ECLI:NL:GHSHE:2014:5204

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
20-000196-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van een verkeersregelaar en belediging van een ambtenaar in functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor mishandeling, het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en belediging van een ambtenaar in functie. De feiten vonden plaats op 6 oktober 2013 te Breda, waar de verdachte een verkeersregelaar mishandelde en beledigde. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar wel bewezenverklaring van de subsidiaire feiten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van getuigen en de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de verkeersregelaar heeft mishandeld, maar niet dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof heeft de subsidiaire feiten bewezen verklaard.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de verkeersregelaar, toegewezen tot een bedrag van € 1.675,12, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan op 11 december 2014.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000196-14
Uitspraak : 11 december 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 januari 2014 in de strafzaak met parketnummer
02-181155-13 tegen:

[verdachte],

geboren te Breda op [geboortedag] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - mishandeling met lichamelijk letsel ten gevolge (feit 1), het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5,4 gram cocaïne (feit 2) en het beledigen van een ambtenaar in functie (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uren per dag.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder 1 primair is ten laste gelegd en zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof die zal toewijzen tot een bedrag van € 1.675,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2013, met toepassing van de schadevergoedings-maatregel en met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit voor feit 1 en verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 oktober 2013 te Breda aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken arm en/of een gebroken hand/pols), heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer 1] (meermalen) (met kracht) tegen het lichaam te duwen en/of in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen de maagstreek en/of de arm en/of de pols, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen/stoten, waarna/waarbij die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen, althans die [slachtoffer 1] (daarbij) ten val werd gebracht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2013 te Breda opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), (meermalen) (met kracht) tegen het lichaam heeft geduwd en/of in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen de maagstreek en/of de arm en/of de pols, althans tegen het lichaam, heeft geslagen/gestompt/gestoten, waarna/waarbij die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen, althans die [slachtoffer 1] (daarbij) ten val werd gebracht, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken arm en/of een gebroken hand/pols), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2013 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,4 gram (verdeeld over 6 minigripzakjes) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 6 oktober 2013 te Breda opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1/slachtoffer 2], hoofdagent van regiopolitie Midden- en West-Brabant, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling (meermalen) heeft toegevoegd de woorden "Mongolen" en/of "Kankerwijf", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft, evenals de advocaat-generaal, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken, immers niet is gebleken dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 6 oktober 2013 te Breda opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen met kracht tegen het lichaam heeft geduwd en in het gezicht en tegen de arm en de pols heeft gestompt, waarbij die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen, tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 6 oktober 2013 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,4 gram (verdeeld over 6 minigripzakjes) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 6 oktober 2013 te Breda opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten[verbalisant 1/slachtoffer 2], hoofdagent van regiopolitie Midden- en West-Brabant, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Mongolen" en "Kankerwijf".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen [1]
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
ten aanzien van feit 1
I.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat op 6 oktober 2013 tussen 17.45 uur en 18.05 uur op de kruising Prinsenkade/Adriaan van Bergenstraat/Nieuwe Prinsenkade te Breda een mishandeling plaats vond van de verkeersregelaar [slachtoffer 1].
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er, gelet op de tegenstrijdige signalementen die over de dader zijn gegeven en gelet op het feit dat de haardracht van verdachte in de gegeven omstandigheden zeker niet als uitzonderlijk kan worden aangemerkt, te veel twijfel bestaat dat verdachte degene is geweest die de mishandeling heeft gepleegd.
II.
Het hof heeft zijn oordeel dat verdachte de dader is geweest van de mishandeling gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen en overwegingen.
a.
