Op maandag 23 januari 2012 ontvingen wij de melding te rijden naar de [straat] 156e te Meerssen. De melding luidde: geluidsoverlast veroorzaakt door de bewoner van [straat] 156e te Meerssen. Wij zagen bij aankomst dat het perceel [straat] 156 een appartementencomplex betrof waarin meerdere appartementen zijn gelegen. Wij zagen een mannelijk persoon in de hal op de begane grond staan. Deze man maakte zich bekend als de melder van de geluidsoverlast. De naam van de melder betrof [betrokkene]. Op verzoek van [betrokkene] zijn wij, [A] en [B], de woning van [betrokkene] binnen gegaan. Wij, verbalisanten [A] en [B], hoorden vervolgens gedreun, veroorzaakt door harde muziek. [betrokkene] gaf aan dat het gedreun afkomstig was van de bewoner van perceel 156e. Op het moment dat wij de woning van [betrokkene] verlieten, zagen wij een negroïde man in de hal voor de voordeur van [betrokkene] staan. Wij hoorden [betrokkene] zeggen dat de negroïde man, de man van perceel 156e betrof en tevens de veroorzaker van de geluidsoverlast. Ik, [B], vroeg aan de negroïde man of wij samen naar zijn woning konden gaan om daar een gesprek te voeren. Wij, [A] en [B], hoorden dat de man begon te schreeuwen en riep dat hij niet naar zijn woning wilde gaan. Wij hoorden dat de man zijn legitimatiebewijs niet wilde halen omdat hij dit niet nodig vond. De negroïde man gedroeg zich de gehele periode recalcitrant en theatraal. Hij was verbaal zeer agressief naar ons, verbalisanten. De negroïde man schreeuwde voortdurend naar ons. Hierdoor was er geen normaal gesprek met hem mogelijk. Wij, [A] en [B], liepen via het centrale trappenhuis naar de woning van de negroïde man. Wij hoorden hele harde muziek afkomstig uit het perceel 156e. Wij zagen dat de negroïde man ons nagelopen kwam en op zeer korte afstand bij ons op de overloop kwam staan. Hierop heb ik, [B], de man medegedeeld dat deze afstand moest houden van ons. Wij hadden beiden het gevoel dat de negroïde man ons probeerde uit te dagen tot een fysieke confrontatie. De negroïde man probeerde de gehele tijd lichamelijk contact met ons te maken. Hierop heb ik, [B], de negroïde man op gepaste afstand van ons vandaan geduwd. Vervolgens zagen wij dat de man naar zijn woning liep en aldaar naar binnen liep. Hierop heb ik, [B], de man gevraagd de muziek, afkomstig uit zijn woning, zachter te zetten. Wij hoorden dat de man tegen ons schreeuwde dat hij de muziek niet zachter wilde zetten.
Wij liepen achter de negroïde man aan de woonkamer in. De ruimte was ongeveer 3 bij 3 meter. Wij hoorden dat de muziek in de woonkamer zeer hard stond. Hierdoor was een gesprek niet mogelijk. Ik, [B], vroeg wederom aan de negroïde man of de muziek zachter kon. De man schreeuwde dat hij dat niet wilde doen. Wij zagen dat de negroïde man geen aanstalten maakte om de harde muziek zachter of uit te zetten. Op het moment dat wij, verbalisanten, in de woonkamer stonden, zagen wij dat de man naar de voordeur liep en met zijn voet de voordeur dicht schopte. Ik, [A] zag op dat moment kans om de muziek uit te zetten. Door het gedrag van de negroïde man werd de sfeer gespannen, waarop ik, [B], via de meldkamer gevraagd heb om uit voorzorg meerdere patrouilles ter plaatse te laten komen. Wij zagen opeens dat de negroïde man naar het zolderraam liep. Wij zagen dat de man op dat moment met de rug naar ons toegekeerd stond. Plotseling draaide de negroïde man zich om. Wij zagen dat de man in zijn rechterhand een kapmes vasthield. De negroïde man stond op dat moment op ongeveer één meter afstand van ons. Wij zagen dat de negroïde man het kapmes voor zich hield ter hoogte van zijn buik, met de punt van het kapmes in onze richting. Wij voelden ons bedreigd door de manier waarop de man het kapmes voor zich hield en door de geringe afstand tussen ons. Wij hadden het gevoel dat de negroïde man het kapmes tegen ons wilde gebruiken.
Ik, [B], schrok hiervan hevig. Ik, [A], schrok hevig van het feit dat de negroïde man opeens met een kapmes voor mij stond.