzakelijk dat de contacten tussen de vader en de kinderen begeleid werden. De vader wilde echter niet meewerken aan begeleide contacten. De vader bleef wel contact zoeken met de kinderen onder meer door op school te komen en door met de auto door de straat waar de moeder en de kinderen wonen te rijden. De vader stelt dat hij zorgen heeft over de opvoedkwaliteiten van de moeder en draagt tegenover de kinderen uit dat de moeder een slecht mens is. Daarmee belast hij de kinderen in ernstige mate. Naar het inzicht van de stichting is een ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW. De vader heeft in hoger beroep weliswaar gesteld dat er nieuwe ontwikkelingen zijn in die zin, dat het contact tussen de ouders in enige mate verbeterd is en dat daarmee de dragende grond voor een ondertoezichtstelling is komen te vervallen, maar deze stelling is door de stichting en de moeder ter zitting gemotiveerd betwist en is derhalve niet vast komen te staan. De grief van de vader faalt derhalve. Daar komt bij dat de moeder en [de dochter] hulp en steun ervaren van de gezinsvoogd en de door de stichting ingezette opvoedingsondersteuning. Ter zitting is gebleken dat partijen er zonder hulp van derden niet in slagen de kinderen niet te belasten met hun partnerproblematiek en dat de kinderen hierdoor ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Hulpverlening aan de kinderen is voorts dringend geboden en komt in het vrijwillig kader niet van de grond door de strijd die de ouders voeren.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2014, op schrift gesteld op 27 juni 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, C.E.M. Renckens en
H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.