ECLI:NL:GHSHE:2014:5317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
20-003468-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van politieambtenaren met een kapmes in de gemeente Meerssen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1985, werd eerder vrijgesproken van bedreiging van twee politieambtenaren, maar de officier van justitie stelde hoger beroep in. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte op 23 januari 2012 in de gemeente Meerssen opzettelijk een kapmes heeft bedreigend in de richting van de politieagenten gehouden. De verdachte had zich recalcitrant gedragen en was kwaad omdat de politie was ingeschakeld vanwege geluidsoverlast. Het hof achtte de verklaring van de verbalisanten geloofwaardig en oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had op de bedreiging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte strafbaar voor de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde politieambtenaren, die elk € 107,00 vorderden voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003468-13
Uitspraak : 9 december 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 14 oktober 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-017016-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij het beroepen vonnis werd de verdachte vrijgesproken van bedreiging van twee politieambtenaren. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partijen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Voorts is betoogd dat de benadeelde partijen in verband met de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de politierechter – komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2012, in de gemeente Meerssen,
[A], agent van politie, en/of [B], hoofdagent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, toen aldaar – staande op korte afstand van voornoemde [A] en/of van voornoemde [B] – opzettelijk dreigend een kapmes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [A] en/of op voornoemde [B] gericht en/of gehouden in de richting van die [A] en/of die [B].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2012 in de gemeente Meerssen, [A], agent van politie, en [B], hoofdagent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen aldaar – staande op korte afstand van [A] en [B] – opzettelijk dreigend een kapmes gehouden in de richting van [A] en [B].
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. [1]

1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2012, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisanten (dossierpagina’s 21-26):

Wij, verbalisanten [B], hoofdagent van politie, en [A], agent van politie, verklaren het volgende.
Op maandag 23 januari 2012 ontvingen wij de melding te rijden naar de [straat] 156e te Meerssen. De melding luidde: geluidsoverlast veroorzaakt door de bewoner van [straat] 156e te Meerssen. Wij zagen bij aankomst dat het perceel [straat] 156 een appartementencomplex betrof waarin meerdere appartementen zijn gelegen. Wij zagen een mannelijk persoon in de hal op de begane grond staan. Deze man maakte zich bekend als de melder van de geluidsoverlast. De naam van de melder betrof [betrokkene]. Op verzoek van [betrokkene] zijn wij, [A] en [B], de woning van [betrokkene] binnen gegaan. Wij, verbalisanten [A] en [B], hoorden vervolgens gedreun, veroorzaakt door harde muziek. [betrokkene] gaf aan dat het gedreun afkomstig was van de bewoner van perceel 156e. Op het moment dat wij de woning van [betrokkene] verlieten, zagen wij een negroïde man in de hal voor de voordeur van [betrokkene] staan. Wij hoorden [betrokkene] zeggen dat de negroïde man, de man van perceel 156e betrof en tevens de veroorzaker van de geluidsoverlast. Ik, [B], vroeg aan de negroïde man of wij samen naar zijn woning konden gaan om daar een gesprek te voeren. Wij, [A] en [B], hoorden dat de man begon te schreeuwen en riep dat hij niet naar zijn woning wilde gaan. Wij hoorden dat de man zijn legitimatiebewijs niet wilde halen omdat hij dit niet nodig vond. De negroïde man gedroeg zich de gehele periode recalcitrant en theatraal. Hij was verbaal zeer agressief naar ons, verbalisanten. De negroïde man schreeuwde voortdurend naar ons. Hierdoor was er geen normaal gesprek met hem mogelijk. Wij, [A] en [B], liepen via het centrale trappenhuis naar de woning van de negroïde man. Wij hoorden hele harde muziek afkomstig uit het perceel 156e. Wij zagen dat de negroïde man ons nagelopen kwam en op zeer korte afstand bij ons op de overloop kwam staan. Hierop heb ik, [B], de man medegedeeld dat deze afstand moest houden van ons. Wij hadden beiden het gevoel dat de negroïde man ons probeerde uit te dagen tot een fysieke confrontatie. De negroïde man probeerde de gehele tijd lichamelijk contact met ons te maken. Hierop heb ik, [B], de negroïde man op gepaste afstand van ons vandaan geduwd. Vervolgens zagen wij dat de man naar zijn woning liep en aldaar naar binnen liep. Hierop heb ik, [B], de man gevraagd de muziek, afkomstig uit zijn woning, zachter te zetten. Wij hoorden dat de man tegen ons schreeuwde dat hij de muziek niet zachter wilde zetten.
Wij liepen achter de negroïde man aan de woonkamer in. De ruimte was ongeveer 3 bij 3 meter. Wij hoorden dat de muziek in de woonkamer zeer hard stond. Hierdoor was een gesprek niet mogelijk. Ik, [B], vroeg wederom aan de negroïde man of de muziek zachter kon. De man schreeuwde dat hij dat niet wilde doen. Wij zagen dat de negroïde man geen aanstalten maakte om de harde muziek zachter of uit te zetten. Op het moment dat wij, verbalisanten, in de woonkamer stonden, zagen wij dat de man naar de voordeur liep en met zijn voet de voordeur dicht schopte. Ik, [A] zag op dat moment kans om de muziek uit te zetten. Door het gedrag van de negroïde man werd de sfeer gespannen, waarop ik, [B], via de meldkamer gevraagd heb om uit voorzorg meerdere patrouilles ter plaatse te laten komen. Wij zagen opeens dat de negroïde man naar het zolderraam liep. Wij zagen dat de man op dat moment met de rug naar ons toegekeerd stond. Plotseling draaide de negroïde man zich om. Wij zagen dat de man in zijn rechterhand een kapmes vasthield. De negroïde man stond op dat moment op ongeveer één meter afstand van ons. Wij zagen dat de negroïde man het kapmes voor zich hield ter hoogte van zijn buik, met de punt van het kapmes in onze richting. Wij voelden ons bedreigd door de manier waarop de man het kapmes voor zich hield en door de geringe afstand tussen ons. Wij hadden het gevoel dat de negroïde man het kapmes tegen ons wilde gebruiken.
Ik, [B], schrok hiervan hevig. Ik, [A], schrok hevig van het feit dat de negroïde man opeens met een kapmes voor mij stond.
Verdachte : [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats].

