3.1.De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder rov. 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Het hof zal deze vaststelling hierna weergeven en aanvullen.
a. Op 16 november 2006 heeft [Tandartsenpraktijk] een aanvraag voor een bouwvergunning bij burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg ingediend, inzake de renovatie en uitbreiding van haar tandartsenpraktijk aan de [adres 1] te [vestigingsplaats]. Bij besluit van 17 april 2007 is de vergunning verleend.
b. Tegen het besluit van 17 april 2007 hebben buren van [Tandartsenpraktijk] bij brieven van 8 mei 2007 en 26 mei 2007 bezwaar gemaakt.
c. Op 30 augustus 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [Tandartsenpraktijk], zijn advocaat en mevrouw [vertegenwoordiger gemeente] van de gemeente. In dit gesprek is medegedeeld dat de gemeente voornemens is de bouwvergunning alsnog te weigeren. Ook is medegedeeld dat de gemeente bereid is de gemeenteraad voor te stellen ten behoeve van het bouwplan een vrijstellingsprocedure op grond van art. 19, lid 1, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te starten.
d. Bij beslissing op bezwaar van 17 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders de aangevoerde bezwaren gegrond verklaard, het primaire besluit tot verlening van de vergunning herroepen en de vergunning ingetrokken (lees: alsnog geweigerd). Hiertegen is geen rechtsmiddel ingesteld. In dit besluit is onder andere vermeld:
“Tevens zullen wij aan de raad voorstellen om met toepassing van art. 19a, tweede lid van de Wet op de ruimtelijke ordening de procedure te starten tot het verlenen van vrijstelling op basis van art. 19, eerste lid Wet op de ruimtelijke ordening.”
e. [Tandartsenpraktijk] heeft de gemeente op 22 november 2007 aansprakelijk gesteld voor alle door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige vergunningverlening.
f. Op 1 augustus 2008 heeft [Tandartsenpraktijk] een pand aan de [adres 2] in [vestigingsplaats] gehuurd. Na verbouwing is het pand per l april 2009 als praktijkruimte door [Tandartsenpraktijk] in gebruik genomen.
g. Op 10 november 2010 heeft mr. Liebrand namens [Tandartsenpraktijk] aan de gemeente een schadeberekening toegezonden.
h. Bij brief van 13 april 2011 aan mr. Liebrand heeft Onderlinge Verzekeringen Overheid u.a. (OVO) haar standpunt over de aansprakelijkheid laten weten.
i. Er is geen (nieuwe) aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van een tandartsenpraktijkruimte in het pand aan de [adres 1] te [vestigingsplaats].
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [Tandartsenpraktijk] om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat, de gemeente te veroordelen aan haar te betalen een bedrag aan schadevergoeding van € 287.684,--, te verhogen met een bedrag van € 6.000,-- voor juridische advieskosten, een bedrag ter zake de wettelijke rente over € 287.684,--, een bedrag ter zake buitengerechtelijke kosten van € 4.165,--, de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente en een bedrag aan nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.2.De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [Tandartsenpraktijk] afgewezen en haar, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld.