ECLI:NL:GHSHE:2014:5200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
20-003360-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van kynologenclub

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1969, was penningmeester van een kynologenclub en werd beschuldigd van verduistering van meer dan € 60.000. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk geldbedragen tot een totaal van € 60.270 had verduisterd in de periode van 22 februari 2007 tot en met 16 december 2009. De verdachte was eerder veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en een nieuwe veroordeling. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering. Het hof achtte de verklaringen van de getuigen, die ontkenden dat de verdachte toestemming had voor de declaraties, geloofwaardig. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstig misbruik van het vertrouwen dat in hem was gesteld als penningmeester.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de kynologenclub, voor een bedrag van € 46.590,00. De benadeelde partij was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, maar het hof oordeelde dat de schadevergoeding toewijsbaar was tot het genoemde bedrag. De kosten van rechtsbijstand werden ook toegewezen, maar andere delen van de vordering werden afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003360-12
Uitspraak : 9 december 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 september 2012 in de strafzaak met parketnummer
01-180242-10 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij het beroepen vonnis is de verdachte ter zake van verduistering veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
 bewezen zal verklaren dat de verdachte op tijdstippen in periode van
22 februari 2007 tot en met 16 december 2009 geldbedragen tot een totaal van
€ 60.270,= heeft verduisterd, met vrijspraak van het bestanddeel “uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking”;
 de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren;
 de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 47.340,= met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft het volgende bepleit:
 primair: integrale vrijspraak;
 subsidiair: vrijspraak van (a) verduistering in de periode vóór 22 februari 2007,
(b) het bestanddeel “uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking” en (c) het onderdeel “(tot een totaal van € 75.077)”;
 in geval van een bewezenverklaring: oplegging van een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf;
 niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2013 – ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2006 tot en met 16 december 2009 (telkens) te Ammerzoden, gemeente Maasdriel, in elk geval (telkens) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een geldbedrag en/of geldbedragen (tot een totaal van € 75.077), dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de [vereniging], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 22 februari 2007 tot en met 16 december 2009 in Nederland telkens opzettelijk geldbedragen (tot een totaal van € 60.270), die toebehoorden aan de [vereniging], welke geldbedragen verdachte als penningmeester onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat hij van (een deel van) het bestuur van de [vereniging] toestemming had om de geldbedragen te declareren, zodat de toe-eigening van die bedragen niet wederrechtelijk was. In dit verband heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij hierover per e-mail en mondeling een afspraak had gemaakt met mevrouw
[A] en voorts mondeling met mevrouw [B] (p. 22).
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat geen exact totaalbedrag kan worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft toegeëigend, zodat slechts een bewezenverklaring van “een geldbedrag” of “geldbedragen” zou kunnen volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Toegeëigend geldbedrag
De verdachte heeft op 17 maart 2010 op vragen van de politie verklaard (p. 22):
“V: Jij hebt aangegeven in je ontslagbrief dat jij een bedrag van ongeveer 60.270 euro hebt gedeclareerd van de club.
A: Klopt. Ik heb dit bedrag inderdaad gedeclareerd (…).”
Bij de ontslagbrief van de verdachte d.d. 16 december 2009 is een bijlage gevoegd met het opschrift “Declaratie en schadeloosstelling van [verdachte]”.
Deze bijlage houdt onder meer in: “Reeds voldaan € 60.270”.
Evenals de advocaat-generaal en anders dan de raadsman acht hof acht daarom bewezen dat de verdachte zich geldbedragen tot een totaal van (ten minste) € 60.270,= heeft toegeëigend.
Het hof acht bewezen dat dat is gebeurd op tijdstippen in de periode van 22 februari 2007 (datum overdracht taken penningmeester aan de verdachte) tot en met 16 december 2009 (datum ontslagbrief).
Wederrechtelijkheid van de toe-eigening
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij van (een deel van) het bestuur van de vereniging toestemming had om de geldbedragen te declareren.
Deze verklaring is in strijd met de verklaringen van de als getuigen gehoorde (voormalige) bestuursleden van de vereniging.
Het hof wijst in het bijzonder op de verklaringen van de getuigen [A] en
[B] afgelegd bij de raadsheer-commissaris d.d. 1 mei 2014.
De getuige [A] heeft bij die gelegenheid verklaard:
“Dhr. [verdachte] is voorgesteld als penningmeester. Vervolgens is hij in de algemene ledenvergadering aangenomen als penningmeester. (…) Er is nooit gesproken over vergoeding van zijn werkzaamheden als penningmeester. Wat je doet in zo’n bestuur is pro deo. Dat was duidelijk. Dhr. [verdachte] heeft nooit tegen mij gezegd dat hij dat alleen wilde doen als er kosten vergoed werden. Daarover is ook niet met mij per mail gecorrespondeerd. Er is niet gesproken over een vergoeding voordat hij kwam en ook niet tijdens zijn werkzaamheden.”
