ECLI:NL:GHSHE:2014:5211

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
F 200.154.503_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ondertoezichtstelling van minderjarigen ondanks vertrek van de moeder naar Frankrijk

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de dochter] en [de zoon], die zijn geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader. De rechtbank Limburg heeft op 3 juli 2014 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor een periode van één jaar. De moeder, die zich niet kan verenigen met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2014 zijn de moeder en de vader niet verschenen, maar de raad en de stichting waren wel vertegenwoordigd. De moeder heeft op 27 september 2014 Nederland verlaten en verblijft thans in Frankrijk. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen die zijn geuit door de raad en de stichting over de opvoedsituatie van de kinderen en de moeder. De raad heeft meerdere zorgmeldingen ontvangen die wijzen op een verontrustende situatie, waarbij de veiligheid van de kinderen in het geding zou zijn. Het hof overweegt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, ook al is de moeder naar Frankrijk vertrokken. De stichting is bezig met de overdracht van de zaak naar een jeugdzorginstantie in Frankrijk. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de ondertoezichtstelling moet voortduren totdat de zaak is overgedragen aan de Franse autoriteiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 december 2014
Zaaknummer : F 200.154.503/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/191717 / JE RK 14-1085 en C/03/191718 / JE RK 14-1086
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de stichting);
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder, mr. Hendriks;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger stichting].
2.3.1.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de stichting d.d. 11 september 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]), op [geboortedatum] 2010, te [geboorteplaats];
  • [de zoon] (hierna te noemen: [de zoon]), op [geboortedatum] 2010, te [geboorteplaats].
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [de dochter] en [de zoon] onder toezicht gesteld van de stichting voor de termijn van één jaar.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de dochter] en [de zoon] toegewezen. De moeder stelt dat een starre houding ook een consequente houding betekent; de moeder is zeer consequent in haar opvoeding. De moeder is ook een professioneel gediplomeerd opvoeder. Dat sprake is van een rigide denkpatroon betekent nog niet dat [de dochter] en [de zoon] daardoor zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder erkent dat zij veel tijd heeft besteed aan het verkrijgen van hulp van derden. De moeder erkent verder dat zij [de dochter] en [de zoon] van school heeft gehaald maar dit kan haar niet worden verweten. Zij heeft geen financiële middelen om hen te halen en te brengen naar de school in [plaats] (België). Nu [de dochter] en [de zoon] niet leerplichtig zijn hoeft de moeder niet voor een alternatief zorg te dragen. De moeder stelt dat haar levensomstandig-heden bij menig ander persoon meer dan alleen overbelasting en verwarring zouden veroorzaken. De moeder betwist dat zij kampt met wisselende stemmingen.
De moeder voert verder aan dat het onderzoek van de raad nauwelijks valide, niet betrouwbaar en slecht geredigeerd is, met name vanwege het feit dat de moeder de Nederlandse taal niet machtig is.
De moeder is van mening dat er door de raad gekeken had moeten worden naar hulp-verlening binnen het vrijwillige kader. De moeder heeft – tevergeefs – diverse keren bij hulpverlenende instanties om hulp verzocht. Op het moment dat hulpverleners wel hulp bieden, kan de hulpverlening op vrijwillige basis geschieden zodat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is.
3.4.1.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – hieraan het volgende toegevoegd.
De moeder heeft op 27 september 2014 Nederland verlaten en verblijft thans in Frankrijk. De moeder handhaaft het door haar ingestelde hoger beroep. De moeder stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling berust op een verkeerde interpretatie van feiten en omstandigheden door de raad en de rechtbank.
3.5.
De raad heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De zorgen bij de raad zijn ontstaan door meerdere zorgmeldingen bij de stichting waaruit onder meer volgde dat de moeder in het bijzijn van de kinderen in een verwarde toestand verkeerde, de kinderen niet veilig waren bij de moeder en dat de moeder de kinderen van school heeft gehaald. De raad heeft in het raadsonderzoek nauwelijks zicht kunnen krijgen op het opvoedershandelen van de moeder. De gesprekken met de moeder verliepen moeizaam en altijd in bijzijn van kinderen. Duidelijk is wel dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. De raad heeft geconstateerd dat de vrijwillige hulpverlening niet van de grond is gekomen; de visie van de moeder omtrent de oorzaak hiervan staat haaks op de visie de stichting.