2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 november 2014, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

Op 23 januari 2012 woonde ik op de [straat] in Meerssen. Mijn buurman had toen voor de zoveelste keer de politie gebeld omdat ik geluidsoverlast zou veroorzaken. Daarom was ik kwaad. Twee politieagenten kwamen mijn woning binnen. Op de vensterbank lag een kapmes. Ik liep naar de vensterbank. Ik stond vervolgens met mijn rug naar de politieagenten toe. Ik pakte het kapmes van de vensterbank en draaide mij om. De voorzitter toont mij de fotomap op dossierpagina’s 29 en 30 met foto’s van een kapmes. Dat is het kapmes dat ik toen heb gepakt.

3. Een fotomap (dossierpagina’s 29-30) met vier foto’s van een kapmes met het onderschrift “foto 2: totale lengte, inclusief handvat 59 cm” en “foto 4: lengte lemmet 45,6 centimeter”.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging zou hebben gehad. Daartoe is – op gronden als nader in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat de verdachte het kapmes van de vensterbank pakte en zich vervolgens met dat mes in de hand omdraaide met de bedoeling het mes weg te leggen, zodat hij op de vensterbank kon gaan zitten. De verdachte heeft zich niet gerealiseerd dat de politieambtenaren zich door deze handeling bedreigd zouden voelen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht – voor zover hier relevant – is vereist dat:
( a) de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en
( b) het opzet van de verdachte, al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, daarop was gericht.
Ad (a)
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het gedetailleerde en op ambtseed respectievelijk op ambtsbelofte opgemaakte relaas van de verbalisanten [B] en [A].
Daaruit blijkt dat de verdachte in zijn ongeveer 3 bij 3 meter grote woonkamer op enig moment met zijn rug naar de verbalisanten toegekeerd stond, zich plotseling omdraaide met in zijn hand een kapmes met een lemmet van ruim 45 centimeter en, terwijl hij op ongeveer één meter afstand van de verbalisanten stond, dat kapmes voor zich hield ter hoogte van zijn buik, met de punt van het kapmes in de richting van de verbalisanten.
Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen van de verdachte – mede gelet op de overige gedragingen van de verdachte voorafgaand aan het pakken van het kapmes – van dien aard en zijn zij onder zodanige omstandigheden geschied, dat bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Er was derhalve sprake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ad (b)
Ten aanzien van de vraag of de verdachte (voorwaardelijk) opzet op deze bedreiging heeft gehad, overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft over de gang van zaken direct voorafgaand aan het pakken van het kapmes onder meer verklaard dat hij de politieambtenaren wat te drinken heeft aangeboden (verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg), dat hij niet heeft geschreeuwd dat hij de muziek niet zachter wilde zetten en dat, toen de politieambtenaren dat vroegen, hij meteen de muziek zachter heeft gezet (verklaring ter terechtzitting in hoger beroep).
Nu het hof geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het relaas van de verbalisanten, stelt het hof vast dat de verdachte over de gang van zaken kort voorafgaand aan het pakken van het kapmes – in zijn lezing erop neerkomende dat er sprake was van een tamelijk gemoedelijke situatie waarin de verdachte zich coöperatief heeft opgesteld – in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Dit geldt ook voor de verklaring van de verdachte over het vasthouden van het mes. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat hij het mes met de punt naar beneden – en niet voor zijn buik met de punt naar voren – vasthield. Ook op dit punt is de verklaring van de verdachte in strijd met het door het hof betrouwbaar geachte relaas van de verbalisanten.
Nu de verdachte op wezenlijke punten aantoonbaar onjuist heeft verklaard en mede in aanmerking genomen het gedrag van de verdachte kort voorafgaand aan het pakken van het kapmes, te weten dat hij:
