ECLI:NL:GHSHE:2014:5357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
HD 200.131.249_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kosten van lift tussen vennootschap en geïntimeerden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de vennootschap] tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] over de kosten van een lift die onderdeel uitmaakt van een nieuwbouwproject. De vennootschap had op 21 september 2007 een koopovereenkomst gesloten met [geïntimeerde 2] voor een grondstuk, waarbij de eigendomsrechten in een verhouding van 64% voor de vennootschap en 36% voor [geïntimeerde 2] zouden worden verdeeld. De vennootschap vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 451.728,18, gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking en de koopovereenkomst. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van de vennootschap gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen, waarbij [geïntimeerde 2] werd veroordeeld tot betaling van € 43.267,44.

In hoger beroep heeft de vennootschap haar vorderingen gehandhaafd, maar haar eis in hoofdsom verminderd tot € 420.754,80 inclusief btw. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van de ingediende stukken en de eerdere vonnissen. Tijdens de procedure is ook een andere rechtszaak tussen de vennootschap en de managementvennootschap van [geïntimeerde 2] aan de orde gekomen, die mogelijk invloed kan hebben op de uitkomst van deze zaak. Het hof heeft de vennootschap in de gelegenheid gesteld om aan te geven of de uitkomst van die procedure consequenties heeft voor haar vordering in deze zaak.

Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van de vennootschap. De uitspraak is gedaan op 16 december 2014 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.249/01
arrest van 16 december 2014
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [de vennootschap] ,
advocaat: mr. J.L.J.E. Koster te Maastricht,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ’s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 juni 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht respectievelijk rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnissen van 21 november 2012 en 6 maart 2013 tussen [de vennootschap] als eiseres en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer: 164794/HA ZA 11-718)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 5 juni 2013 met producties;
- de memorie van grieven van [de vennootschap] van 17 september 2013 met een productie en een eisvermindering;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van 29 oktober 2013 met producties;
- de akte in het principaal appel tevens memorie van antwoord in het incidenteel appel van [de vennootschap] van 14 januari 2014 met een eisvermindering.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memories van grieven.

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1
[de vennootschap] heeft op 21 september 2007 met [geïntimeerde 2] een koopovereenkomst gesloten betreffende een grondstuk te [plaats] waarbij [geïntimeerde 2] voor 36% en [de vennootschap] voor 64% de eigendomsrechten zou verwerven. Partijen zouden nieuwbouw realiseren, bestaande uit kantoorruimte voor [de vennootschap] en een appartement daarboven voor [geïntimeerde 1] . Bij akte van levering van 4 oktober 2007 heeft [de vennootschap] het gekochte geleverd aan [geïntimeerde 1] . [de vennootschap] en [geïntimeerde 2] hebben bij de verkoop van het grondstuk afspraken gemaakt over een verdeling van 36/64 van de bouwkosten, met dien verstande dat voor de lift 50/50 zou gelden. [de vennootschap] stelt dat zij tot dusverre (bijna) alle kosten te hebben betaald, en vordert (hoofdelijke) veroordeling van [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] om zijn/hun aandeel in die kosten aan [de vennootschap] te betalen. Wat [geïntimeerde 1] betreft baseert [de vennootschap] haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking, wat [geïntimeerde 2] betreft op de tussen partijen gesloten (koop)overeenkomst. In eerste aanleg vorderde [de vennootschap] een bedrag van € 451.728,18.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de vordering van [de vennootschap] bestreden. Daarbij hebben zij onder meer een beroep gedaan op een afspraak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerde 2] dat diens managementvennootschap, die aanspraak had op betaling van managementfee door [de vennootschap] vanwege werkzaamheden van [geïntimeerde 2] ten behoeve van [de vennootschap] , de haar toekomende managementfee niet zou factureren en dat het bedrag verrekend zou worden met de bouwkosten.
4.2
Bij tussenvonnis van 21 november 2012 heeft de rechtbank [geïntimeerde 2] een bewijsopdracht verstrekt met betrekking tot de door hem gestelde verdeling 36/64 van de kosten van de lift. Bij eindvonnis van 6 maart 2013 heeft de rechtbank [geïntimeerde 2] niet in dit bewijs geslaagd geoordeeld. Wat [geïntimeerde 1] betreft heeft de rechtbank de vordering van [de vennootschap] geheel afgewezen met veroordeling van [de vennootschap] in de proceskosten, begroot op nihil. Wat betreft [geïntimeerde 2] betreft heeft de rechtbank de vordering van [de vennootschap] toegewezen tot een bedrag van € 43.267,44 en voor het overige afgewezen, met compensatie tussen hen van de proceskosten. In hoger beroep heeft [de vennootschap] haar vorderingen gehandhaafd, met dien verstande dat zij haar eis in hoofdsom in twee stappen heeft verminderd tot een bedrag van € 420.754,80 inclusief btw.
4.3
[de vennootschap] heeft in haar memorie van grieven en in haar memorie van antwoord melding gemaakt van de procedure tussen haar en [de managementsvennootschap van geintimeerde 2] (de managementvennootschap van [geïntimeerde 2] ) betreffende de door [de vennootschap] betaalde management fee, welke procedure toen bij dit hof aanhangig was onder zaaknummer HD 200.097.134/01. Het ging in die zaak om de managementfee die in de onderhavige procedure ook aan de orde is. In bedoelde procedure was ten tijde van de laatste proceshandeling in de onderhavige procedure nog geen eindarrest gewezen. Inmiddels is dat wel het geval, namelijk op 14 februari 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:401). Het hof gaat ervan uit dat de inhoud van die procedure aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bekend is, hoewel zij daarin zelf geen procespartij waren. Het hof acht het gezien de verwijzing van [de vennootschap] naar die procedure raadzaam [de vennootschap] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven of zij aan de uitkomst daarvan consequenties verbindt voor haar vordering in de onderhavige zaak en zo ja welke consequenties dat zijn. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zullen hierop bij antwoordakte kunnen reageren. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd.
4.4
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 januari 2015 voor akte aan de zijde ven [de vennootschap] met het hiervoor onder 4.3 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 december 2014.
griffier rolraadsheer