Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
geïntimeerde in incidenteel appel,
1.[geïntimeerde sub 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde sub 2],wonende te [woonplaats],
appellanten in incidenteel appel,
5.Het verloop van de procedure
- de beslissing van de kantonrechter Breda d.d. 29 augustus 2012;
- pagina 5 van de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- pagina’s 9 en 10 van de memorie van antwoord in principaal appel en
- de aantekeningen van de griffier opgemaakt ter comparitie in eerste aanleg.
6.De verdere beoordeling
“(…) Koper treedt hierbij toe als lid van de vereniging en verbindt zich uitdrukkelijk tot nakoming van alle verplichtingen voortvloeiende uit het vorenstaande.”Voorts bepaalt die akte onder meer het volgende:
verklaart als schriftelijk gevolmachtigde van de vereniging (…) het mede ten behoeve van die vereniging (…) bedongene aan te nemen.(…)”
1) een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] niet in gebreke zijn met betaling van de parkkosten aan VvE;
2) een verklaring voor recht dat het verbod aan [geïntimeerden] om via een andere organisatie dan die waarmee VvE een overeenkomst heeft gesloten hun villa te verhuren onrechtmatig is;
3) VvE te gebieden geen onrechtmatige uitlatingen te (laten) doen;
4) VvE te veroordelen aan [geïntimeerden] te betalen de door [geïntimeerden] gederfde verhuurinkomsten € 10.864,47 welke schade geleden is door het nalaten van VvE in het kader van het opplussen van de villa van [geïntimeerden];
5) VvE te veroordelen tot vergoeding van de schade die [geïntimeerden] hebben geleden door het nalaten van VvE in het kader van het corrigeren van de toepassing van de zogenaamde afwijkingsregel ad € 8.577,55,
één en ander met veroordeling van VvE in de proceskosten.
in conventiegeoordeeld dat de omvang van de betalingsverplichting van [geïntimeerden] niet zonder meer volgt uit de door de algemene vergadering van VvE goedgekeurde begroting en de zaak naar de rol verwezen om VvE in de gelegenheid te stellen een akte te nemen. Daarbij diende de VvE een nadere onderbouwing te geven van de parkkosten over de jaren 2009 tot en met 2011 voor [geïntimeerden] als niet-leden van de vereniging.
In reconventieheeft de kantonrechter vordering 1) (in verband met de beslissing in conventie) aangehouden en geoordeeld dat de vorderingen 2) tot en met 5) niet toewijsbaar zijn.
Bij beslissing van 29 augustus 2012 heeft de kantonrechter verlof verleend tot het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis waarvan beroep.
in principaal appelzijn gericht tegen de beslissing van de kantonrechter in conventie. De grieven 6 en 7 richten zich (mede) tegen de beslissing in reconventie.
“memorie van antwoord, tevens houdende akte van eis in reconventie, tevens houdende akte inbreng van producties”(onder 15 e.v. en onder 19 e.v.) van [geïntimeerden], mede gelet op de inhoud van de door VvE genomen memorie van antwoord in incidenteel appel, de volgende grieven van [geïntimeerden]
in incidenteel appeltegen de beslissing in reconventie af:
A) ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen 4) en 5) van [geïntimeerden] afgewezen en
B) ten onrechte heeft de kantonrechter artikel 14 van de koopovereenkomst als derdenbeding ten behoeve van de VvE aangemerkt dat door de VvE is aanvaard en daarom vordering 2) niet toewijsbaar geacht.
incidenteel appelbehandelen.
“10% afwijkingsregel”en het
“(late) opplussen”van de villa van [geïntimeerden] onjuist is.
De overige stellingen van [geïntimeerden] in de memorie van antwoord onder 17 en 18 kunnen om deze reden onbesproken blijven. Grief A faalt.
Voorts is relevant dat de VvE bij het passeren van de transportakte mede heeft gecompareerd en heeft verklaard
“het mede ten behoeve van die vereniging (…) bedongene aan te nemen(..)”(zie ro. 6.2.b, slot). Vraag is daarom of artikel 14 van de koopovereenkomst mede ten behoeve van de VvE is bedongen.
