ECLI:NL:GHSHE:2014:5380

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
F 200.149.189_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot machtiging voor de oprichting van een besloten vennootschap door bewindvoerders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 december 2014, gaat het om een hoger beroep van bewindvoerders die de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 20 februari 2014 willen laten vernietigen. De bewindvoerders, die de ouders zijn van de rechthebbende, hebben verzocht om machtiging voor het oprichten van een besloten vennootschap (B.V.) en het overhevelen van een aanzienlijk bedrag van € 170.000,- naar het kapitaal van deze B.V. De rechthebbende, die geestelijk niet in staat is om toestemming te geven, is geboren in 1991 en heeft een bewind ingesteld gekregen over zijn goederen. De kantonrechter had het verzoek van de bewindvoerders afgewezen, wat hen ertoe bracht in hoger beroep te gaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2014 hebben de bewindvoerders hun standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukten dat het doel van de oprichting van de B.V. is om het vermogen van de rechthebbende goed te beheren en niet om belasting te ontwijken. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verlenen van machtiging voor de oprichting van de B.V. het vermogen van de rechthebbende zou onttrekken aan het toezicht van de kantonrechter. Dit toezicht is essentieel, omdat de rechthebbende niet in staat is om zelf beslissingen te nemen over zijn vermogen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het toezicht door de kantonrechter op de B.V. en dat de bewindvoerders, ondanks hun toezeggingen, niet onderworpen zijn aan enige wettelijke controle. Hierdoor is het hof van mening dat het verzoek van de bewindvoerders om machtiging te verlenen voor de oprichting van de B.V. niet kan worden ingewilligd. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, waarmee het hof de eerdere beslissing van de kantonrechter ondersteunt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 december 2014
Zaaknummer: F 200.149.189/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2620002/13-13901
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
in hun hoedanigheid van bewindvoerders over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de rechthebbende],
appellanten,
hierna te noemen: de bewindvoerders,
advocaat: mr. J.L. Brens.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de rechthebbende] (hierna te noemen: de rechthebbende).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 20 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2014, hebben de bewindvoerders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen dat de door de bewindvoerders aan de kantonrechter gevraagde machtiging alsnog wordt verleend.
2.2.
De rechthebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de bewindvoerders, bijgestaan door mr. Brens;
  • de rechthebbende.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 januari 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de bewindvoerders overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1991. De bewindvoerders zijn de ouders van de rechthebbende.
3.2.
Bij beschikking van 12 november 2010 heeft de rechtbank Breda, kanton Tilburg, een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende en de ouders tot bewindvoerders benoemd.
3.3.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 12 december 2013, hebben de bewindvoerders de kantonrechter verzocht machtiging te verlenen voor:
- het oprichten van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna: de B.V.) om een bedrag van € 170.000,-- van de op de bankrekeningen van de rechthebbende uitstaande gelden als kapitaal in te brengen in deze B.V., waarbij de rechthebbende enig aandeelhouder en bestuurder is;
- het storten van € 170.000,-- op een op naam van de B.V. gestelde Rabo-spaarrekening (Rabo Doelreserveren) met een rente van 1,4%;
- het beleggen van een bedrag gelijk aan het heffingsvrije vermogen in box 3 in ledencertificaten van de Rabobank.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerders afgewezen.
3.5.
De bewindvoerders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Ter zitting heeft de advocaat van de bewindvoerders het bezwaar gericht tegen het niet-verlenen van een machtiging voor het beleggen van een bedrag gelijk aan het heffingsvrije vermogen in box 3 in ledencertificaten van de Rabobank, ingetrokken.
3.6.
De bewindvoerders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Het vermogen van de rechthebbende is ervoor bestemd om met goed beleid aan en ten behoeve van de rechthebbende te worden uitgegeven. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, dient het inbrengen van een groot deel van het vermogen van de rechthebbende in een op te richten B.V. wél een reëel doel, te weten het zo goed mogelijk verzorgen van de rechthebbende door zijn vermogen niet nodeloos onrendabel te laten zijn. De bedoeling van de bewindvoerders is niet om het betalen van belasting en van een hogere AWBZ- bijdrage te ontwijken. De belastingheffing wordt enkel verschoven en voor een deel uitgesteld. Er is geen sprake van een oogmerk om een resultaat te bereiken dat strijdig is met de strekking van de wet. Van fraus legis of wetsontduiking is dan ook geen sprake, zo stellen de bewindvoerders.
