ECLI:NL:GHSHE:2014:5387

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
F 200.155.640_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [dochter 3], die sinds 25 juni 2013 onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder, appellante in deze zaak, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 13 juni 2014 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [dochter 3] voor de duur van één jaar werd verlengd. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid. Ze stelt dat er voldoende hulpverlening op vrijwillige basis is ingeschakeld en dat de ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk is.

De stichting, verweerster in deze zaak, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [dochter 3] en dat de moeder niet over de benodigde vaardigheden beschikt om de opvoeding adequaat te verzorgen. De stichting heeft betoogd dat de hulpverlening alleen kan worden voortgezet binnen een gedwongen kader, omdat er anders een risico bestaat dat de moeder de hulpverlening zal stopzetten. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2014 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de stichting gehoord. De vader is niet verschenen, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Het hof oordeelt dat, hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet, deze nog niet voldoende zijn om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De moeder zal haar aandacht moeten verdelen over drie kinderen, wat de situatie kan compliceren. Het hof is van mening dat de ontwikkelingsbedreiging van [dochter 3] niet kan worden afgewend zonder de ondertoezichtstelling, en dat de hulpverlening in deze fase noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 december 2014
Zaaknummer : F 200.155.640/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/190587 / JE RK 14-855
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats]
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B.J. Derks-Höppener,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [plaats],
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
Als betrokkene in de zin van artikel 810 Rv kan worden aangemerkt:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2014, heeft de stichting verzocht (naar het hof begrijpt:) de besteden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.E. Bischoff-Derks, waarnemend voor mr. Derks-Höppener;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting], mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] en de heer [vertegenwoordiger van de stichting].
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
De raad heeft bij brief d.d. 22 september 2014 het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 juni 2014;
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 20 november 2014;
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 25 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], [dochter 3] (hierna te noemen: [dochter 3]) geboren.
3.1.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [de ex-man] zijn - voor zover hier van belang - geboren:
  • [dochter 1] (hierna te noemen: [dochter 1]), op [geboortedatum] 1999, te [geboorteplaats];
  • [dochter 2] (hierna te noemen: [dochter 2]), op [geboortedatum] 2000, te [geboorteplaats].
3.2.
[dochter 3] staat sinds 25 juni 2013 onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [dochter 3] met ingang van 25 juni 2014 voor de duur van één jaar verlengd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [dochter 3] ernstig wordt bedreigd in haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid. De moeder heeft contact opgenomen met stichting MEE en ontvangt nu drie à viermaal per week gespecialiseerde thuiszorg van Orbis. De moeder heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat door middel van deze thuiszorg structuur in het gezin wordt geboden. Orbis stelt schema’s op wanneer de moeder bepaalde dingen moet doen. De moeder ontvangt ook één keer per week hulpverlening van Orbis voor haarzelf; zij krijgt dan de gelegenheid om te ventileren. Verder gaat [dochter 3] op woensdag-middag naar de buitenschoolse opvang van Daelzicht. De moeder is van mening dat er voldoende hulpverlening op vrijwillige basis is ingeschakeld waardoor een ondertoezicht-stelling niet meer noodzakelijk is. De moeder heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat zij deze hulpverleners zelf heeft ingeschakeld en zij de “helicopterview” van de stichting niet noodzakelijk vindt. De moeder is van mening dat wanneer de ondertoezichtstelling in stand blijft er teveel hulpverleners bij het gezin betrokken zijn. [dochter 1] en [dochter 2] hebben de zomervakantie thuis doorgebracht. De moeder stelt dat zij in die periode in staat was om een stabiele opvoedingssituatie aan alle drie de kinderen te verschaffen. Deze periode is tot tevredenheid van de drie zussen zonder incidenten verlopen.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, – samengevat – het volgende aan.
Er is sprake van een multi-problem gezin waarbij op verschillende gebieden zorgen bestaan.