In zijn aangifte verklaarde [slachtoffer 1] het volgende (pg. pg. 46 t/m 48):
Op 6 oktober 2013 was ik aan het werk als verkeersregelaar bij het hardloop-evenement "singelloop" in Breda. Ik stond op de kruising Prinsenkade/Adriaan van Bergenstraat/Nieuwe Prinsenkade. Omstreeks 17.45 uur zag ik dat een man mij passeerde en dranghekken omver trok. Ik sprak de man aan. Ik voelde dat de man met beide handen tegen mij aanduwde. Dit voelde ik meerdere malen. Even later zag ik dat hij op mij afvloog en ik voelde gelijk klappen. De eerste klap voelde ik op mijn rechterarm. De tweede klap voelde ik op mijn pols. De derde klap voelde ik bij mijn slaap aan de rechterzijkant van mijn hoofd. De vierde klap voelde ik op de onderkant van mijn kaak, aan de rechterkant van mijn gezicht. Ik zag dat de man mij sloeg met zijn vuisten. Ik voelde pijn terwijl ik werd geslagen. Bij de laatste klap voelde ik mezelf naar achteren vallen. Ik viel op de grond. Ik heb een gebroken arm opgelopen. Omschrijving van de man: haar met smalle streepjes.
b.
De [getuige 1], die volgens de opmerking van de verbalisant (pg. 55) op het terras van café Bourbon Straat (het hof begrijpt: Street) zat, welk café gelegen is nabij de kruising Prinsenkade/Adriaan van Bergenstraat in Breda) heeft verklaard (pg. 55-56):
Op 6 oktober 2013 zat ik op het terras op de hoek bij de Haven. Van daaruit zag ik dat er een verkeersregelaar werd mishandeld door een man. Dat was tussen 17.50 en 18.00 uur. Toen dit gebeurde liepen wel een man of 10 naar de verkeersregelaar toe om te helpen. De aanleiding van de mishandeling was dat de man aan de dranghekken zat en hierop werd aangesproken door de verkeersregelaar. Ik zag toen dat de verkeersregelaar door de man geslagen werd. Ik zag dat de verkeersregelaar hierdoor wankelde en op de grond viel. Er zijn toen beveiligers gekomen. Kort hierna is de politie gekomen, maar toen was de man al weg. De man was bij een andere man achter op een scooter gesprongen. Nadat de politie 10 minuten weg was zag ik de man, die de verkeersregelaar had mishandeld, weer lopen. Ik heb toen 112 gebeld om te melden dat ik de man weer zag lopen. Ik werd kort hierop gebeld door de politie en die vroeg mij waar ik de man had zien lopen. Ik zei dat ik de man bij de reling bij de brug had zien hangen. Deze brug is gelegen bij de Tolbrugstraat/-Haagweg. Kort hierop kwam de politie bij mij. Ik zat nog op het terras.
Ik kan de man die de verkeersregelaar heeft mishandeld als volgt omschrijven:
- kort haar met daarin banen geschoren vanaf zijn voorhoofd naar zijn achter-hoofd en dan banen over zijn hele hoofd heen;
- hij droeg een zwarte grote gewatteerde jas die aan de ruime kant was; je kon zien dat de jas te groot was;
- onder de jas droeg hij een blauw t-shirt en een spijkerbroek;
- hij had een normaal postuur;
- geen bril/geen baard/geen snor.
c.
Deze verklaring van de [getuige 1] vindt steun in de navolgende bewijsmiddelen.
De verklaring dat de dader op de scooter is weggegaan vindt steun in de verklaring van [getuige 2] (pg. 51), die van een beveiliger hoorde dat de dader weggereden was op een brommer, en de verklaring van [getuige 3] (pg. 53), die verklaarde dat er een jongen was met een scooter die de dader mee wilde nemen en dat ze vervolgens samen op de scooter zijn weggereden.
De verklaring over het signalement van de dader vindt onder meer steun in de kleding die verdachte aan had op het moment dat hij werd aangehouden. Bij de aanhouding van verdachte zijn foto's gemaakt die op pagina 41 t/m 43 in het dossier zijn gevoegd. Uit deze foto's komt naar voren dat verdachte een te grote, zwart gewatteerde, jas droeg. Ook komt daaruit naar voren dat zijn kapsel overeenkomt met de omschrijving van [getuige 1].
Daarnaast vindt het door de [getuige 1] opgegeven signalement steun in de omschrijving die verdachte heeft gegeven van de kleding die hij op de bewuste dag droeg. Hij omschreef zijn kleding als volgt (pg. 23):
- blauw t-shirt;
- spijkerbroek;
- zwarte winterjas.
d.