De getuige [B] heeft bij die gelegenheid verklaard:
“Dhr. [verdachte] heeft niet gesproken over vergoeding van uren voor zijn werkzaamheden toen hij in het bestuur kwam. Ook toen hij in het bestuur zat heeft hij mondeling ons nooit gezegd dat hij een vergoeding wilde voor zijn werkzaamheden. Ook in de periode dat er vragen werden gesteld over de financiën, heeft dhr. [verdachte] nooit gezegd dat hij een vergoeding wilde voor zijn werkzaamheden. (…)
U vraagt mij of er ooit in het bestuur door iemand is gesproken over een vergoeding aan dhr. [verdachte] of dat dhr. [verdachte] een vergoeding wilde.
Nee, dat is niet gebeurd. (…) Wanneer dhr. [verdachte] een vergoeding wilde, zou het bestuur daarover moeten beslissen. Als een dergelijke vraag naar voren zou zijn gebracht zou daar negatief op zijn gereageerd omdat de bestuursleden vrijwilligerswerk doen. Op dit verzoek zou negatief gereageerd zijn door mij maar ook door andere bestuursleden omdat niemand van het bestuur een vergoeding krijgt.”
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen, mede in aanmerking genomen dat die steun vinden in de verklaringen van de overige (voormalige) bestuursleden van de vereniging. Voor de verklaring van de verdachte dat hij toestemming had de geldbedragen te declareren is daarentegen onvoldoende steun in het dossier te vinden. Met name de door de verdediging in het geding gebrachte “emailberichten” geven geen steun aan die verklaring, nu het hof op basis van het onderzoek ter terechtzitting niet van de authenticiteit daarvan overtuigd is geraakt.
Het hof acht, gelet op het bovenstaande, bewezen dat de toe-eigening van de geldbedragen wederrechtelijk was. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan verduistering van die bedragen die hij als penningmeester, derhalve anders dan door misdrijf, onder zich had.
Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof, nu de verdachte zijn werkzaamheden als vrijwilliger verrichtte en niet (als werknemer) in dienst was van de vereniging, niet bewezen dat er bij het penningmeesterschap van de verdachte sprake was van een persoonlijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

verduistering, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die hij als penningmeester van een kynologenclub onder zich had. In totaal heeft hij meer dan € 60.000,= verduisterd. Daarmee heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt van het in hem als penningmeester en bestuurslid gestelde vertrouwen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte het vermogen van de vereniging heeft opgesoupeerd. Daarmee heeft hij de vereniging grote financiële schade berokkend en de (bestuurs)leden van de vereniging ernstig benadeeld.
Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Echter gelet op het tijdsverloop sedert het bewezen verklaarde, de omstandigheid dat de verdachte een blanco strafblad heeft en voorts de persoonlijke gevolgen die het bewezen verklaarde – mede gelet op na te melden beslissing over de gevorderde schadevergoeding – voor de verdachte zelf heeft gehad, ziet het hof aanleiding om te volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde strafoplegging.
Het hof zal de verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Met deze deels voorwaardelijke strafoplegging wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [vereniging] heeft zich in eerste aanleg bij voegingsformulier d.d. 8 september 2011 in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 80.915,66 aan materiële schade, met veroordeling van de verdachte in de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 750,=.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting van het hof van 25 november 2014 verzocht om een veroordeling van de verdachte in de kosten van rechtsbijstand ter zake van het door de advocaat bijwonen van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering van € 60.270,=. Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2010 is de verdachte in kort geding veroordeeld tot (terug)betaling van € 13.680,= aan de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof daarom voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 46.590,=. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Daarbij overweegt het hof dat aannemelijk is dat de verdachte zich dit bedrag heeft toegeëigend en nadien heeft betiteld als “salaris” voor zijn werkzaamheden. Van dit bedrag heeft de verdachte geen rekeningen voor de vereniging betaald.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien zonder nader onderzoek niet genoegzaam duidelijk is of en in hoeverre de overigens gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde verduistering. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in haar vordering worden ontvangen. Zij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij overweegt het hof als volgt.
De advocaat van de benadeelde partij is aanwezig geweest op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 maart 2012 en 20 september 2012 en in hoger beroep op 17 december 2013 en 25 november 2014.
Het hof zal de proceskosten overeenkomstig tarief IV van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven toewijzen tot een bedrag van 3 x € 894,= (indienen voegingsformulier en bijwonen twee terechtzittingen in eerste aanleg) en 2 x € 1.631,= (bijwonen twee terechtzittingen in hoger beroep), zijnde in totaal € 5.944,=.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte, die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot het schadebedrag van € 46.590,=.
Nu de kosten van rechtsbijstand niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het bewezen verklaarde, kunnen die kosten niet worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [vereniging]
tot het bedrag van
€ 46.590,00 (zesenveertigduizend vijfhonderdnegentig euro)aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op een bedrag van
€ 5.944,00 (vijfduizend negenhonderdvierenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [vereniging], een bedrag te betalen van
€ 46.590,00 (zesenveertigduizend vijfhonderdnegentig euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
267 (tweehonderdzevenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 9 december 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Harmsen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.