ECLI:NL:GHSHE:2014:5205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
20-001292-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling met klauwhamer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor poging tot doodslag en poging tot diefstal met geweld. In hoger beroep heeft de verdachte zich beperkt tot de veroordeling voor poging tot doodslag. Het hof heeft het beroep op vrijspraak van de verdachte voor poging tot doodslag gehonoreerd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met opzet op het hoofd van het slachtoffer had geslagen. De verklaringen van de aangever en getuigen waren tegenstrijdig en het hof concludeerde dat het letsel niet in overeenstemming was met de belastende verklaringen.

Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte had met een klauwhamer op het lichaam van de aangever geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van deze kans en dat zijn handelen onacceptabel was. De strafmaat werd bepaald op 20 weken gevangenisstraf, waarvan 10 weken onvoorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde deelname aan een agressieregulatietraining. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001292-14
Uitspraak : 11 december 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 24 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 02-800830-12 tegen:

[verdachte],

geboren te Breda op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres verdachte].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van - kort gezegd - poging tot diefstal met geweld in vereniging subsidiair poging tot afpersing (feit 2) en veroordeeld ter zake van poging tot doodslag (feit 1) tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2012 te Etten-Leur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal met een klauwhamer, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op het hoofd en/of richting het hoofd en/of tegen de borst en/of tegen/op de knie(ën) en/of tegen/op de arm(en), althans het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte met de klauwhamer op zodanige wijze richting het hoofd of op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen dat daaruit het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer kan worden afgeleid.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever heeft met betrekking tot het letsel op het hoofd tegenstrijdig verklaard. Hij heeft verklaard dat hij op de parkeerplaats stond, verdachte op hem af kwam lopen, op hem in begon te slaan met een hamer en hij -aangever- vervolgens twee keer met kracht op zijn hoofd werd geraakt. Op enig moment daarna is hij een auto in gevlucht. Aangever heeft evenwel ook verklaard dat hij eerst toen hij in die auto zat door verdachte twee keer op het achterhoofd is geslagen met de hamer.
Voorts stelt het hof vast dat door een tweetal getuigen van het voorval niet eensluidend wordt verklaard. [getuige 1] heeft gezien dat verdachte op aangever afliep en meteen begon te slaan met een hamer. Verdachte sloeg bovenhands op aangever in en raakte hem met de hamer tegen de arm, de borst en de zijkant van de buik. Dat het hoofd geraakt is heeft hij niet gezien. [getuige 2] daarentegen heeft verklaard dat hij precies achter aangever stond en dat hij zag dat verdachte op aangever afliep met een hamer in een van zijn handen. Verdachte begon op aangever in te slaan en wel in de richting van het hoofd. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte 2 of 3 keer met de hamer op het hoofd werd geraakt, waarna aangever wegvluchtte in een auto.
Tot slot volgt uit het verhandelde ter terechtzitting dat het letsel op het hoofd van verdachte bestond uit twee grote bulten op zijn achterhoofd. Dit verhoudt zich niet met de positie van aangever en verdachte ten opzichte van elkaar toen zij op de parkeerplaats stonden; zij stonden immers met de gezichten naar elkaar toe toen verdachte begon te slaan, waarbij het hof nog in aanmerking heeft genomen dat aangever aanzienlijk groter is dan verdachte. Derhalve kan in het letsel geen onderbouwing worden gevonden voor een van de door aangever afgelegde belastende verklaringen op dit punt en voor de belastende verklaring van [getuige 2].
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 september 2012 te Etten-Leur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een klauwhamer tegen de borst en tegen de knie en tegen de arm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wordt vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet blijkt dat verdachte met veel kracht heeft geslagen en dat het letsel een indicatie er voor is dat verdachte met relatief matige kracht heeft geslagen. Die relatief matige kracht van slaan brengt niet de aanmerkelijke kans met zich op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met de klauwhamer met korte, krachtige tikken heeft geslagen tegen de borstkas, de arm en de knie van het slachtoffer en ook dat hij denkt dat je met een klauwhamer een knie wel kapot kunt slaan. Het hof is van oordeel dat door dergelijk handelen van verdachte een aanmerkelijke kans bestaat dat zwaar lichamelijk letsel optreedt en dat verdachte die kans welbewust heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft aangever doelbewust opgezocht en met een klauwhamer tegen het lichaam geslagen. Hij is volstrekt “door het lint gegaan” omdat zijn vriendin door aangever bedreigd zou zijn. Wat ook zij van de aanleiding, het hof acht het bewezenverklaarde gewelddadige handelen van verdachte volstrekt onacceptabel. Dat het letsel van aangever relatief gering was is niet aan verdachte te danken, maar aan aangever zelf die de slagen kon afweren en is weggevlucht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij kennisgenomen van de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2014 en ziet daarin geen reden om een zwaardere of lichtere straf op te leggen. Dat geldt tevens ten aanzien van de ter terechtzitting in hoger beroep gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte betreffende onder meer mogelijk uitzicht op werk.
Het hof ziet met name in de brief van psychiater Kondakci d.d. 12 september 2012 reden om aan verdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij zal deelnemen aan een agressieregulatietraining. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aan een dergelijke training mee wil werken.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof komt tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd nu de advocaat-generaal in de vordering uitging van een zwaarder feit dan door het hof bewezen is verklaard. Het hof volgt de raadsman niet in de door hem bepleite strafsoort en strafmaat, nu het van oordeel is dat de ernst van het bewezenverklaarde daarin onvoldoende tot uitdrukking komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een agressieregulatietraining, bij een door de reclassering aan te wijzen instelling waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 11 december 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.