Het betreft hier zorgen rondom de huisvesting, hygiëne, pedagogische onmacht, financiën en verstandelijke beperkingen bij de gezinsleden. De bedreiging in de ontwikkeling van [dochter 3] bestaat uit het gegeven dat [dochter 3] een kwetsbaar kind is met een algehele ontwikkelings-achterstand zowel op sociaal-emotioneel als op cognitief gebied. [dochter 3] is daarnaast op pedagogisch gebied verwaarloosd geweest en ook nu nog bestaan zorgen omtrent het ontbreken van een aantal basale zaken zoals hygiëne, veiligheid en stimulans. De stichting is van mening dat de moeder niet de basale vaardigheden bezit die zij nodig heeft in de opvoeding. Daarnaast wordt zij bij momenten overvraagd als alleenstaande ouder. De stichting erkent dat – met de nodige hulpverlening – door de moeder positieve stappen zijn gezet. De vraag is echter of deze hulpverlening ook wordt gecontinueerd als de ondertoezichtstelling komt te vervallen, nu de moeder heeft verklaard dat de hulpverlening niet teveel moet worden. De moeder ziet de hulpverlening vooral als belastend in plaats van helpend. De stichting is van mening dat continuering van de hulpverlening in deze fase alleen vanuit het gedwongen kader kan. Indien de ondertoezichtstelling wegvalt is de kans aanwezig dat de moeder gaat afhaken, de hulpverlening stagneert of wordt stopgezet.
De stichting heeft ter zitting van het hof verklaard dat op 19 december 2014 de uithuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] wordt beëindigd, zodat het noodzakelijk is dat de ingezette hulpverlening wordt gecontinueerd om de thuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] te volgen en te waarborgen. De stichting heeft ter zitting in hoger beroep hieraan toegevoegd dat de moeder zich door de uithuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] volledig op [dochter 3] heeft kunnen richten. Daarnaast is het nog onduidelijk wat voor effect de thuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] op [dochter 3] heeft. Door de moeder wordt gerefereerd aan een goede periode in de zomervakantie. De stichting merkt op dat de zomervakantie een periode is zonder school en verdere verplichtingen, zodat er minder regels zijn en er een andere structuur/regelmaat heerst. Als de scholen weer beginnen worden er meer eisen gesteld aan de opvoeding; grenzen, structuur en duidelijkheid zijn dan nodig. De moeder kan dit nu nog onvoldoende bieden. Daarnaast zijn na de zomervakantie een aantal zorgmeldingen binnengekomen bij de woningbouwvereniging met betrekking tot overlast.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.7.3.
Vast staat dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar naar het oordeel van het hof is deze nog te pril om de ondertoezichtstelling van [dochter 3] te beëindigen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de moeder sedert de uithuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] alle aandacht aan [dochter 3] heeft kunnen besteden. Nu ter zitting is gebleken dat de uithuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] op 19 december 2014 zal worden beëindigd, zal de moeder haar aandacht over drie kinderen moeten verdelen. Op dit moment staat nog onvoldoende vast dat de moeder, gelet op haar beperkte pedagogische capaciteiten, in staat is om deze positieve ontwikkeling, ook in de situatie waarbij alle drie de kinderen thuis wonen en naar school moeten, kan vasthouden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij en [dochter 2] worden bedreigd, waardoor [dochter 2] liever niet naar haar oude school terugkeert. Daarbij komt dat – naar het oordeel van het hof – de ontwikkelingsbedreiging van [dochter 3] niet kan worden afgewend door middel van hulpverlening binnen het vrijwillige kader. Het hof overweegt daartoe dat de moeder zich niet kan verenigen met de ondertoezichtstelling omdat dan teveel hulpverleners bij het gezin betrokken zijn. Het hof deelt de visie van de moeder dat er in combinatie met de ondertoezichtstelling teveel hulpverleners bij het gezin betrokken zijn niet, nu de stichting ter zitting heeft verklaard dat er drie hulpverleners bij het gezin betrokken zijn, te weten: gespecialiseerde thuiszorg, een hulpverlener voor [dochter 3] en een hulpverlener van Gastenhof voor [dochter 1] en [dochter 2] (intensieve thuisbegeleiding) en de stichting vooral een coördinerende positie inneemt. Het hof overweegt verder dat op dit moment nog onvoldoende is komen vast te staan dat de moeder de door haar ingezette positieve stappen ten aanzien van het doen van een beroep op de hulpverlening binnen het vrijwillig kader, zal kunnen vasthouden. Daarmee bestaat het gevaar dat de hulpverlening stagneert of wordt stopgezet.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 juni 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.