 kwaad was omdat een buurman “voor de zoveelste keer” de politie had gebeld wegens door de verdachte veroorzaakte geluidsoverlast;
 tegen de verbalisanten schreeuwde dat hij niet naar zijn woning wilde gaan;
 zijn legitimatiebewijs (aanvankelijk) niet wilde halen;
 zich recalcitrant en theatraal gedroeg, verbaal zeer agressief naar de verbalisanten was en voortdurend naar hen schreeuwde;
 op zeer korte afstand van de verbalisanten op de overloop ging staan, zodanig dat zij beiden het gevoel hadden dat hij hen probeerde uit te dagen tot een fysieke confrontatie;
 probeerde lichamelijk contact met de verbalisanten te maken;
 tot tweemaal toe geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de verbalisanten om de muziek zachter te zetten en tot tweemaal toe tegen hen schreeuwde dat hij de muziek niet zachter wilde zetten;
 de voordeur van zijn woning dicht schopte toen de verbalisanten in die woning waren;
hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij het kapmes van de vensterbank heeft gepakt met de bedoeling het kapmes weg te leggen. De lezing van de verdachte is derhalve niet aannemelijk geworden.
Het hof acht bewezen dat de verdachte (ten minste) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van de verbalisanten met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte namelijk, door te handelen als hiervoor onder (a) beschreven, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de verbalisanten de vrees zou ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De gedragingen van de verdachte kunnen, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, immers naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het teweeg brengen van bedoelde vrees dat het – behoudens zich naar het oordeel van het hof hier niet voordoende contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft twee politieambtenaren, die ter plaatse waren gekomen naar aanleiding van een melding over door de verdachte veroorzaakte geluidsoverlast, met een groot kapmes bedreigd. De politieambtenaren, ambtsdragers bezig met de vervulling van hun publieke taak, hebben door de bewezen verklaarde bedreiging voor hun leven gevreesd.
In beginsel acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Mede gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden, zoals naar voren gekomen ter terechtzitting in hoger beroep, zal het hof echter volstaan met de door de officier van justitie in diens appelmemorie voorgestane en door de advocaat-generaal ter terechtzitting gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van deze duur wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [A] en [B] hebben zich ieder in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 107,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De benadeelde partijen zijn door de politierechter in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Zij hebben zich beiden in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering.
De vorderingen zijn door of namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen telkens rechtstreeks schade hebben geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vorderingen toewijsbaar zijn.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte, die telkens naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 60a, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [A]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] tot het bedrag van
€ 107,00 (honderdzeven euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], een bedrag te betalen van
€ 107,00 (honderdzeven euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [B]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] tot het bedrag van
€ 107,00 (honderdzeven euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [B], een bedrag te betalen van
€ 107,00 (honderdzeven euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 9 december 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Harmsen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen 1 en 3 maken onderdeel uit van het dossier van de politie regio Limburg Zuid, registratienummer PL2410 2012008908, sluitingsdatum 6 februari 2012, bestaande uit doorgenummerde pagina’s 1-31.