ECLI:NL:GHSHE:2014:5148

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
F 200.153.649-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlengde machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van pleegouders, de grootmoeder en de tante, tegen een verlengde machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 18 juli 2014 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 19 juli 2015 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin goedgekeurd. De grootmoeder en de tante, die de kinderen sinds 22 april 2014 verzorgen, hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft zich als verweerster opgesteld en betwist dat de appellanten ontvankelijk zijn in hun verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2014 hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van de appellanten beoordeeld. Het hof concludeert dat de grootmoeder en de tante niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet met gezag over de kinderen zijn belast en de kinderen niet duurzaam door hen worden verzorgd. Het hof verklaart de appellanten niet-ontvankelijk in hun verzoek in hoger beroep, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 798 lid 1 Rv juncto artikel 1:263 lid 2 BW. De beslissing van het hof is op 4 december 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 december 2014
Zaaknummer : F 200.153.649/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/282184 JE RK 14-1027
C/02/282182 JE RK 14-1026
C/02/282178 JE RK 14-1025
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootmoeder],
en
[de tante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: appellanten, respectievelijk de grootmoeder en de tante,
advocaat: mr. M. Verger-Maas,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te Breda,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
-
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele.
Als betrokken in de zin van artikel 810 Rv kan worden aangemerkt:
- Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2014, en zoals later aangevuld, hebben appellanten verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. Primair: de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een verblijf pleeggezin
24-uurs te verlenen voor de resterende termijn van de ondertoezichtstelling, doch uiterlijk
tot 19 juli 2015, met dien verstande dat deze machtiging uitsluitend kan worden gebruikt
voor de plaatsing in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder (mevrouw [de grootmoeder]);
Subsidiair: de raad voor de kinderbescherming te benoemen voor onderzoek en advies naar
de plaatsing van de minderjarigen bij de oma ([de grootmoeder]);
II Op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen over de minderjarigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2014, heeft de stichting verzocht de verzoeken van appellanten af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellanten, bijgestaan door hun advocaat;
  • de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1. van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2. van de stichting];
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van appellanten d.d. 17 oktober 2014;
  • het faxbericht met bijlagen van de stichting d.d. 22 oktober 2014;
  • de brief met bijlagen van de stichting d.d. 22 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn geboren:
  • [dochter 1] (hierna: [dochter 1]), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats];
  • [dochter 2] (hierna: [dochter 2]), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats];
  • [dochter 2] (hierna: [dochter 3]), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats].
De moeder oefent van rechtswege het gezag uit over de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 11 oktober 2013 onder toezicht van de stichting.
[dochter 3] verblijft op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 22 april 2014 bij de grootmoeder en [dochter 1] en [dochter 2] verblijven sinds deze datum bij de oudtante (een zus van de grootmoeder).
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 19 juli 2015 alsmede de aan de stichting verleende machtiging verlengd om de kinderen met ingang van 19 juli 2014 tot uiterlijk 19 juli 2015 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.4.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift van appellanten en het verweerschrift van de stichting.
Ontvankelijkheid
3.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de kwestie van de ontvankelijkheid aan de orde gesteld.
3.5.2.
Appellanten hebben, bij monde van hun advocaat, aangevoerd dat zij ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun verzoeken in hoger beroep, nu er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat zij behoren tot de kring van belanghebbenden die hoger beroep kunnen instellen tegen de bestreden beschikking. De grootmoeder is al vanaf de geboorte van de kinderen nauw betrokken bij hun verzorging en opvoeding en zij heeft een goede band met de moeder. Verder bestaan de bijzondere omstandigheden eruit dat zowel de grootmoeder als de tante fungeren als pleegmoeders voor de kinderen.
De moeder heeft zich ter zitting van het hof aangesloten bij het standpunt van appellanten aangaande de ontvankelijkheid.
3.5.3.
De stichting betwist dat appellanten ontvankelijk zijn in hun verzoek. Volgens de stichting worden appellanten pas als belanghebbenden aangemerkt als de kinderen ten minste één jaar bij de grootmoeder respectievelijk de tante verblijven in het kader van een pleegzorgplaatsing. In dit geval is daar geen sprake van en is het appellanten niet toegestaan om te appelleren tegen de bestreden beschikking.
3.5.4.
De raad heeft zich aangaande de ontvankelijkheid van appellanten gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen (in een procedure tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing) – naast de instellingen en organen die ingevolge artikel 1:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) de uithuisplaatsing van een minderjarige kunnen verzoeken –, ingevolge artikel 1:263 lid 2 BW slechts worden aangemerkt de met gezag belaste ouder(s) en een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het kind zelf, mits dit kind twaalf jaar of ouder is (vlg. HR 21 mei 2010, LJN BL7043).
3.6.2.
Vaststaat dat de moeder alleen met het gezag over de kinderen is belast en dat de kinderen vanaf 22 april 2014 bij appellanten verblijven: [dochter 3] bij de grootmoeder en [dochter 1] en [dochter 2] bij de tante.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat appellanten niet om vernietiging van de bestreden beschikking kunnen verzoeken, nu appellanten niet zijn belast met het gezag over de kinderen en de kinderen evenmin door appellanten duurzaam worden verzorgd en opgevoed als kinderen behorende tot hun gezin, nu er geen sprake is van een situatie waarin de kinderen tenminste één jaar hebben verbleven in de pleeggezinnen van appellanten. Het hof zoekt wat deze termijn betreft aansluiting bij het blokkaderecht dat pleegouders vanaf 1 januari 2015 krachtens de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen toekomt. Dit recht kan ook pas na een termijn van tenminste één jaar dat pleegzorg voor de betreffende minderjarige is verleend, worden ingeroepen.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat appellanten niet zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, zodat het hof hen niet-ontvankelijk zal verklaren in hoger beroep.
Het betoog van appellanten dat het belang van het kind leidend dient te zijn, heeft niet tot gevolg dat appellanten als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
De vraag of er wel of geen sprake is van family life tussen de grootmoeder en de minderjarigen doet evenmin terzake, nu het eventuele bestaan daarvan niet zonder meer met zich meebrengt dat de grootmoeder daarmede belanghebbende wordt in een zaak als de onderhavige.
3.6.4.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en M.L.F. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2014.