ECLI:NL:GHSHE:2014:5386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
F 200.152.748_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing ouderlijk gezag en voogdij over minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zij en de vader ontheven zijn van het ouderlijk gezag over hun dochter, [de dochter]. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van het ouderlijk gezag af te wijzen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder ongeschikt was om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [de dochter] te vervullen, wat leidde tot de benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant als voogd. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 november 2014, waarbij de moeder niet aanwezig was. De Raad en de stichting hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de stichting de onmacht van de moeder benadrukte en de Raad het verzoek tot ontheffing steunde. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelde dat zij in staat was om voor [de dochter] te zorgen, niet overtuigend geacht. Het hof concludeert dat de wettelijke vereisten voor ontheffing van het gezag zijn vervuld, gezien de omstandigheden van de moeder, waaronder haar gebrek aan een vaste woonplaats en eerdere detentie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarmee de ontheffing van het ouderlijk gezag wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 december 2014
Zaaknummer : F 200.152.748/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/272131 / FA RK13-6595
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden, locatie [locatie],
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de stichting), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidende verzoek van de raad tot het ontheffen van de moeder van het ouderlijk gezag alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2014, heeft de stichting verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting].
2.3.1.
De moeder, haar advocaat en de pleegouders zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
3. De beoordeling
3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]) geboren.
Tot aan de datum van de bestreden beschikking oefenden de moeder en de vader het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de dochter] uit.
Bij beschikking van 31 januari 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken.
3.2.
[de dochter] staat sinds 21 juni 2012 - als toen nog ongeboren kind - onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 juni 2014.
[de dochter] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 28 juni 2012 uit huis geplaatst.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de moeder en de vader ontheven van het gezag over [de dochter] en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant tot voogdes over [de dochter] benoemd, welke voogdij zal worden uitgevoerd door de stichting.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing voor zover zij daarbij van het gezag over [de dochter] is ontheven niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 1:268, tweede lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek is voldaan. De rapportages bevatten verouderde informatie en er staan onjuistheden in. De moeder betwist onder meer dat zij verstandelijk beperkt is. Voorts heeft zij wel haar medewerking verleend aan urinecontroles tijdens haar verblijf bij Stichting De Bocht. Ook heeft zij meegewerkt aan het aanvragen van een ID kaart voor [de dochter].
Het geschetste beeld dat de moeder afspraken inzake de omgang met [de dochter] niet nakomt is onjuist. Ook heeft de moeder alle schriftelijke aanwijzingen van de stichting opgevolgd.
De moeder stelt dat zij wel degelijk begeleidbaar is. Zij laat zich begeleiden door Humanitas, die haar helpt met het verkrijgen van zelfstandige woonruimte. Ook heeft er inmiddels een intake plaatsgevonden bij een bewindvoerder.
De echtscheiding tussen de ouders is inmiddels uitgesproken, zodat van enige negatieve sturing of beïnvloeding door de vader geen sprake meer kan zijn.
De moeder betwist verder dat zij een drugs- dan wel alcoholprobleem heeft.
De moeder heeft in detentie gezeten vanwege oude boetes. Sinds juni 2012 is zij niet meer aangehouden voor een strafbaar feit.
Volgens de moeder is zij niet ongeschikt of onmachtig om [de dochter] te verzorgen en op te voeden, althans dient zij eerst in de gelegenheid te worden gesteld het (behandel)traject ‘moeder-kind’ zoals in het verleden ingezet bij de Stichting Kompaan en de Bocht af te ronden gelet op de aanzienlijke wijzigingen in het leven van de moeder. Zij is beter in balans en laat zich niet meer sturen door de vader.
3.6.
De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het inleidend verzoek. Er is volgens de raad geen sprake van nieuwe relevante ontwikkelingen.
3.7.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de moeder onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [de dochter] te vervullen. Er is op korte termijn geen kans op terugplaatsing. De moeder heeft haar leven niet op orde. Vanwege de verstandelijke beperking en de psychische gesteldheid van de moeder kon de moeder-kind opname bij Kompaan en de Bocht niet worden gecontinueerd. Sturing vanuit de hulpverlening is onvoldoende van de grond gekomen, omdat de moeder in negatieve zin beïnvloed werd door de vader. De moeder is gedurende het afgelopen jaar gedetineerd geweest en zij is twee keer veroordeeld tot een taakstraf. Nog in de afgelopen maand (oktober 2014) heeft de moeder in detentie verbleven. De moeder blowt nog steeds en heeft geen eigen woonruimte. Er is onvoldoende stabiliteit in het leven van de moeder. De moeder heeft inmiddels een nieuwe partner.
De moeder heeft zich niet gehouden aan schriftelijke aanwijzingen met betrekking tot haar alcohol- of drugsgebruik. In de periode vóór en na de opname bij De Bocht heeft de moeder geen urinecontroles laten uitvoeren bij Novadic.
In de periode van oktober 2012 tot november 2013 is er geen contact geweest tussen de moeder en [de dochter], omdat de moeder zich niet aan de afspraken hield, zich dreigend opstelde naar de gezinsvoogd en scheldwoorden gebruikte tegen de gezinsvoogd. Vanaf november 2013 zijn de bezoeken weer opgestart. Sindsdien is de moeder alle bezoekafspraken nagekomen. De contacten tussen de moeder en [de dochter] worden begeleid door een medewerker van Humanitas. Die contacten verlopen goed. De moeder heeft een goede verstandhouding met de pleegouders.
[de dochter] is gehecht aan de pleegouders en ontwikkelt zich daar goed.
De stichting is concluderend van mening dat een ondertoezichtstelling niet langer de passende maatregel is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 lid 1 BW de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel leidt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een gedwongen ontheffing van de moeder van het gezag over [de dochter]. De moeder heeft in hoger beroep weliswaar betwist dat zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van [de dochter] te vervullen, maar aan deze betwisting gaat het hof voorbij, nu ter zitting is gebleken dat de moeder zonder vaste woon- of verblijfplaats is, afwisselend logeert op een kamer bij een vriend en bij haar moeder en nog kort vóór de mondelinge behandeling bij het hof in detentie verbleef. De overige in hoger beroep door de moeder aangevoerde bezwaren zijn onvoldoende om het hof tot een ander oordeel te brengen.
3.9.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 april 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, O.G.H. Milar en
M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.