De raad heeft – desgevraagd – verklaard dat de ondertoezichtstelling, ondanks het vertrek van de moeder met de kinderen naar Frankrijk, dient te worden gehandhaafd. Het handelen van de moeder is een bevestiging voor de raad dat de moeder afhaakt wanneer het moeilijk wordt en zij de deur voor de hulpverlening sluit. De raad is van mening dat de zaak moet worden overgedragen naar een jeugdzorginstantie in Frankrijk.
3.6.
De stichting heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De gesprekken tussen de gezinsvoogd en de moeder verliepen zeer chaotisch, waarbij de moeder de gesprekken frustreerde en zij de kinderen de mogelijkheid gaf om alle aandacht op te eisen. De moeder heeft meteen aan de gezinsvoogd medegedeeld dat zij hoger beroep had ingesteld tegen de ondertoezichtstelling en dat zij enkel verplicht was om in contact te treden met gezinsvoogd. De moeder wilde de gezinsvoogd niet vertellen waar kinderen op school zaten en waar ze waren ingeschreven.
De stichting heeft op 1 oktober 2014 vernomen dat de moeder met de kinderen naar Frankrijk is vertrokken. De gezinsvoogd heeft contact opgenomen met de woningbouw-vereniging en de huur bleek tijdig opgezegd, zodat het erop lijkt dat de moeder haar vertrek naar het buitenland heeft voorbereid. De stichting weet niet waar de moeder nu verblijft. De stichting heeft een afschrift van de inschrijving in het bevolkingsregister opgevraagd. Na de ontvangst van dit afschrift zal de stichting contact opnemen met de Centrale Autoriteit. Zodra de zaak door een jeugdzorginstantie in Frankrijk is overgenomen kan de stichting de zaak afsluiten.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.7.2.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat hier sprake van is en overweegt daartoe het volgende. Uit het rapport van de raad d.d. 15 mei 2014 volgt dat er sedert 2010 vier zorgmeldingen door de politie en één door het Centre Psycho-Medico-Social te [plaats], België (CPMS) bij de stichting zijn gedaan. Het hof stelt vast dat de inhoud van deze zorgmeldingen – zonder uitzondering – verontrustend waren; de laatste melding dateert van 21 maart 2014 (melding CPMS). Het CPMS, waaronder ook de school en het schoolmaatschappelijk werk vallen, maakte zich grote zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de moeder. Het CPMS kreeg geen zicht op de opvoedingssituatie van de kinderen en maakte zich daarnaast ernstige zorgen vanwege het gedrag van de moeder. CPMS denkt dat sprake is van een psychiatrische aandoening die kan leiden tot gevaarlijke situaties voor de kinderen. Uit de stukken en ter zitting van het hof is gebleken dat de raad en de stichting tot op heden evenmin zicht hebben kunnen krijgen op de opvoedingssituatie bij de moeder. Gelet op het vorenstaande staat – naar het oordeel van het hof – voldoende vast dat [de dochter] en [de zoon] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daarbij komt dat de moeder heeft erkend dat zij hulpverlening nodig had en zij er niet in is geslaagd om de benodigde hulpverlening zelf te realiseren, zodat andere middelen ter afwending van voornoemde ontwikkelingsbedreiging – naar het oordeel van het hof – hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de rechtbank dan ook op goede gronden de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. Hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.7.3.
Het hof is verder van oordeel dat, ondanks dat ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder op 27 september 2014 met de kinderen naar Frankrijk is vertrokken, de ondertoezichtstelling dient te worden gehandhaafd. Het hof overweegt daartoe dat de stichting op dit moment stappen onderneemt om de zaak via de Centrale Autoriteit over te dragen aan een jeugdzorginstantie in Frankrijk. Zolang deze overdracht nog niet heeft plaatsgevonden en is afgerond dient – naar het oordeel van het hof – de ondertoezichtstelling voort te duren.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
3 juli 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. van Dijkhuizen en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.