In het kader van het door de kantonrechter uit te oefenen toezicht hebben de bewindvoerders, voor het geval het hof het minder wenselijk acht dat de rechthebbende als enig bestuurder van de op te richten B.V. gaat fungeren, zich bereid verklaard bestuurder te worden van de B.V. In een dergelijke constructie zijn de bewindvoerders bij slecht bestuur aansprakelijk jegens de rechthebbende. Notarieel kan worden geregeld dat de bewindvoerders uiteindelijk de verantwoordelijken zullen zijn en dat er sprake zal zijn van een transparante en gesloten boekhouding. De bewindvoerders zijn voorts bereid rekening en verantwoording te doen aan de kantonrechter en jaarlijks een jaarverslag aan de kantonrechter over te leggen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:441 lid 2, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
3.7.2.
Niet in geschil is dat het onttrekken van een aanzienlijk geldbedrag (€ 170.000,-) aan het vermogen van de rechthebbende en dit bedrag overhevelen naar het kapitaal van een B.V. het beschikken over vermogen is, zijnde een ‘onder het bewind staand goed’, als bedoeld in artikel 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW. Verder staat niet ter discussie dat de rechthebbende niet in staat is toestemming te geven voor de oprichting van de B.V. vanwege zijn geestelijke toestand, hetgeen het hof ter zitting heeft vastgesteld.
De bewindvoerders behoeven daarvoor dan ook machtiging van de kantonrechter.
3.7.3.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat wanneer machtiging zou worden verleend voor de oprichting van een B.V., zoals door de bewindvoerders is verzocht, het vermogen van de rechthebbende aan het met wettelijke waarborgen omklede stelsel van toezicht door de kantonrechter wordt onttrokken. Het hof overweegt daartoe dat het vermogen van de rechthebbende, tegen uitreiking van aandelen, wordt verplaatst van de rechthebbende naar de B.V. die een afzonderlijke juridische entiteit vormt. Vanaf dat moment worden de vermogensbestanddelen beheerd door de bestuurder van de vennootschap, zijnde de rechthebbende, vertegenwoordigd door de bewindvoerders, dan wel (een van) de bewindvoerders. Dit vermogen staat alsdan ter vrije beschikking van de vennootschap. De bestuurders zijn over het beheer en de beschikking van dit vermogen rekening en verantwoording schuldig aan de daartoe door de wet en de statuten aangewezen organen van de vennootschap. Weliswaar hebben de bewindvoerders zich bereid verklaard jaarlijks rekening en verantwoording over het gevoerde beleid van de B.V. aan de kantonrechter af te leggen, echter een wettelijke basis hiervoor ontbreekt, zoals ook een sanctie op het niet-nakomen van deze toezegging, hetgeen ook door de bewindvoerders ter zitting van het hof is beaamd. Ook de overige toezeggingen van de bewindvoerders ter zake ontberen een wettelijke grondslag.
Het hof stelt verder vast dat er evenmin een wettelijke grondslag bestaat op grond waarvan de kantonrechter goed- of afkeuring kan verlenen aan de door de bewindvoerders verrichte beheers- of beschikkingshandelingen. Evenmin kan de kantonrechter aanwijzingen geven aan de bewindvoerders inzake het te voeren beheer over het vermogen van de B.V. De kantonrechter heeft derhalve ten aanzien van de B.V. geen enkele wettelijke taak of bevoegdheid. Dit betekent dat er geen wettelijke basis is voor het toezicht door de kantonrechter op het vermogen van de B.V., zodat het de bewindvoerders vrij staat hierover te beschikken en beheershandelingen te verrichten.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de bewindvoerders bij slecht bestuur aansprakelijk zijn jegens de rechthebbende.
3.7.4.
Gelet op het hiervoor omschreven wettelijke stelsel van toezicht door de kantonrechter kan het hof niet anders dan het verzoek van de bewindvoerders om machtiging te verlenen voor de oprichting van een B.V. voor de rechthebbende reeds op die grond afwijzen. Hetgeen verder door de bewindvoerders naar voren is gebracht, maakt het oordeel van het hof niet anders.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 20 februari 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.