In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen de Coöperatieve Rabobank. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W.M.J. Saes, vorderden inzage in documenten waarin hun persoonsgegevens zijn verwerkt. De Rabobank, vertegenwoordigd door mr. S. Brenninkmeijer, betwistte de verplichting om inzage te geven in alle gevraagde documenten, waaronder interne notities en juridische analyses. De zaak is voortgekomen uit een beschikking van 20 februari 2014, waarin het hof partijen de gelegenheid gaf om zich uit te laten over de wijze van inzage. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 november 2014, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten.
Het hof heeft zich in zijn beoordeling gebaseerd op een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd vastgesteld dat het recht op inzage uitsluitend betrekking heeft op persoonsgegevens die in de betrokken stukken zijn weergegeven. Het hof concludeerde dat de appellanten geen recht op inzage in de juridische analyses of interne notities konden ontlenen, tenzij deze documenten persoonsgegevens bevatten. De appellanten stelden dat de Rabobank hen inzage moest geven in alle documenten waarin persoonsgegevens zijn verwerkt, maar het hof oordeelde dat hun verzoek te algemeen was en sprak van een ontoelaatbare 'fishing expedition'.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van de Rabobank. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 december 2014.