ECLI:NL:GHSHE:2014:5124

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
F 200.144.854_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake partneralimentatie en vaststelling van de alimentatie door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 januari 2014. De rechtbank had het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen. De vrouw verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en een maandelijkse bijdrage van € 1.977,- bruto per maand vast te stellen, met een verzoek om een lagere bijdrage van € 736,- bruto per maand voor de periode van 21 mei 2014 tot 1 oktober 2014 en € 638,- bruto per maand vanaf 1 oktober 2014. De man verzocht het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, dan wel het appel als ongegrond af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De vrouw heeft gesteld dat zij onvoldoende inkomen genereert om in haar levensonderhoud te voorzien, terwijl de man betoogde dat de vrouw in staat moet worden geacht om haar verdiencapaciteit te benutten en dat de onderhoudsbijdrage na twee jaar op nihil moet worden gesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een netto inkomen van € 942,- per maand heeft en dat haar aanvullende behoefte ten minste € 638,- bruto per maand bedraagt. Het hof oordeelde dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft ingespannen om een inkomen te genereren, maar dat er geen reden is om aan te nemen dat deze inspanningen binnen twee jaar tot het gewenste resultaat zullen leiden. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 779,- bruto per maand.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft en heeft het de man verplicht om aan de vrouw een bijdrage van € 736,- bruto per maand te betalen voor de periode van 21 mei 2014 tot 1 oktober 2014 en € 638,- bruto per maand vanaf 1 oktober 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 december 2014
Zaaknummer: F 200.144.854/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/262777 / FA RK 13-2402
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
[de man],
wonende te
[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Sanders-Maanurdin.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 april 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing op het verzoek om partneralimentatie en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen € 1.977,- bruto per maand, althans een zodanig bedrag als juist wordt bevonden, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek nader geconcretiseerd in die zin dat zij het hof thans verzoekt een onderhoudsbijdrage vast te stellen ad € 736,- bruto per maand in de periode van 21 mei 2014 tot 1 oktober 2014 en € 638,- bruto per maand vanaf 1 oktober 2014.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juni 2014, heeft de man verzocht de vrouw in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het appel van de vrouw als ongegrond en niet bewezen af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Kolmans;
  • de man, bijgestaan door mr. Sanders-Maanurdin.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 17 oktober 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 20 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 9 juli 1986 gehuwd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 mei 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw om vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud, afgewezen.
3.3.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grief van de vrouw richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot haar (aanvullende) behoefte.
Ingangsdatum
3.5.
De ingangsdatum van de (eventuele) onderhoudsbijdrage, zijnde 21 mei 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte vrouw
3.6.
Tussen partijen is in hoger beroep niet (langer) in geschil dat de behoefte van de vrouw:
- in de periode van 21 mei 2014 tot 1 oktober 2014 € 1.822,71 per maand bedroeg;
- met ingang van 1 oktober 2014 € 1.581,71 per maand bedraagt.
Behoeftigheid vrouw
3.7.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat het inkomen van de vrouw € 942,- netto per maand bedraagt.
3.8.
Het hof stelt vast dat de aanvullende behoefte van de vrouw ten minste € 638,- bruto per maand bedraagt.
3.9.
De man verzoekt evenwel te bepalen dat de vrouw binnen twee jaar vanaf heden in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, zodat de onderhoudsbijdrage vanaf dat moment op nihil dient te worden gesteld.
De man stelt daartoe dat van de vrouw kan en mag worden verwacht dat zij haar verdiencapaciteit volledig benut, zodat zij zelf volledig in haar behoefte kan voorzien. De vrouw is pas 50 jaar oud en kan derhalve gemakkelijk meer uren gaan werken. Zij zou naast haar huidige baan ook elders schoonmaakwerkzaamheden kunnen gaan verrichten. Voorheen combineerde de vrouw namelijk ook haar huidige baan met een andere baan in [plaats] bij het hotel en conferentiecentrum [het hotel en conferentiecentrum]. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij actief op zoek is naar aanvullend inkomen.
Recent is de vrouw nog een leertraject aangeboden door haar huidige werkgever, zodat zij op termijn zou kunnen doorgroeien naar een andere (beter betaalde) functie. De vrouw heeft dit aanbod afgewezen omdat zij dit gezien ‘de huidige omstandigheden’ niet zag zitten. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw in ieder geval in staat moet worden geacht een inkomen gelijk aan het wettelijk minimumloon te verwerven, hetgeen voor werknemers van 23 jaar en ouder bij een volledig dienstverband per 1 januari 2014 € 1.485,60 per maand bedraagt, ofwel € 19.253,38 per jaar.
3.10.
De vrouw stelt dat zij geen relevante opleiding heeft genoten. Zij heeft enkel de laatste jaren van het huwelijk weer gewerkt. De vrouw werkt thans in de thuiszorg en het is een feit van algemene bekendheid dat er erg bezuinigd wordt in deze branche en er veel ontslagen vallen. De toekomst van de vrouw is dus onzeker; uitzicht op meer uren is er niet. Zij kan steeds een wisselend aantal uren werken. Daarmee verdient ze een inkomen op bijstandsniveau. Veel meer zal niet haalbaar zijn. Er is geen vooruitzicht dat de vrouw in de toekomst het minimumloon zal gaan verdienen. Recent heeft de vrouw van haar werkgever vernomen dat haar tijdelijke aanstelling niet verlengd zal worden.
De vrouw stelt dat er geen reden is om de onderhoudsplicht van de man in duur te beperken tot twee jaar. Zij merkt in dit kader tevens op dat partijen 28 jaar getrouwd zijn geweest.
3.11.
De vrouw heeft naar het oordeel van het hof, onder meer gelet op haar toelichting ter zitting op de door haar ingediende stukken, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich steeds (tevergeefs) heeft ingespannen om een dusdanig inkomen te genereren waarmee zij geheel, althans zo veel mogelijk, in haar huwelijks gerelateerde behoefte zou kunnen voorzien. Het hof gaat er vanuit dat de vrouw deze inspanningen zal blijven leveren, zoals zij ter zitting ook heeft toegezegd en zoals ook van haar verwacht kan worden.
Het hof ziet in het onderhavige geval evenwel geen aanleiding om er thans reeds vanuit te gaan dat deze inspanningen binnen een zekere termijn (van bijvoorbeeld twee jaar) tot het door de man beoogde resultaat zullen hebben geleid. Het hof zal derhalve niet vanaf twee jaar na heden rekening houden met een fictief inkomen ter hoogte van het wettelijk minimum loon .
Draagkracht man
3.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man € 779,- bruto per maand bedraagt.
Vaststelling van de alimentatie
3.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de vrouw in hoger beroep om vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ad € 736,- bruto per maand in de periode van 21 mei 2014 tot 1 oktober 2014 en € 638,- bruto per maand vanaf 1 oktober 2014, dient te worden toegewezen. Aan een jusvergelijking komt het hof, gelet op de inkomens van partijen en deze uitkomst, niet meer toe.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 januari 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het de beslissing op het verzoek om partneralimentatie betreft,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 736,- bruto per maand in de periode van 21 mei 2014 tot 1 oktober 2014 en € 638,- bruto per maand vanaf 1 oktober 2014, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en S.W.E. Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2014.