Bij de beantwoording van die vraag neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerden] in de memorie van antwoord sub 23 geenszins onderbouwen dat [Vastgoed] Vastgoed, de verkoper, na verkoop van de villa’s enig belang bij (de wijze van exploitatie van) het park zou (blijven) hebben. De VvE heeft een dergelijk belang wel nu deze, zoals de kantonrechter onbestreden door een grief heeft vastgesteld (ro.3.29), belast is met de exploitatie, het onderhoud en het beheer van het villapark. Evenmin is gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter (ro.3.33) dat het in het belang van de VvE is dat er een eenheid blijft in het uiterlijk en het gebruik van het park. De keuze van de verhuurorganisatie en de voorwaarden waaronder verhuur van de villa’s plaats vindt zijn van belang voor de invulling van de taak van de VvE. [geïntimeerden] hebben naar het oordeel van het hof daarom moeten begrijpen dat [Vastgoed] Vastgoed met artikel 14 van de koopovereenkomst, waarin de verwijzing naar de vereniging van eigenaren slechts kan slaan op de in artikel 12a aangeduide vereniging van eigenaren, heeft beoogd een beding ten gunste van de VvE met hen overeen te komen. Dat er, zoals [geïntimeerden] stellen, op dit moment geen sprake is van een eenheid als hiervoor genoemd, doet aan dat oordeel niet af, hetgeen ook geldt voor de stelling van [geïntimeerden] dat bij andere villaparken artikel 14 niet geldt. Het gata erom wat [geïntimeerden] bij het aangaan van de overeenkomst mochten en moesten verwachten.
Voor een andere uitleg van de overeenkomst op dit punt hebben [geïntimeerden] geen, althans onvoldoende feiten gesteld. De kantonrechter heeft derhalve terecht geoordeeld dat sprake is van een derdenbeding, zodat de grief in zoverre faalt.
subsidiairhet hof deze beperking van de verhuurmogelijkheden te wijzigen wegens onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW.
meer subsidiaireberoep van [geïntimeerden] op de onredelijke bezwarendheid van artikel 14 op grond van de artikelen 6: 236 en 6:237 BW alsmede de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), heeft het volgende te gelden.
Veronderstellenderwijs voorshands aannemend dat de koopovereenkomst heeft te gelden als een toetredingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3 lid 2 eerste zin van bedoelde Richtlijn, hebben [geïntimeerden] niet voldoende onderbouwd dat artikel 14 van de koopovereenkomst het evenwicht tussen de uit die overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van (zowel de oorspronkelijke als de huidige) partijen ten nadele van [geïntimeerden] aanzienlijk verstoort. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat, aanvankelijk de verkoper en thans de VvE (die namens de meerderheid van de eigenaren optreedt) er belang bij hebben (gehad) dat het park, door slechts verhuur via één organisatie mogelijk te maken, een eenheid blijft in uiterlijk en gebruik. Het feit dat [geïntimeerden] geen invloed meer kunnen uitoefenen op de keuze van de VvE voor een bepaalde verhuurorganisatie is een gevolg van hun beslissing hun lidmaatschap van de VvE op te zeggen en komt aldus voor hun eigen rekening en risico. Dat [geïntimeerden], zoals zij stellen (mva 40) hierdoor beperkt worden in hun vrijheid over hun villa te beschikken, leidt niet tot de conclusie dat van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht sprake is, nu [geïntimeerden] toen zij de villa in 1994 kochten, wisten dat slechts verhuur via een door de VvE aangewezen organisatie mogelijk zou zijn. Hierbij weegt voorts mee dat naast de kenbare belangen van [geïntimeerden] ook die van de verkoper en de VvE meetellen, evenals de positie van de andere villa-eigenaren, voor wie de door de VvE ingeroepen verplichting van [geïntimeerden] ook van belang is. Dat Landal
“een (te) hoge provisie heeft bedongen”en dat sprake is van
“restrictie van eigen gebruik tijdens de verhuurperiode”is onvoldoende concreet onderbouwd om tot een andere conclusie te leiden. Voor nader ambtshalve onderzoek als bedoeld in de uitspraak van de HR van 13 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013, 691) ziet het hof in de processtukken onvoldoende feitelijke aanknopingspunten.
Grief B faalt ook voor het overige.
principaal appel. Deze komen er naar de kern op neer dat de kantonrechter miskend heeft dat de (park) bijdrage die aan de VvE verschuldigd is op grond van de artikelen 12 C en D van de koopovereenkomst, voor leden en niet-leden van de VvE gelijk is en voor beide groepen wordt vastgesteld als omschreven in (artikel 5 van) de statuten van de VvE. Volgens de VvE worden er door haar geen kosten gemaakt ten behoeve van uitsluitend leden of uitsluitend niet-leden. Wel maakt de VvE onderscheid tussen eigenaren van een villa die wel en eigenaren die niet hun villa verhuren. Aan [geïntimeerden] is door de VvE het (lagere) tarief voor niet-verhurende eigenaren in rekening gebracht.
In het kader van die specificatie komt het het hof overigens voorshands voldoende voor indien wordt onderscheiden tussen kosten die betrekking hebben op exploitatie, onderhoud en beheer (inclusief de noodzakelijke organisatie in verenigingsverband van die werkzaamheden) en het buitenschilderwerk enerzijds, en zuivere lidmaatschapskosten van de VvE anderzijds.