De [getuige 1] heeft tegenover politieagenten die haar op het terras aanspraken (zo begrijpt het hof gelet op de tot bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] hiervoor onder b. weergegeven bezien in onderling verband met na te melden proces-verbaal bevindingen) nog meer details verteld. Het proces-verbaal van bevindingen van één van deze politieagenten, [verbalisant 1], houdt hierover het volgende in (pg. 77 en 78) :
Omstreeks 18.55 uur kregen wij van de meldkamer te horen dat een getuige de verdachte had zien lopen over de Haven. Wij hebben deze getuige, die op het terras bij Burban (het hof begrijpt: Bourbon) Street zat, benaderd. Zij had de mishandeling gezien en verklaarde dat ze de verdachte heen en weer had zien lopen over de Haven. Hij zou bier hebben gekocht en vervolgens met het tasje met bier tegen de reling van de zogenoemde lage brug hebben gestaan.
Toen ik vervolgens met mijn dienstvoertuig vanaf de hoge brug over de Haven in de richting van de lage brug reed, zag ik op het terras voor eetgelegenheid Willy's een man, met kort haar met daarin meerdere geschoren banden die van de voorzijde van de schedel naar achteren liepen. Ik zag dat hij gekleed was in een zwarte gewatteerde jas, met daaronder een trui en een zichtbaar turquoise t-shirt. Gezien de overeenkomsten met het opgegeven signalement van de getuige hielden wij deze persoon aan voor de mishandeling van een verkeersregelaar.
Uit het proces-verbaal aanhouding (pg. 13) blijkt dat de aangehouden persoon verdachte was.
e.
De verklaring van [getuige 1] tegenover [verbalisant 1] dat zij de persoon die de verkeersregelaar had mishandeld zag lopen over de Haven en dat hij bier had gekocht wordt ondersteund door de navolgende verklaring van verdachte bij de politie (pg. 26):
Ik ben op het terras van Willy's aangehouden. Dat heet de Haven te Breda. Ik heb bij de Willy's pizza besteld. Ik ben naar de Havenmarkt gelopen om bier te halen. Daar heb ik 6 blikjes bier gekocht. Daarna ben ik terug gelopen naar Willy's. Toen ik zat te eten kwamen jullie.
f.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte degene is geweest die door de [getuige 1] is herkend als de persoon die [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het, gelet op de gedetailleerde verklaring van [getuige 1], die wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen, niet zo kan zijn dat [getuige 1] een andere mishandeling heeft waargenomen dan wel verdachte heeft verwisseld met een andere persoon met een soortgelijk kapsel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is overigens ook niet gebleken dat er op die plaats en op die datum en (omstreeks) dat tijdstip meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij een verkeersregelaar was betrokken. Bovendien spreken de getuigen van een man met dezelfde haardracht als verdachte. [getuige 2] omschrijft de haardracht als geschoren inkepingen (pg. 52) en [getuige 3] als geschoren lijnen van voor naar achteren (pg. 53).
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de op onderdelen afwijkende signalementen van de dader opgegeven door aangever en getuigen de conclusie dat verdachte degene is geweest die de mishandeling heeft gepleegd niet anders maakt. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de hectiek die ontstond toen de mishandeling plaatsvond, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 3] (pg. 53: Er kwam een hoop volk op af om de verkeersregelaar te helpen).
Er zijn, ook overigens, geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
ten aanzien van feit 2
Nadat verdachte op 6 oktober 2013 in Breda was aangehouden werd bij hem onder andere cocaïne in beslag genomen (pg. 9 en pg. 13).
Bij onderzoek is gebleken dat dit 5,4 gram was, verpakt in 6 gripzakjes. Uit de narcotest bleek een positieve reactie op cocaïne (pg. 74).
Verdachte verklaarde hierover dat hij op 6 oktober 2013 naar de dealer is gegaan en coke heeft gehaald (pg. 23).
ten aanzien van feit 3
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1/slachtoffer 2], hoofdagent van Regiopolitie Midden en West Brabant, houdt omtrent de belediging het volgende in (pg. 77-78):
Op 6 oktober 2013 was ik belast met de surveillance binnen het teamgebied Markdal te Breda. Ik had dienst samen met[verbalisant 2]. Wij waren gekleed in het dagelijks uniform. Omstreeks 18.05 uur kregen wij het verzoek te gaan naar de Haven te Breda in verband met de mishandeling van een verkeersregelaar.
Nadat verdachte door ons was aangehouden hoorde ik dat de verdachte met een voor ons en het aanwezige publiek luide stem en duidelijk verstaanbaar riep: "Mongolen". Ik voelde mij hierdoor in mijn goede naam en eer beledigd.
Bij de insluiting van de verdachte hoorde ik de verdachte met luide en duidelijk verstaanbare stem zeggen: "Kankerwijf". Ik zag dat de verdachte mij recht in mijn ogen aankeek en ik voelde mij door het uitgesproken woord beledigd.
In het proces-verbaal verhoor verdachte wordt de verklaring van verdachte hierover als volgt weergegeven (pg. 25):
O (opmerking verbalisant): U heeft de politieagent uitgescholden voor "mongolen" en "kankerwijf".
V (vraag): Wat vind je hiervan?
A (antwoord): Dat zou best kunnen. Ik heb best wat scheldwoorden gebruikt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De advocaat-generaal heeft een deels voorwaardelijke taakstraf gevorderd. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op:
- de omstandigheid dat de onder 1 bewezen verklaarde mishandeling is begaan tegen een verkeersregelaar tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden, die verdachte volledig terecht aansprak op zijn gedrag;
- de gevolgen van de onder 1 bewezenverklaarde mishandeling voor de verkeersregelaar;
- de omstandigheid dat de onder 3 bewezenverklaarde belediging een ambtenaar in functie betreft.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats is. Weliswaar blijkt uit het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2014 dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar van overige (persoonlijke) omstandigheden die dienen te leiden tot het opleggen van een andere straf dan een gevangenisstraf is het hof niet gebleken. Verdachte heeft geen inzicht gegeven in de achtergrond van zijn handelen. Evenmin heeft hij berouw getoond of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. Verdachte is ook niet naar de terechtzitting in hoger beroep gekomen om het hof te informeren over zijn persoonlijke omstandigheden en om te vertellen op welk adres hij bereikbaar zou zijn voor de reclassering ingeval het hof zou komen tot het opleggen van een taakstraf. Zijn raadsman heeft niet meer kunnen vertellen dan dat verdachte niet langer verslaafd zou zijn aan verdovende middelen.
In de gegeven omstandigheden ziet het hof dan ook geen reden om een andere straf op te leggen dan een gevangenisstraf van na te melden duur. Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf ziet het hof geen aanleiding. Het hof komt daarmee tot een andere strafsoort dan door de advocaat-generaal gevorderd. In de duur van de op te leggen straf komt de ernst van de feiten naar het oordeel van het hof afdoende tot uitdrukking.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.675,12. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.675,12.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Het thans gevorderde bedrag bedraagt derhalve
€ 2.675,12.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.675,12, bestaande uit € 160,00
aan verlies van arbeidsvermogen, € 15,12 aan reiskosten voor bezoek aan het ziekenhuis en € 1.500,00 aan immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien nader onderzoek zou moeten worden verricht naar de omvang van de immateriële schade. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 24c, 36f, 57, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.675,12 (duizend zeshonderdvijfenzeventig euro en twaalf cent) bestaande uit € 175,12 (honderdvijfenzeventig euro en twaalf cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 1.675,12 (duizend zeshonderdvijfen-zeventig euro en twaalf cent) bestaande uit € 175,12 (honderdvijfenzeventig euro en twaalf cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 11 december 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal van de regiopolitie Midden en West Brabant, district Breda, registratienummer PL202M- 2013209907, sluitingsdatum 9 november 2013, p. 1-89, houdende ambtsedige en door daartoe bevoegde verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.